ECLI:NL:RBZWB:2019:1992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
02-011316-19, 02-800670-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Collombon
  • A. Scheffers
  • J. Speekenbrink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met geweld en mishandeling met een mes

Op 3 mei 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van winkeldiefstal met geweld en mishandeling. De verdachte heeft beide feiten bekend. De officier van justitie stelde dat het steken met een mes een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleverde, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank concludeerde dat niet was gebleken dat de verdachte met veel kracht had gestoken. De verdachte deed een beroep op noodweer(exces) omdat het slachtoffer haar een klap in het gezicht had gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wel mocht verdedigen, maar dat het steken met het mes niet proportioneel was ten opzichte van de klap, vooral omdat er twee andere personen aanwezig waren die de verdachte te hulp schoten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, met de voorwaarde dat de verdachte zich laat opnemen op een psychiatrische afdeling voor behandeling van haar verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, gezien het risico dat de verdachte opnieuw een misdrijf zou begaan dat gevaar voor personen zou opleveren.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 april 2019, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, rekening houdend met de forse geweldsrecidive van de verdachte en haar verslavingsproblematiek. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, maar schatte het bedrag lager dan gevorderd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/011316-19 en 02/800670-17 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [geboortedag] 1986 te [geboortedag]
wonende aan de [adres]
gedetineerd in de PI Zuid Oost, Evertsoord
raadsman: mr. P van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
Feit 1
zij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Tilburg meerdere, althans een of meerdere winkelgoed(eren), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heyn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door :
- die [naam 1] (meerdere) vuistslag(en) in het gezicht te geven en/of
- die Taoul een (zo geheten) "kopstoot" te geven en/of
- die [naam 1] (meerdere malen) met schoenen met naaldhakken te trappen tegen de be(e)n(en) en/of de buik/maag;
Feit 2 primair
zij op of omstreeks 14 januari 2019 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een mes in de schouder en/of de rug en/of het lichaam van die [naam 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair
zij op of omstreeks 14 januari 2019 te Tilburg [naam 2] heeft mishandeld door met een mes in de schouder en/of de rug en/of het lichaam van die [naam 2] te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 primair heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich daarbij onder meer op de bekennende verklaring van verdachte en, met betrekking tot feit 2 primair, het aantreffen door de politie van een gebroken mes, waaruit de intensiteit waarmee gestoken is, blijkt. Wanneer met zodanige kracht in een schouder wordt gestoken, dat daarbij het mes afbreekt, is sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie stelt zich daarnaast op het standpunt dat van noodweer geen sprake is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor de bewezenverklaring van feit 1, behoudens voor wat betreft het trappen, dat is anders dan tenlastegelegd niet meerdere malen gebeurd en er is niet in de maagstreek getrapt. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2 primair en wijst daarbij op het letsel van aangever, waaruit niet blijkt dat met volle kracht is gestoken, zodat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 subsidiair, maar is van mening dat sprake is van noodweer of noodweerexces, zodat verdachte moet worden vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte bij de politie [1] en ter zitting [2] ;
- de aangifte gedaan namens Albert Heijn; [3]
- de aangifte van [naam 1] ; [4]
- het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven waarop de diefstal met geweld te zien is. [5]
De rechtbank overweegt als volgt over het ten laste gelegde trappen naar [naam 1] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [naam 1] heeft getrapt. [naam 1] heeft verklaard dat hij meerdere malen is getrapt en werd geraakt in zijn maag en tegen zijn benen. In de beschrijving van de camerabeelden is vermeld dat te zien is dat verdachte tweemaal heeft getrapt. Er is richting het hoofd getrapt, maar deze trap is afgeweerd en er is eenmaal tegen de knie van [naam 1] getrapt. De rechtbank stelt daarom vast dat voor het meerdere malen raak trappen en in de maagstreek raken door verdachte onvoldoende ondersteunend bewijs in het dossier aanwezig is en spreekt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Feit 2
De heer [naam 2] heeft aangifte gedaan tegen verdachte. [naam 2] was op 13 januari 2019 in de woning van verdachte te Tilburg. Hij is daar hardhandig buiten gezet door verdachte en twee anderen, die ook in de woning aanwezig waren. Verdachte stak hem met een mes in zijn linkerschouder. [6] Verdachte heeft bekend dat zij [naam 2] met een mes in zijn schouder heeft gestoken, door haar “prikken” genoemd. Zij heeft later gezien dat zij bloed op haar handen had, dat was het bloed van [naam 2] . [7]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte [naam 2] met een mes in zijn schouder heeft gestoken, waardoor hij letsel heeft gekregen. Dat verdachte daarbij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is niet gebleken. Ook van voorwaardelijk opzet daartoe is niet gebleken. De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zodanige kracht heeft gestoken dat daarbij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bestond. Allereerst is er slechts beperkte informatie over het bij [naam 2] ontstane letsel en kan daaruit niet blijken dat met kracht is gestoken. Ook kan niet worden vastgesteld dat het mes is gebroken bij en als gevolg van het met (veel) kracht steken. [naam 2] noch verdachte verklaren daarover. Getuige [naam 3] verklaart juist dat hij iets hoorde breken toen [naam 2] in de keuken bezig was, dat hij is gaan kijken en toen zag dat in de wasbak een gebroken mes lag en dat ongeveer een uur daarna pas de ruzie ontstond waarbij [naam 2] is buitengezet.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces, en stelt daartoe het volgende. [naam 2] en verdachte waren in de keuken. [naam 2] was zwaar onder invloed van GHB en agressief. Hij gaf verdachte een klap. Verdachte heeft toen een mes, dat in de keuken voor het grijpen lag, gepakt en zich daarmee verdedigd. Zij kon geen kant op. Gelet op het fysieke overwicht van [naam 2] en zijn agressiviteit, was de verdediging met het mes noodzakelijk en proportioneel. Voor zover verdachte te ver is gegaan in haar verdediging, is sprake van noodweerexces.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was, terwijl die verdediging bovendien proportioneel moet zijn.
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat [naam 2] tegen iedereen moeilijk begon te doen, begon te duwen en verdachte een klap in haar gezicht gaf. [naam 4] is ertussen gesprongen en heeft, samen met getuige [naam 3] , [naam 2] naar buiten gewerkt. Getuige [naam 3] heeft verklaard dat verdachte wilde dat [naam 2] de woning uit zou gaan, maar dat [naam 2] dat niet wilde en dat verdachte en [naam 2] daar ruzie over hadden en dat hij - getuige [naam 3] - en [naam 4] [naam 2] toen buiten hebben gegooid.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij [naam 2] bewust in zijn schouder heeft geprikt omdat zij hem wilde waarschuwen dat hij haar huis uit moest gaan.
Op basis van de verklaringen van verdachte en getuige [naam 4] kan worden vastgesteld dat [naam 2] verdachte een klap in haar gezicht gaf. Die klap vormt weliswaar een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen, maar het door verdachte steken met een mes, is naar het oordeel van de rechtbank niet proportioneel. De rechtbank overweegt daarbij dat er twee anderen in de woning waren, [naam 4] en [naam 3] , die konden ingrijpen en dat ook hebben gedaan door ertussen te springen en [naam 2] buiten te zetten. Over het steken met een mes op dat moment, direct na het geven van een klap door [naam 2] , wordt bovendien door geen van de getuigen verklaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Een beroep op noodweerexces komt verdachte evenmin toe. Van noodweerexces is sprake indien degene die zichzelf verdedigt daarin te ver gaat als gevolg van een hevige gemoedsbeweging of dat doet terwijl de noodweersituatie al is geëindigd. Bij verdachte is echter niet gebleken van een hevige gemoedsbeweging. Zij heeft immers verklaard dat zij [naam 2] bewust heeft geprikt om hem te waarschuwen omdat zij wilde dat hij haar huis uit zou gaan.
De rechtbank verwerpt het beroep van verdachte op noodweer dan wel noodweerexces.
Met inachtneming van het bovenstaande acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
zijop
of omstreeks31 oktober 2018 te Tilburg meerdere
, althans een of meerderewinkelgoed
(eren
), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een anderdietoebehoorde
n, te wetenaan Albert Heyn, heeft weggenomen met het oogmerk om
hetzich
dezewederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [naam 1] gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door :
- die [naam 1]
(meerdere
)vuistslag
(en
)in het gezicht te geven en
/of
- die [naam 1] een (zo geheten) "kopstoot" te geven en
/of
- die [naam 1]
(meerdere malen)met
eenschoen
enmet naaldhak
kente trappen tegen
dehetbe
(e
)n
(en) en/of de buik/maag;
Feit 2 subsidiair
zij op ofomstreeks 14 januari 2019 te Tilburg [naam 2] heeft mishandeld door met een mes in de schouder
en/of de rug en/of het lichaamvan die [naam 2] te steken.
De in de tenlastelegging voorkomende kennelijke taal- en schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De rechtbank verwerpt, zoals onder 4.3 overwogen, het beroep van verdachte op noodweer dan wel noodweerexces ten aanzien van feit 2.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie vordert als bijzondere voorwaarden op te leggen de voorwaarden die bij de eerdere voorwaardelijke veroordeling aan verdachte zijn opgelegd en daarnaast een meldplicht en een langdurige opname in een FPA zoals door de reclassering voorgesteld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, passend is met daarnaast een voorwaardelijk deel, met voorwaarden zoals die eerder zijn opgelegd. Het is belangrijk dat verdachte snel in vrijheid wordt gesteld zodat zij de huur van haar woning weer kan betalen en haar woning niet zal kwijtraken. Verdachte is inmiddels abstinent van middelen door haar detentie en de raadsman spreekt de hoop uit dat dat zo blijft. Een voorwaardelijk strafdeel is zinvol omdat het zich geheel zelfstandig handhaven in de maatschappij vanwege die jarenlange middelenproblematiek moeilijk haalbaar lijkt voor verdachte. Om die reden kan aansluiting gezocht worden bij de eerder opgelegde bijzondere voorwaarden en refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het opleggen van de bijzondere voorwaarde tot het ondergaan van een langdurige zorgopname.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal waarbij zij zich buitensporig agressief en gewelddadig heeft gedragen tegen het winkelpersoneel; mensen die gewoon hun werk deden. Daarnaast heeft zij een bekende van haar mishandeld door hem met een mes te steken.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de LOVS-oriëntatiepunten. Daarbij houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat uit het strafblad van verdachte forse geweldsrecidive blijkt. De rechtbank acht de recidive echter geen reden om, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, de straf te verdubbelen. Er zijn geen omstandigheden gebleken die grond opleveren voor strafvermindering. De rechtbank acht een gevangenisstraf van acht maanden passend, met aftrek van de duur van het voorarrest en met inachtneming van het navolgende.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Uit het dossier, de verklaringen van verdachte en de bevindingen van de reclassering, blijkt dat verdachte voortdurend onder invloed van GHB en speed is, en de delicten dus ook onder invloed heeft gepleegd.
De verslavingsreclassering heeft op 16 april 2019 een voortgangsverslag uitgebracht in het kader van een toezicht dat is opgelegd bij de deels voorwaardelijke veroordeling door de politierechter te Breda op 7 september 2017. In dat voortgangsverslag is vermeld dat verdachte, naast haar verslavingsproblematiek, ook bekend is met een borderline persoonlijkheidsstoornis en andere psychiatrische problematiek. Het recidive- en gevaarsrisico wordt ingeschat als hoog, vanwege de onderhavige delicten, haar delictverleden, en haar forse harddrugsgebruik in combinatie met het impulsieve gedrag dat voortkomt uit haar persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering, de forensische zorg van Novadic-Kentron en het ACT team van de GGZ zien dat ambulante behandeling en klinische opnames niet toereikend zijn geweest en achten daarom een langdurige klinische opname nodig. Verdachte zal dan vanuit abstinentie beter aanhaken bij behandeling gericht op haar verslaving en persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte heeft gezegd langdurige klinische opname te willen, omdat zij zou inzien dat zij na een paar weken detoxificatie intensieve behandeling nodig heeft om in de toekomst abstinent te kunnen blijven. Gebleken is ook dat het nakomen van afspraken beter gaat in periodes na klinische detoxopnames waarin verdachte abstinent is van middelen (met name GHB) en stabiel is op medicatie, maar dat zij dat vervolgens niet weet vol te houden. Door een langdurig klinische opname zal verdachte wellicht beter de voorwaarden kunnen naleven. De reclassering heeft tot slot opgemerkt dat, indien verdachte niet langer open staat voor een langdurige klinische opname, de reclassering geen mogelijkheden meer ziet voor reclasseringstoezicht.
De rechtbank is van oordeel dat hoewel verdachte wisselend is in haar motivatie voor het aanvaarden van hulp, haar die kans wel moet worden geboden gelet op haar ernstige verslavingsproblematiek en haar persoonlijkheidsproblematiek. Als verdachte deze hulp niet krijgt, is het op voorhand nagenoeg zeker dat zij weer zal terugvallen in middelengebruik waarbij het recidive- en gevaarsrisico ook weer hoog zullen zijn. De rechtbank acht het dan ook in het belang van zowel verdachte als de maatschappij om verdachte middels een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden de kans te bieden om haar problemen structureel aan te pakken. De rechtbank zal daarom van de gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zij al ruim drie maanden in voorarrest heeft doorgebracht, een deel van drie maanden voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden die zijn opgelegd bij de hiervoor genoemde veroordeling door de politierechter en daarnaast een langdurig klinische opname in FPA Coornhert of een soortgelijke instelling voor behandeling gericht op haar verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen reden om een proeftijd van drie jaar op te leggen en zal daarom een (gebruikelijke) proeftijd van twee jaar opleggen. Deze termijn acht de rechtbank voldoende in deze zaak.
Nu er gelet op de problematiek van verdachte ernstig rekening mee moet worden gehouden dat zij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank wel bepalen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 1.300,- voor feit 2 en stelt daartoe dat hij door de mishandeling pijn heeft geleden en een ontsierend litteken heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit onder 2 subsidiair en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De hoogte van de gestelde schade is echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het letsel van de benadeelde partij was immers beperkt en het litteken is klein en bevindt zich niet op een direct zichtbare plaats op het lichaam. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding tot het bedrag van € 1.300,- niet aannemelijk gemaakt en zal het bedrag van de schade schatten. De rechtbank houdt daarbij ook rekening met het feit dat de benadeelde partij zelf heeft bijgedragen aan de situatie waarin de schade is ontstaan, namelijk door in de ontstane ruzieachtige sfeer verdachte een klap in haar gezicht te geven. Aldus schat de rechtbank de schade op € 400,-. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2019 tot de dag van algehele voldoening. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen voorwerpen, een stroomstootwapen en een ploertendoder, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van elf dagen gevangenisstraf, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Breda op 7 september 2017 (parketnummer 02/800670-17), ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 36b, 36d, 36f, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2 subsidiair:mishandeling;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot drie maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte binnen drie dagen nadat zij in vrijheid zal zijn gesteld, zich zal melden bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron, Jan Wierhof 14 in Tilburg, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Novadic-Kentron;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in FPA Coornhert althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd (aansluitend) onder behandeling zal stellen voor haar verslavingsproblematiek bij Novadic-Kentron verslavingszorg of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan de afspraken en aanwijzingen die haar in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- geeft opdracht aan verslavingsreclassering Novadic-Kentron tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop de duur van het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een stroomstootwapen en een ploertendoder;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter te Breda d.d. 7 september 2017 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/800670-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
11 dagen gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 400,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2019 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 2 subsidiair), € 400,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2019 tot de dag van algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door acht dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Collombon, voorzitter, mr. Scheffers en mr. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Koks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 mei 2019.
Mr. Scheffers en mr. Speekenbrink zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt bedoeld de paginanummers van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019005 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 140, met bijlagen.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 19 april 2019.
3.Het PV van aangifte, p. 92 en 93.
4.Het PV van aangifte, p. 94 en 95.
5.Het PV van bevindingen, p. 99 en 100.
6.Het PV van aangifte, p. 44.
7.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 19 april 2019.