In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2019, staat de aansprakelijkheid van de eigenaar van een hond centraal na een ernstig ongeval met een wielrenner. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.M. Menu, stelt dat de hond van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. Klein Gunnewiek, de oorzaak was van zijn val. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis een bewijsvermoeden geformuleerd dat het ongeval is ontstaan doordat de hond in de richting van de fiets van de eiser is gelopen. De gedaagde heeft echter geen tegenbewijs geleverd en betwist de interpretatie van de rechtbank over artikel 6:179 BW, dat de aansprakelijkheid van de bezitter van een dier regelt.
De rechtbank oordeelt dat het gedrag van de hond voldoende is om de aansprakelijkheid van de gedaagde vast te stellen. De gedaagde heeft aangevoerd dat de eiser eigen schuld heeft, omdat hij op een pad fietste waar dat niet was toegestaan en dat de remmen van zijn fiets te strak stonden afgesteld. De rechtbank oordeelt dat, ongeacht de afstelling van de remmen, de gedaagde aansprakelijk blijft voor de schade die door de hond is veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat de gedaagde als bezitter van de hond aansprakelijk is voor de schade die de eiser heeft geleden en nog zal lijden, en veroordeelt de gedaagde tot betaling van de schadevergoeding, die nader moet worden vastgesteld.
De rechtbank wijst de gedaagde ook in de proceskosten van de eiser, die in totaal € 2.821,51 bedragen, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente. Dit vonnis benadrukt de risicoaansprakelijkheid van de eigenaar van een huisdier en de noodzaak om als eigenaar zorg te dragen voor de controle over het dier, vooral in situaties waarin andere weggebruikers in gevaar kunnen komen.