2.1.Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- [naam A] is een bedrijf dat CV-ketels, warmtepompen, zonlichtsystemen, elektrische boilers, thermostaten e.d. levert.
- Op 19 juni 1984 is [naam B] (thans 54 jaar) bij [naam A] in dienst getreden als administratief medewerker, vanaf 1 januari 1999 is zij werkzaam in de functie productmanager special products en op 8 maart 2017 is zij benoemd in de functie van Director Internal Affairs.
- [naam B] ontvangt een loon van laatstelijk € 4.890,40 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
- Op 27 september 2018 heeft [naam A] een (voorlopige) ontslagaanvraag ingediend bij het UWV voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [naam B] wegens bedrijfseconomische omstandigheden.
- Op 28 september 2018 is [naam B] door [naam A] op de hoogte gesteld van de ingediende ontslagaanvraag en is gesproken over een minnelijke regeling, hetgeen niet tot overeenstemming heeft geleid.
- [naam B] is na het gesprek van 28 september 2018 door [naam A] vrijgesteld van werkzaamheden.
- Op 23 oktober 2018 heeft [naam A] de eerdere ontslagaanvraag voor [naam B] aangevuld met een C-formulier en toelichting daarbij.
- [naam B] heeft verweer gevoerd in de UWV-procedure.
- Op 10 december 2018 heeft het UWV na re- en dupliek de door [naam A] gevraagde toestemming geweigerd. In de brief van het UWV is het volgende vermeld:
“(…)
Beoordeling
U baseert uw ontslagaanvraag op bedrijfseconomische redenen, te weten slechte of slechter wordende financiële en organisatorische redenen.
Vervallen van arbeidsplaatsen
(…)
Door u zijn ter onderbouwing van de slechte of slechter wordende financiële situatie, onder andere financiële gegevens over de jaren 2015, 2016 en 2017 overgelegd. Op basis van deze stukken hebben wij in onvoldoende mate duidelijkheid kunnen krijgen over de door u geschetste slechte financiële situatie. Zo heeft u op pagina 4 van formulier C ingevuld dat het nettoresultaat over 2017 € 338.000 bedroeg, maar in uw bijlage 2, op pagina 2 staat dat er in 2017 een positief resultaat was van € 138.000. Een verschil van € 200.000.
Op pagina 5 van het financial report 2017 staat dat het “result of the year” een positief resultaat van € 338.000 was, zo constateren wij.
Verder constateren wij dat er kennelijk een toename is van het eigen vermogen, te weten€ 445.000 aan het eind van 2017 en € 645.000 over het lopend boekjaar.
Alles overziende oordelen wij dat op basis van de door u overgelegde financiële gegevens de door u gemelde slechte of slechter wordende financiële situatie niet aannemelijk is.
Nu wij de bedrijfseconomische reden welke ten grondslag ligt aan deze aanvraag, te weten slechte of slechter wordende financiële situatie, niet aannemelijk achten, ligt afwijzing van uw verzoek om een vergunning tot ontslag op die grond daarmee in de rede.
Met betrekking tot de tweede door u aangevoerde bedrijfseconomische reden, te weten organisatorische redenen, melden wij het volgende.
Door u is gesteld dat de noodzaak tot het verval van de functie director internal affairs is gelegen in een noodzakelijke kostenbesparing. (…) De werkzaamheden behorende bij de functie van werknemer worden verdeeld over de resterende werknemers en de country manager.
Ons is niet gebleken dat er een formeel besluit is, waaruit blijkt dat de functie “director internal affairs” wordt opgeheven. Door u zijn in dat verband geen stukken overgelegd.(…)”
- Bij e-mailbericht van 21 december 2018 heeft de gemachtigde van [naam B] aan de gemachtigde van [naam A] medegedeeld dat [naam B] graag om te tafel wil gaan met [naam A] om te spreken over een herstart in haar eigen functie.
- Als reactie heeft de gemachtigde van [naam A] bij e-mailbericht van 24 december 2018 medegedeeld dat [naam A] zich niet kan vinden in de beslissing van het UWV en zij zich richt op een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter.