ECLI:NL:RBZWB:2019:1913

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
02-008432-19, 09-818632-17 (tul), 21-001239-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Van Kralingen
  • mr. Bogaert
  • mr. Van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met geweld in Tilburg met een mes

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De verdachte heeft op 11 januari 2019 in Tilburg, onder bedreiging met een mes, het slachtoffer gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 50 euro. De zaak werd behandeld op de zitting van 11 april 2019, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft wettig en overtuigend bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, die de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing bevestigden. De verdediging betwistte de bewijsvoering en stelde dat er geen valide bewijs was dat de verdachte bij het feit betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad de persoon was die het slachtoffer had afgeperst, maar sprak hem vrij van medeplegen met een medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van tien maanden op, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar vond de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaarwegend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/008432-19, 09-818632-17 (tul), 21-001239-17 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1997 [Geboorteplaats- en land]
wonende te [Adres]
gedetineerd in Vught PPC, Lunettenlaan 501, 5263 NT te Vught,
bijgestaan door raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocate te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 50 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [Slachtoffer] toebehoorde door een mes tegen de keel/nek en/of het lichaam van die [Slachtoffer] te houden en (daarbij) alle goederen en/of geld van die [Slachtoffer] te eisen;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan afpersing. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van aangever, de uit de camerabeelden te destilleren route die door de dader is gelopen vanaf het bushokje waar het strafbaar feit plaatsvond en op de herkenning van verdachte door aangever en de jas die verdachte die avond droeg en die te zien is op de voornoemde camerabeelden, dat alles in onderling verband en samenhang bezien.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en voert daartoe aan dat er objectief gezien geen valide bewijs is en daarmee geen wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent dat hij iets te maken heeft met het gepleegde strafbare feit. Verdachte is die avond niet eens in de buurt geweest van het bushokje waar het feit heeft plaatsgevonden. Voorts is het door aangever gegeven signalement summier en is de herkenning van verdachte door aangever suggestief gedaan en op basis van vage kenmerken. Bovendien is de herkenning van verdachte door het aan aangever tonen van slechts één foto niet zorgvuldig tot stand gekomen. Er is bij verdachte geen geld of zakmes aangetroffen. Het kan niet worden uitgesloten dat [Medeverdachte] met een ander de straatroof heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 11 januari 2019, omstreeks 2:10 uur, bevond aangever [Slachtoffer] zich in een bushokje voor het gebouw van [Naam 1] aan de Spoorlaan te Tilburg. Achter de glazen wand van het bushokje bevonden zich twee personen. Persoon 1 was een licht getinte jongen, rond de zeventien jaar oud, deze had zwart krullend haar, droeg een zwarte jas en grijze trui en was ongeveer 1.70 meter lang. Persoon 2 was een licht getinte jongen, rond de zeventien jaar oud, deze had zwart haar dat naar voren stond, droeg een blauwe trui en was ongeveer 1.75 meter lang. De jongens kwamen vanachter de glazen wand en persoon 1 kwam naast aangever zitten. Persoon 1 pakte een zakmes en zette dit tegen de linkerzijde van de keel van aangever en zei: “Geef mij alles wat je hebt.” Aangever gaf de jongen een briefje van vijftig euro en wat wisselgeld. Hierna zijn beide personen weggerend in de richting van de parkeergarage schuin achter het gebouw van [Naam 1] . Aangever verklaart daarnaast dat persoon 2 terug naar hem is teruggelopen en dat hij hem vertelde dat zijn vriend het moeilijk had en dat hij zich verontschuldigde voor wat er was gebeurd [1] .
Tijdens het politieonderzoek zijn camerabeelden veiliggesteld en bekeken door verbalisant [Naam 2] . Uit het relaas van zijn bevindingen blijkt het volgende. Camera 26 hangt ter hoogte van de inrit van parkeergarage [Naam 3] en geeft het beeld weer van de inrit met op de achtergrond in de verte de Spoorlaan. Om 02:18:17 uur is op de beelden te zien dat er twee personen aan komen lopen. Te zien is dat deze personen achterom kijken en in versnelde pas verder lopen. Op camera 49 is om 02:19:32 uur te zien dat twee personen met hetzelfde signalement als bij de hiervoor genoemde camera het Pandhuijsenpad oplopen in de richting van de Heuvelring te Tilburg. Op camera 48 is om 02:19:58 uur te zien dat de twee personen die voldoen aan hetzelfde signalement als op de andere camerabeelden het Pandhuijsenpad uitlopen in de richting van de Heuvelring. Camera 701 hangt ter hoogte van het Heuvelplein en geeft beeld weer van een deel van het Heuvelplein en van de ingang van het [Naam 4] en [Naam 5] . Te zien is dat de beide personen wat rondhangen en om 02:22:24 uur is te zien dat beide personen samen verder lopen in de richting van het Piusplein te Tilburg. Camera 8 hangt op het Piusplein en geeft het beeld weer van het Piusplein in de richting van de Paleisring te Tilburg. Om 02:27:30 uur is te zien dat beide personen over het Piusplein lopen in de richting van de Paleisring. Om 02:29:10 uur is te zien dat beide personen vanaf de Paleisring weer terug lopen over het Piusplein in de richting van de J. van Stolbergstraat te Tilburg. Duidelijk is te zien dat een van de verdachten een wit logo op zijn linkerborst heeft en dat de linkermouw is voorzien van een tekst in grote witte letters. De gehele route hebben beide personen samen gelopen. [2]
Kort na 2:31 uur worden ter hoogte van de [Naam 4] , welke zich direct naast [Naam 5] bevindt, twee jongens gezien die grotendeels voldoen aan de opgegeven signalementen van de personen die na de beroving in de richting van de parkeergarage [Naam 3] zijn gevlucht. Eén van de jongens is licht getint en de andere jongen is donker getint. Eén van de jongens draagt een zwarte jas met daaronder een grijze trui met capuchon. De donker getinte jongen gaat [Naam 5] binnen, terwijl de licht getinte jongen buiten blijft staan. Getracht wordt de licht getinte jongen staande te houden, maar de jongen rent weg nadat hij wordt aangeroepen door politie. [3] Na een achtervolging wordt de licht getinte jongen als verdachte aangehouden. Deze persoon blijkt [Medeverdachte] te zijn. [4] Verbalisanten horen over de portofoon dat de andere verdachte met krullend haar, grijze trui en zwarte jas nog bij [Naam 5] binnen aanwezig moet zijn. Verbalisanten treffen achter in [Naam 5] drie personen aan, alle drie gekleed in een zwarte jas grijskleurige jassen. Een van die personen betreft verdachte. Verdachte heeft zweetdruppels op zijn hoofd en voldoet aan het signalement van de tweede verdachte en wordt daarop aangehouden. [5] Verdachte voldoet ook aan het eerder beschreven signalement van de persoon met de zwarte jas en grijze trui. [6]
De in [Naam 5] aangehouden verdachte wordt herkend als zijnde de persoon die eerder tezamen met [Medeverdachte] ter hoogte van de [Naam 4] stond. [7] Ook op de camerabeelden van [Naam 5] is te zien dat verdachte samen met [Medeverdachte] om 2:48 uur voor de ingang van [Naam 5] staat. Wanneer een politieagent aan komt rijden rent [Medeverdachte] weg en verdachte loopt meteen het [Naam 5] binnen. [8]
Van verdachte wordt door de politie een foto gemaakt met zijn jas aan. Deze foto wordt aan aangever getoond en aangever verklaart onmiddellijk dat hij de persoon op de foto herkent als de persoon die het mes op zijn keel heeft gehouden. Hij herkent hem aan zijn haar en aan zijn dunne snorretje en hij herkent de jas en het merk van de jas. [9]
De rechtbank heeft waargenomen dat de jas die verdachte die avond droeg een zwarte jas betreft met een wit logo op zijn linkerborst, dat de linkermouw is voorzien van een tekst in grote witte letters en dat deze kenmerken van de jas overeenkomen met de kenmerken van de jas die een van de personen draagt op de foto’s van de camerabeelden in het dossier. [10] Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 11 januari 2019 samen met [Medeverdachte] in het centrum van Tilburg was. Hij heeft zichzelf bij de politie herkend op de foto van de camerabeelden. [11] De andere jongen op de foto is zijn vriend, [Medeverdachte] . [12]
[Medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met zijn vriend in de stad was en dat zijn vriend bij het bushokje bij de Spoorlaan naast een man was gaan zitten en dat zij met elkaar hebben gepraat. Verder dat toen zijn vriend wegging, hij zag dat een sleutel en aansteker waren gevallen waarna hij die teruggaf en dat alles op camera te zien is. Daarna zijn zij samen weggelopen en naar het [Naam 5] gegaan. [13] Op de aan hem getoonde foto van twee personen die door de stad lopen, herkent hij zichzelf en zijn voornoemde vriend. Dat was zijn vriend [Verdachte] (fonetisch) die bij het bushokje was en die naast de man was gaan zitten om te praten. Hij liep achter zijn vriend aan en omdat hij ging rennen, ging hij ook rennen. Op de foto van verdachte die aan hem wordt getoond, herkent hij zijn vriend die bij hem was. [14]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte diegene is geweest die [Slachtoffer] heeft afgeperst. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte te zien is op de foto’s van de camerabeelden. Hij is dus de persoon die tezamen met [Medeverdachte] bij de parkeergarage bij [Naam 3] , vlakbij de Spoorlaan, enkele minuten na de afpersing van [Slachtoffer] in het bushokje aan de Spoorlaan, en korte tijd nadat de daders in de richting van de parkeergarage [Naam 3] zijn gerend, in versnelde pas aan komt lopen en de route vanaf de parkeergarage bij [Naam 3] naar het centrum van Tilburg heeft gelopen. [Medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte in het bushokje naast een man is gaan zitten en aangever herkent verdachte als degene die hem heeft beroofd.
De rechtbank heeft zich rekenschap gegeven van het feit dat aangever de dader heeft omschreven als licht getint. Verdachte is donker getint. Voor het overige voldoet verdachte wel aan het opgegeven signalement, te weten donker krulhaar, een zwarte jas en een grijze trui. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een herkenning bij een enkelvoudige fotoconfrontatie op zichzelf een geringe bewijswaarde heeft. In dit geval dient deze herkenning te worden bezien in onderlinge samenhang met de looproute van verdachte en [Medeverdachte] en de belastende verklaring van [Medeverdachte] .
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging summier geschetste alternatieve scenario, dat een ander persoon samen met [Medeverdachte] bij het bushokje was waar de afpersing plaatsvond, door de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, wordt weerlegd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die [Slachtoffer] een geldbedrag heeft afgeperst en acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en [Medeverdachte] dat gesproken kan worden van medeplegen. Zij zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks11 januari 2019 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweld[Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 50 euro),
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan die [Slachtoffer] toebehoorde door een mes tegen de keel
/nek en/of het lichaamvan die [Slachtoffer] te houden en
(daarbij
)alle goederen en/of geld van die [Slachtoffer] te eisen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij de richtlijnen van het openbaar ministerie (15 maanden gevangenisstraf voor een afpersing, danwel straatroof met geweld) en zij houdt rekening met de persoonlijke belangen van verdachte door een groot deel voorwaardelijke gevangenisstraf te eisen. Zij vordert daarom aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vijftien maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht en indien dat noodzakelijk wordt geacht een ambulante behandeling die ziet op het verwerken van trauma of gericht is op enige andere problematiek die bij verdachte speelt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit alsmede dat de vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke straffen worden afgewezen. Voorts bij het niet volgen van dit standpunt dat de richtlijn van het openbaar ministerie niet passend is en dat er rekening gehouden moet worden met de jongvolwassenheid van verdachte en met zijn persoonlijke omstandigheden. Voorts wijst de raadsvrouw erop dat door de reclassering de recidivekans gemiddeld wordt geacht en de raadsvrouw verzoekt om daarmee ook rekening te houden bij het bepalen van een eventuele straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder en in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing door een mes tegen de keel van de achttienjarige [Slachtoffer] te houden en door hem een geldbedrag afhandig te maken. Dit feit vond plaats in de nachtelijke uren in een bushokje, terwijl het slachtoffer alleen was en wachtte op een taxi om hem naar huis te brengen. Het spreekt voor zich dat dit incident voor het slachtoffer een bijzonder nare en angstige ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Dergelijke feiten versterken bovendien de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte geen openheid heeft gegeven over zijn beweegredenen om een dergelijk feit te plegen en dat hij ten tijde van het door hem begane feit nog in een proeftijd liep van twee eerdere veroordelingen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt de rechtbank tevens rekening met de straftoemetingsrichtlijnen zoals deze zijn geformuleerd in de lokale oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtbank. Uitgangspunt bij een straatroof met licht geweld of een verbale bedreiging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. In deze zaak werkt strafverhogend dat verdachte aangever een mes op de keel heeft gezet. In
strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en dat uit het uittreksel uit het justitiële documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
De rechtbank houdt rekening met de inhoud van het reclasseringsrapport van 17 januari 2019. Daarin staat beschreven dat verdachte als alleenstaande minderjarige asielzoeker Nederland is binnengekomen. Hij heeft naar eigen zeggen in het land van herkomst en tijdens de reis hiernaartoe veel meegemaakt en nare dingen gezien. Verdachte wil dit graag vergeten, maar weet niet hoe. Hij gebruikt alcohol en cannabis om rust te creëren. Het is onduidelijk of sprake is van psychische problematiek. De reclassering ziet de noodzaak en het belang van begeleiding en behandeling. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten vijf maanden voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en een verplichte begeleiding door reclassering Novadic-Kentron mogelijk te maken, met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals na te melden.
7
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09-818632-17 en 21-001239-17
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van drie dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 13 november 2017 onder parketnummer 09-818632-17 ten uitvoer zal worden gelegd. Tevens heeft zij gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 16 uren taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 18 augustus 2017 onder parketnummer 21-001239-17 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde van voornoemde vonnissen heeft overtreden. Gelet hierop zullen beide vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van tien maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot vijf maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens reclassering Novadic-Kentron;
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij reclassering Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg en zich gedurende een door de reclassering Novadic-Kentron te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als reclassering Novadic-Kentron noodzakelijk acht;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht en de begeleiding door reclassering Novadic-Kentron, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, zolang reclassering Novadic-Kentron dat nodig vindt;
* dat verdachte deelneemt aan een intake, en eventueel daaruit komende behandeling, bij de forensische psychiatrische polikliniek het Dok in Tilburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door reclassering Novadic-Kentron, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- geeft opdracht aan reclassering Novadic-Kentron tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging 09-818632-17
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 13 november 2017 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 09-818632-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
gevangenisstraf voor de duur van drie dagen;
Vordering tenuitvoerlegging 21-001239-17
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 18 augustus 2017 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21-001239-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
16 uren werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Bogaert en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2019.
mr. Balemans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal, met dossiernummer 2019008892, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Hart van Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 92.
2.Het proces-verbaal van camerabeelden, pagina’s 46 t/m 52 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 53 t/m 55 van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 53 t/m 55 van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 58 t/m 59 van voornoemd eindproces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 60 van voornoemd eindproces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 53 t/m 55 van voornoemd eindproces-verbaal.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 60 van voornoemd eindproces-verbaal.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 62 van voornoemd eindproces-verbaal.
10.Eigen waarneming rechtbank ten aanzien van de foto van verdachte op pagina’s 63, in onderling verband en samenhang bezien met het proces-verbaal van camerabeelden, pagina’s 46 t/m 52 van voornoemd eindproces-verbaal.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting, zittingsproces-verbaal d.d. 11 april 2019.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, proces-verbaalnummer PL2C00-2019008892-26 pagina’s 2 en 3, in het proces-verbaal van voorgeleiding.
13.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte] , pagina’s 73 t/m 79, in het bijzonder p. 76 t/m 78 van voornoemd eindproces-verbaal.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte] pagina’s 80 t/m 86 van voornoemd eindproces-verbaal.