4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 3
Aangezien verdachte ten aanzien van deze feiten een (nagenoeg geheel) bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2019;
- het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1];
- het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [Slachtoffer 1].
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde periode ten aanzien van feit 1 beperkt dient te worden tot de periode van maart 2015 tot en met 13 december 2015. Aangeefster [Slachtoffer 1] heeft aangegeven dat zij in december 2014 verkering heeft gekregen met verdachte en dat zij na 4 maanden voor het eerst seks hebben gehad. Dit betekent dat zij vanaf maart 2015 seks hebben gehad met elkaar. Voor de ruimer tenlastegelegde periode zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2
Aangeefster [Slachtoffer 1] , woonachtig in Etten-Leur, heeft een relatie gehad met verdachte. In maart/april 2016 heeft [Slachtoffer 1] haar relatie met verdachte verbroken. Zij heeft verklaard dat verdachte haar rond die tijd begon te bedreigen. Het dossier beval een aantal screenshots van WhatsAppberichten. Hierin zijn de volgende teksten opgenomen:
IK MAAK JE KANKER DOOOD,
Vieze Kanker hoer Dat je ben IK GA JOU PIJN DOEN ALS IK NOU TEGEN KOM SLA IK JE KK KAPOT,
VERMOORD JOU,
Ga jou Kk PIJN DOEN MAAK NIET UIT WAAR,
IK VERMOORD JOU NOG LIEVER DAN DAG IK JOU LAAT LEVEN,
HEB DAN HET LEFFFFF OM NA JE WERK 1 min Te komen dak een mes Door je heen kan stoppenen
IK MAAK JOU KAPOT GOOR WIJF DAT JE BEN IK MAAK JE ECHT HELEMAAL KAPOT.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de teksten zoals deze zijn opgenomen in de hiervoor aangehaalde screenshots herkent als teksten die hijzelf geschreven heeft.
[Slachtoffer 1] heeft verklaard dat vanaf het moment dat de politie contact heeft opgenomen met verdachte, verdachte is gestopt met de bedreigingen waarna zij niets meer van verdachte heeft gehoord. De datum waarop verdachte is benaderd door de politie is 13 mei 2016 geweest.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 1 maart 2016 tot en met 13 mei 2016 [Slachtoffer 1] meerdere malen heeft bedreigd.
Feit 4
Op 9 augustus 2016 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden tussen [Slachtoffer 2] en de politie. Tijdens dat gesprek heeft [Slachtoffer 2] aangegeven dat zij een jongen kent met wie zij al langere tijd seks heeft voor geld. De jongen zou het geld op 6 augustus 2016 komen brengen. Toen hij haar woning binnenkwam, begon hij haar meteen te zoenen waarna zij haar hoofd wegdraaide en zij hem wegduwde. Toen haar broek door hem werd uitgetrokken, begon zij te gillen, maar niemand uit het studentenhuis reageerde op haar gegil. Vervolgens gaf de jongen haar een klap in haar gezicht en probeerde hij haar te wurgen door met zijn hand op haar hals te duwen. Ook werd zij op haar borst geslagen en werd een hand op haar mond geduwd om het gillen te dempen waarna ze verstijfde. De jongen heeft toen zijn penis in haar vagina gedaan. Ook heeft hij zijn vingers in haar vagina en anus gestopt. Nadat hij was klaargekomen ging hij weg. Haar werd gevraagd om mee naar beneden te gaan, omdat daar het geld was. Toen ze beneden kwam, zag ze dat hij net wegreed in zijn zwarte BMW.
Daags erna heeft ze dit tegen haar leidinggevende verteld en op maandagavond tegen haar moeder, waarna ze naar de huisarts is gegaan, die vervolgens de zedenafdeling van de politie heeft gebeld. Aanvankelijk heeft ze de naam van de jongen niet willen vertellen, maar uiteindelijk heeft ze aangegeven dat het verdachte betrof. Aangegeven werd nog dat ze nooit officieel verkering hebben gehad met elkaar en dat ze in mei 2015 nog seks met verdachte heeft gehad, maar dat ze nooit haar geld van hem heeft gekregen. Nadat ze in december 2015 een relatie met een andere man had gekregen, heeft ze nooit meer iets met verdachte gedaan. Enkel omdat ze nog geld van hem kreeg, had ze met verdachte afgesproken.
Uiteindelijk heeft [Slachtoffer 2] op 19 oktober 2016 alsnog aangifte gedaan. Zij had niet eerder aangifte gedaan, omdat eerst alleen haar moeder ervan op de hoogte was. Toen zij vernam dat verdachte zelf ook al dingen had verklaard, heeft zij besloten het ook tegen haar vrienden en familie te zeggen. Ze wilde dat verdachte straf zou krijgen voor hetgeen hij haar had aangedaan.
Verklaard is dat zij twee jaar geleden een fout heeft gemaakt toen zij in geldnood zat. Zij heeft toen seks gehad met verdachte en daarvoor zou zij geld krijgen. Het geld heeft ze nooit van hem gekregen. Op zaterdag 6 augustus 2016 zou verdachte naar haar kamer in Breda komen om haar het geld te geven. Ze zijn op de bank gaan zitten, waarna verdachte agressief werd. Omdat verdachte wel wilde zoenen, maar [Slachtoffer 2] niet, heeft hij haar in het gezicht geslagen, waarna hij haar broek uit trok. Hierop begon zij te gillen en verdachte weg te duwen. Verdachte begon in haar keel te knijpen en haar in het gezicht te slaan. Ook deed hij zijn hand op haar mond, omdat zij aan het gillen was. Daarna had hij seks met haar. Zij probeerde haar benen dicht te houden. Hij deed haar benen uit elkaar. Ook probeerde verdachte het anaal. Daarna is het volgens haar gestopt omdat zij begon te huilen.
Hij kneep nog in haar keel en zei zoiets van “Je wilt toch dat geld”. Daarna deed hij zijn broek aan en liep toen weg.
Meer in detail heeft zij vervolgens het volgende verklaard.
In totaal heeft zij ongeveer 30 keer met verdachte afgesproken. Zij zou van verdachte ongeveer € 5.000,00 krijgen. Ze heeft wel eens € 70,00 van hem gehad maar nooit het afgesproken bedrag.
Vanaf eind 2015 kreeg zij een relatie met een jongen genaamd [Naam 1] en daarna met [Naam 2] . In de periode dat zij een relatie had, heeft ze geen seks met verdachte gehad, zo heeft zij verklaard.
Over 6 augustus 2016 heeft zij vervolgens verklaard dat verdachte aanvankelijk lief en rustig deed. Zij zei tegen hem dat hij moest ophouden. Verdachte duwde daarna met kracht haar hoofd opzij. Hij trok ook aan haar haren. Hij pakte haar met zijn hand bij haar kin en kaken waarna hij haar begon te kussen en hij zijn tong in haar mond deed. Omdat hij werd weggeduwd, werd hij boos, waarna hij haar een klap in het gezicht gaf en haar broek uittrok. Alles gebeurde op de bank. Verdachte deed vervolgens zijn broek uit tot op zijn knieën. Nadat ze begon te gillen, kneep hij haar keel dicht en deed hij zijn hand op haar mond. Op dat moment had verdachte zijn penis al in haar vagina gebracht. Zij probeerde hem weg te duwen en haar benen dicht te houden. Verdachte zei: “Hou gewoon je bek, want je doet het voor het geld”.
Vervolgens heeft verdachte ook nog geprobeerd zijn penis in de anus van haar te krijgen. [Slachtoffer 2] was in paniek, zij was hard aan het schreeuwen, huilen en zij was zichzelf aan het
verdedigen. Daarna is verdachte weggegaan.
Tijdens de aangifte is [Slachtoffer 2] geconfronteerd met hetgeen zij heeft verklaard tijdens het intakegesprek. Tijdens het intakegesprek heeft zij aangegeven dat verdachte met zijn vingers in haar vagina en anus is geweest. Tijdens de aangifte is zij hierop in zoverre teruggekomen dat verdachte enkel met de vingers in de vagina is geweest.
Nadat verdachte was vertrokken, is zij achter hem aangelopen naar beneden, omdat hij had gezegd dat hij het geld in de auto had. Beneden aangekomen bleek dat verdachte al weggereden was.
Op een vraag of zij later nog iets van verdachte heeft gehoord heeft zij aangeven dat ze niet meer heeft gereageerd op berichten van verdachte en hem gelijk heeft geblokkeerd.
Op 9 augustus 2016 heeft een zedenonderzoek plaatsgevonden aan het lichaam van [Slachtoffer 2]
Onder de rubriek “informatie over het delict” is aangegeven dat de penis vaginaal werd ingebracht en dat niet bekend is of de dader een zaadlozing heeft gehad. Door de arts zijn blauwe plekken op het lichaam van [Slachtoffer 2] geconstateerd die op een tekening zijn aangegeven en zijn genummerd. Onduidelijk is of sprake is van een kruisje in de hals. Met de verdediging constateert de rechtbank dat het er op lijkt dat dit kruisje is doorgehaald. Bij dit kruisje is ook geen cijfer geplaatst en er is ook geen omschrijving bij vermeld, wat wel het geval is bij de andere geplaatste kruisjes. Bij een van de kruisjes (nr. 5: ter hoogte van de borst) is aangegeven dat dit een al wat oudere blauwe plek is. Verder zijn kruisjes aangegeven op de rechter bovenarm, op de rechter borst, op beide bovenbenen, op de linkerzij en op de linker enkel. Op beide bovenbenen zijn meerdere blauwe plekken geconstateerd.
Onderzoek is gedaan naar het telefoonverkeer tussen verdachte en [Slachtoffer 2] . Op 7 augustus 2016 is er sms-verkeer tussen hen geweest. Om 20:17 uur heeft verdachte een bericht naar [Slachtoffer 2] gestuurd, waarop [Slachtoffer 2] om 20:21 uur heeft gereageerd met de volgende inhoud:
“jij zal nooit meer wat van mij horen wat jij mij aan gedaan heb vergeet ik nooit heb plekken in me nek van dat je me probeerde te wurgen. Heb overval pijn je hebt geen idee wat je mij aan gedaan hebt, heb heel de dag zitten huilen ben van me werk naar huis gestuurd, bedankt voor alles jij ook succes met je leven van mij hoor je niks meer..”.
Verdachte heeft hierop gereageerd met:
“uhu tuurlijk, jij zei van alles maar dit blijft een discussie succes met jou leven dan maar fijne avond”.
Het dossier bevat daarnaast nog een aantal WhatsApp-berichten. Op 5 augustus 2016 heeft verdachte om 18:33 uur een bericht gestuurd aan [Slachtoffer 2]
“vanavond of morgen?”waarop [Slachtoffer 2] heeft gereageerd met
“Morgr”.
Ook in de periode voorafgaande aan 6 augustus 2016 is er veelvuldig sms-verkeer geweest tussen verdachte en [Slachtoffer 2] . Zo is er onder meer op 25 mei 2016 contact tussen hen geweest. Daarbij heeft [Slachtoffer 2] aangegeven dat zij die dag niet kan. Verdachte heeft daarop aangegeven: “jawel, regel het maar”, “desnoods kom je tijdens je werk”, “Maar je doe het vanmiddag”. Als [Slachtoffer 2] aangeeft dat ze niet kan, reageert verdachte door te sms-en: “het is het kwartier, je regel het maar”.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zo’n 20 à 30 keer met [Slachtoffer 2] seks heeft gehad, ook op 6 augustus 2016. Verder heeft hij verklaard dat hij haar nooit geld heeft gegeven. Hij beloofde haar wel telkens geld, maar gaf dat niet. Ze hadden die avond ook afgesproken om seks te hebben. Verklaard is dat hij haar op die avond heeft getongzoend. Ze hebben nooit op de bank gezeten, maar alles gebeurde op het stapelbed van [Slachtoffer 2] . Omdat [Slachtoffer 2] tijdens de seks begon te huilen zijn ze gestopt. Ze vertelde dat ze een vriendje had en dat ze daarom niet meer wilde. Verdachte heeft verklaard dat er geen sprake was van dwang.
Ter zitting is verdachte geconfronteerd met het zedenonderzoek waarbij geconstateerd is dat er sprake is van blauwe plekken op het lichaam van [Slachtoffer 2] . Hieromtrent heeft verdachte verklaard dat hij weliswaar van wat hardere seks houdt, maar dat de plekken niet daardoor veroorzaakt kunnen zijn. Verder is verklaard dat [Slachtoffer 2] meerdere bedpartners heeft gehad.
Op basis van de verklaringen van verdachte en [Slachtoffer 2] kan worden vastgesteld dat zij op 6 augustus 2016 seks hebben gehad. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of daarbij toen sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewijs in zedenzaken ligt vaak lastig omdat sprake is van een één-op-één situatie. Zoals vaker het geval is, is ook hier sprake van twee uiteenlopende lezingen.
In hoofdlijnen zijn de verklaringen van [Slachtoffer 2] consistent te noemen, op onderdelen heeft zij wat wisselend verklaard.
Vindt de verklaring van [Slachtoffer 2] steun in enig ander bewijsmiddel?
Het zedenonderzoek zou steunbewijs kunnen opleveren voor de aangifte. Een nauwkeurige beschrijving en nadere duiding van de blauwe plekken ontbreekt echter. [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte op haar borst heeft gedrukt en juist ten aanzien van deze blauwe plek is aangegeven dat deze plek wat ouder is. Verder is verklaard dat verdachte geprobeerd heeft haar te wurgen. Uit bevindingen van het zedenonderzoek volgt niet dat blauwe plekken in de nek/hals zijn waargenomen.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek op onderdelen te summier is geweest om te concluderen dat de blauwe plekken daadwerkelijk op 6 augustus 2016 zijn ontstaan door gewelddadige handelingen van verdachte. Ook de app-berichten van de volgende dag leveren naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs op.
Uit het dossier komt weliswaar een beeld naar voren dat verdachte een dwingend persoon is, echter de rechtbank moet constateren, zonder daarbij te oordelen dat aangeefster niet naar waarheid zou hebben verklaard, dat er zich aldus onvoldoende (steun)bewijs in het dossier bevindt om aan de hoge juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te kunnen voldoen. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 4.
Feit 5
Op 27 april 2017 was aangever [Slachtoffer 3] samen met twee vrienden, [Slachtoffer 4] en [Slachtoffer 5] in de binnenstad van Breda. Daar hoorde hij dat er een woordenwisseling plaatsvond tussen zijn schoonzusje en een jongen. De jongen liep samen met een andere jongen weg in de richting van de Haagdijk. Aangever [Slachtoffer 3] en zijn vrienden volgden de jongens om verhaal te halen bij de jongen die ruzie had gemaakt met zijn schoonzusje. De jongens stopten ter hoogte van de Rozemarijnstraat. [Slachtoffer 5] maakte op dat moment nog steeds ruzie met de jongens. Plotseling kwam er een auto de Rozemarijnstraat ingereden. [Slachtoffer 3] voelde dat de auto tegen zijn knie aan reed en zag dat [Slachtoffer 5] over zijn voet werd gereden. Vervolgens reed de auto tegen [Slachtoffer 4] aan die klem kwam te zitten tussen de auto en de muur.
Verklaard is dat de auto snel de straat ingereden kwam vanuit de Haagdijk.
[Slachtoffer 5] heeft over de aanrijding verklaard dat zij het steegje in werden gedreven door een Indische en Chinese jongen omdat de ruzie begon te escaleren en dat, voordat hij het in de gaten had, er een Volkswagen Golf door het steegje (de rechtbank begrijpt: de Rozemarijnstraat) kwam gereden, komend vanaf de Haagdijk. De auto reed in een streep op hem af waarbij de auto over zijn voet reed. [Slachtoffer 5] zag dat verdachte in de auto zat. De auto kwam tegen de muur tot stilstand. Korte tijd later is [Slachtoffer 5] door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en daar werd vastgesteld dat sprake was van vleeswonden, kneuzingen, kans op compressie en een compartimentsyndroom. Ook was sprake van letsel aan de spieren en pezen.
Ook door [Slachtoffer 4] is aangifte gedaan. Hij zag dat de auto het steegje ingereden kwam. Hij zag dat de auto de muur raakte. Hij hoorde een flinke klap. Hij vermoedt dat de auto ergens tussen de 20 en 35 km/u reed. Door de klap was de linker wieldop van de velg geslagen. De auto was op [Slachtoffer 5] ingereden waarbij de auto het been van [Slachtoffer 5] had geraakt en die vervolgens stil stond op de voet van [Slachtoffer 5] Hij zag dat [Slachtoffer 5] niet weg kon komen. [Slachtoffer 3] , die aan dezelfde kant van de muur stond als [Slachtoffer 5] werd aan de voorzijde van zijn lichaam, tegen zijn benen, geraakt.
Vervolgens reed de auto weer achteruit. Hij zag dat de voorbanden van de auto naar hem toe werden gestuurd waarna de auto op hem afkwam. Hij voelde een hevige pijn toen de auto zijn linkerbeen en knie raakte. De pijn was zo hevig dat hij dacht dat zijn been eraf zou zijn.
In de omgeving van de woning van verdachte in Etten-Leur werd een Volkswagen Golf met het kenteken [Kenteken] aangetroffen die op naam van verdachte staat. De auto had verse schade aan de linkerzijde. Verdachte lag in de auto te slapen. In de auto hing een sterke alcohollucht en verdachte was onvast ter been.
Verdachte heeft verklaard dat hij woorden kreeg met een groepje vriendinnen, waarna hij achtervolgd werd door drie jongens. De jongens begonnen hen uit te dagen. Verdachte is naar zijn auto gelopen die geparkeerd stond op de Haagdijk in Breda. In plaats van spullen uit zijn auto te pakken is hij, terwijl hij gedronken had, ingestapt en tegen het verkeer in, de Rozemarijnstraat ingereden. Zijn snelheid bedroeg 20 à 30 km/u. Verklaard is verder dat hij tegen een muur is gereden en dat iemand daar klem stond. Daar heeft hij enkele seconden stilgestaan, waardoor die jongen vast kwam te zitten.
Meer in detail heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat de ruzie buiten de steeg begon. Langzaam verplaatste zich de ruzie naar de steeg. Verdachte ging er van uit dat ze in de steeg waren toen hij vanuit de Haagdijk de steeg in reed.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte geprobeerd heeft de slachtoffers opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat kwade opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet vastgesteld kan worden. Is er dan sprake van voorwaardelijk opzet?
Omdat de bedoeling die verdachte heeft gehad met zijn manoeuvres in de Rozemarijnstraat niet zonder meer uit zijn verklaringen blijkt, zal gekeken moeten worden naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen, gegeven de omstandigheden waaronder die plaatsvonden. Daartoe moet beoordeeld worden of er een aanmerkelijke kans bestond dat de slachtoffers door het rijgedrag van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De rechtbank stelt vast dat de Rozemarijnstraat een smalle steeg is met aan beide zijden een trottoir. De exacte snelheid waarmee verdachte de steeg ingereden is, is niet vast te stellen. Verdachte en één van de aangevers hebben het over een snelheid van 20 tot 35 km/u. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat de auto van verdachte schade heeft opgelopen aan de linkerzijde en ook een wieldop van het linker voorwiel is verloren, stelt de rechtbank vast dat verdachte zeker niet stapvoets heeft gereden, maar met enige snelheid, tegen het verkeer in en na gebruik van alcohol, rechtsaf de smalle steeg ingereden is, waarbij hij ervan uit ging dat de latere slachtoffers zich aldaar bevonden. Verdachte wist kennelijk niet precies waar de personen zich in de steeg bevonden.
Het inrijden met een personenauto van aanzienlijk gewicht op kwetsbare voetgangers die nagenoeg geen mogelijkheid hadden om uit te wijken, brengt naar algemene ervaringsregels de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid met zich dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel oplopen.
De vraag is vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het rijgedrag van verdachte erop was gericht om weg te komen, ten koste van eventuele gevolgen voor de slachtoffers. Daarmee heeft verdachte de aanmerkelijk kans aanvaard dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
Het zou zo kunnen zijn dat verdachte weg wilde om verdere escalatie te voorkomen, maar daarbij heeft hij volstrekt verkeerde keuzes gemaakt.