In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2019 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een verzuimboete die aan een Nederlands ingezetene was opgelegd. De belanghebbende, die sinds 1959 op een Nederlands adres staat ingeschreven, ontving een naheffingsaanslag en boetebeschikking omdat zij met een personenauto met een Duits kenteken gebruik had gemaakt van de weg in Nederland zonder mrb te betalen. De naheffingsaanslag was opgelegd over de periode van 3 september 2013 tot en met 24 november 2016, en de totale nageheven belasting bedroeg € 2.951, met een gelijke verzuimboete van € 2.951.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende feitelijk de beschikking had over de auto en niet had aangetoond dat deze op een later moment dan 3 september 2013 in Nederland ter beschikking was gesteld. De rechtbank verwierp ook het argument van de belanghebbende dat haar verdedigingsbeginsel was geschonden, omdat de vooraankondiging van de naheffingsaanslag naar het juiste adres was verzonden.
Wat betreft de verzuimboete, oordeelde de rechtbank dat deze in beginsel gerechtvaardigd was, maar matigde de boete tot € 475, rekening houdend met de financiële omstandigheden van de belanghebbende en de overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van de zaak. De rechtbank veroordeelde de inspecteur ook in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.532 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.