Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[gedaagde] ,
1.De procedure
2.De beoordeling
dan wel gedaagden te veroordelen tot het stellen van een voldoende waarborg voor het aan mevrouw [eiseres] toekomende bijzonder partnerpensioen in de vorm van een bankgarantie, dan wel een ander door uw Rechtbank te bepalen vorm van waarborg bijvoorbeeld in de vorm van een zekerheidsrecht op onroerend goed.”
primair: [gedaagde] en de BV’s hoofdelijk te veroordelen om, binnen 10 dagen nadat [eiseres] na het in deze te wijzen vonnis een offerte van een door haar te kiezen levensverzekerings-
primair: [gedaagde] en de BV’s hoofdelijk te veroordelen om, binnen tien dagen nadat [eiseres] na het in deze te wijzen vonnis een offerte van een door haar te kiezen levensverzekeringsmaatschappij heeft overgelegd, het kapitaal benodigd ter zake van het aan [eiseres] toekomende bijzonder partnerpensioen van € 66.260,= (2013), rekening houdend met een jaarlijkse indexatie van 3%, te storten onder de door de vrouw nader aan de wijzen levensverzekeringsmaatschappij,
€ 587.136,=) tevens rekening gehouden te worden met garantstelling van [gedaagde sub 2] ter zake het negatieve vermogen van [BV 2] (per ultimo 2016 € 365.425,=), aldus de deskundige.
nietover. Dit betekent dat in het hiernavolgende voor wat betreft de financiële positie van [BV 2] alleen de liquiditeiten van [BV 2] in aanmerking worden genomen.
- [BV 2] is verplicht de pensioentermijnen uit te keren totdat overeenstemming is bereikt over het af te storten pensioenkapitaal.
- Ondanks het feit dat [gedaagde] c.s. stelt dat in 2012 vanwege het dekkingstekort binnen [BV 2] is besloten pensioenaanspraken van [eiseres] en [gedaagde] vanaf dat moment niet meer te indexeren, loopt de indexatie door nu er naar het oordeel van de deskundige niet in overeenstemming met het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 18 maart 2013 BKLB 2013/27 M is gehandeld.
- Met de reeds verstreken termijnen OP en TOP van [eiseres] berekend tot 1 december 2017 is een bedrag van € 121.122,= (inclusief indexatie) gemoeid.
- Voor externe uitvoering van het OP van [eiseres] met ingang van 1 december 2017 is een koopsom van € 407.691,= nodig.
- Voor externe uitvoering van het OP van [gedaagde] met ingang van 1 december 2017 bedraagt de koopsom € 1.590.041,=, en de koopsom voor het BPP € 1.385.482,=
- Na voldoening van het door haar berekende bedrag van de verstreken pensioentermijnen ad € 121.122,= is er gelet op de financiële positie van [BV 2] - ook als er rekening wordt gehouden met een garantstelling van [gedaagde sub 2] - onvoldoende vermogen om de aanspraken van [eiseres] volledig af te storten en de pensioenverplichtingen jegens [gedaagde] na te komen.
- Onder verwijzing naar de zogenaamde afstortingsjurisprudentie (Gerechtshof Den Haag 18 juni 2014 ECLI:NL:GHDHA:2014:2744 en HR 14 april 2017 ECLI:NL:HR: 2017:693) stelt zij dat partijen naar rato van hun aanspraken moeten delen in de onderdekking. Hoewel deze jurisprudentie ziet op de afstortings- verplichting in het kader van verevening van pensioenrechten dient volgens de deskundige dezelfde maatstaf toegepast te worden ten aanzien van partners die beiden pensioen in eigen beheer hebben opgebouwd.
- Zij is niet gewezen op de risico’s die verbonden zijn aan pensioen in eigen beheer.
- In het hele echtscheidingstraject van 2010 tot 2012 is nooit aan de orde gesteld dat de financiële positie van [BV 2] onvoldoende zou zijn om de verplichtingen jegens haar na te komen. Zij beschikte ook niet over de jaarstukken van [BV 2] . Pas nadat zij verzocht om tot afstorting over te gaan, werd door [gedaagde] c.s. gesteld dat er onvoldoende middelen zouden zijn.
- In 1997 had bij beëindiging van haar dienstverband haar pensioen al afgestort moeten worden, althans had er een voorziening getroffen moeten worden.
- Er is sprake van onzakelijke leningen in het verleden en er zijn dividenduitkeringen gedaan.
- Er dient rekening te worden gehouden met feit dat de advocaatkosten van deze procedure bij [BV 2] in rekening zijn gebracht.
“Het resultaat zal zijn beïnvloed door beleggingsverliezen….Fluctuaties zijn inherent aan beleggen.”en
“In het verleden zijn er binnen de [BV 2] ook grote winsten geboekt. Beleggen vormt altijd een risico”.
VII toewijzing verklaring voor recht BPP (overweging 2.11.)
‘de heer [gedaagde] ’. Ten opzichte van [gedaagde] privé wordt zoals hiervoor is vastgesteld alleen een bedrag van € 4.516,88 ter zake de vordering III en IV toegewezen.