ECLI:NL:RBZWB:2019:2003

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
02-216561-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Bogaert
  • A. Breeman
  • J. Heblij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak en heling met vrijspraak van verdachte

Op 3 mei 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd. De zaak betreft meerdere woninginbraken en heling, gepleegd in de periode van oktober 2018. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van goederen, waaronder munten en sieraden, uit verschillende woningen in de gemeente Rucphen en Roosendaal. De rechtbank heeft de zaak op 25 april 2019 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie de verdachte en zijn medeverdachte op 31 oktober 2018 heeft aangehouden in een woning te Roosendaal, waar een rugzak met vermoedelijk gestolen goederen werd aangetroffen. De verdediging betwistte de rechtmatigheid van de doorzoeking en de bewijsverkrijging. De rechtbank oordeelde dat de politie rechtmatig handelde, gezien de omstandigheden waaronder de rugzak werd aangetroffen. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de woninginbraken en de heling, en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten.

De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte en verklaarde dat bepaalde goederen onttrokken moesten worden aan het verkeer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/216561-18
vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
thans gedetineerd te PI Zuid West - De Dordtse Poorten
raadsman: mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 april 2019, gelijktijdig doch niet gevoegd met de zaak tegen medeverdachte [naam 5] onder parketnummer 02/216553-18, waarbij de officier van justitie, mr. S. van der Wilt-Withfield, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 13 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Sprundel, gemeente Rucphen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen op aan de [adres 2] ) (buitenlandse) munten en/of (buitenlands) briefgeld , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (buitenlandse) munten en/of (buitenlands) briefgeld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 13 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Sprundel, gemeente Rucphen en/of Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten munten, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans hadden moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2018 te Rucphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen op/aan de [adres 3] ) een of meer sierra(a)d(en), te weten vier kettingen en/of hanger(s) en/of medaillon(s) en/of een armband , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 2] , heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of
die weg te nemen sierraden onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 19 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Rucphen en/of Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, enig(e) goed(eren), te weten sierraden, te weten kettingen en/of hanger(s) en/of medaillon(s), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist(en) althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 19 oktober 2018 te Schijf, gemeente Rucphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen op/aan het [adres 5] ) sierraden en/of een auto (Peugeot 208 kenteken [kenteken 1] ) en/of (auto-)sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die
weg te nemen sierraden en/of auto en/of sleutels onder zijn haar/hun bereik heeft hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 19 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Schijf, gemeente Rucphen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goed (eren), te weten sierraden heeft verworven, voorhanden gehad en of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist(en) althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof:
4.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 25 oktober 2018 tot en met 27 oktober 2018 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (geelgen aan de [adres 6] ) (een grote hoeveelheid) sierraden en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en of die weg te nemen sierraden en/of geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 25 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, en/of Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten (een grote hoeveelheid) sierraden en/of geld heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en) althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (hierna: [verdachte] ) zich tezamen en in vereniging met zijn broer, tevens medeverdachte, [naam 5] (hierna: [naam 5] ) schuldig heeft gemaakt het primair ten laste gelegde feit 2 (woninginbraak) en de subsidiair ten laste gelegde feiten 1, 3 en 4 (heling). Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen uit het dossier.
Het aantreffen van de rugzak op de zolder van de woning aan het [adres 7] te Roosendaal en de inbeslagneming hiervan zijn rechtmatig gebeurd, aangezien de politie zoekend in de woning heeft rondgekeken naar aanleiding van een waargenomen hennepgeur. Hierbij viel de blauwe rugzak op omdat deze er nieuw uitzag ten opzichte van de overige goederen die op de zolder stonden en omdat deze deels geopend was en er rijksmunten zichtbaar waren. Deze is overgedragen ter inbeslagname.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit 2 voert zij aan dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de bij deze woninginbraak weggenomen sieraden korte tijd na de inbraak zijn aangetroffen in de rugzak op de eerder genoemde zolder, waar [naam 5] en [verdachte] samen verbleven. Daarnaast zijn bij een woninginbraak op dezelfde avond in dezelfde straat door een getuige twee personen gezien, die wegrenden en vervolgens wegreden in een vermoedelijk donkerkleurige stationwagen. [naam 5] en [verdachte] voldoen aan dit signalement en door een verbalisant is eerder waargenomen dat zij gebruik maken van een stationwagen van het merk Volkswagen. Deze auto is tevens waargenomen in het [adres 7] te Roosendaal, het adres waar zij verbleven, en deze was gehuurd door [verdachte] ten tijde van de woninginbraak.
Voorts is uit technisch onderzoek gebleken dat een schoenspoor uit de woning van de woninginbraak mogelijk afkomstig is van de onder [verdachte] in beslag genomen schoenen. Daar komt bij dat zowel [naam 5] als [verdachte] zich op hun zwijgrecht beroepen, terwijl de situatie roept om een verklaring. Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het feit dat [naam 5] en [verdachte] eerder zijn veroordeeld voor inbraken die zij tezamen hebben gepleegd, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat [naam 5] en [verdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde woninginbraak.
Aangezien wettig bewijs voor de onder de feiten 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde woninginbraken ontbreekt, dienen [naam 5] en [verdachte] hiervan te worden vrijgesproken.
Er is naar de mening van de officier van justitie wel voldoende bewijs voorhanden voor de bij die feiten subsidiair ten laste gelegde heling. De gestolen goederen zijn namelijk kort na de woninginbraken aangetroffen op de zolder waar [naam 5] en [verdachte] samen verbleven. Gelet op de aard van de goederen, te weten waardevolle sieraden met inscripties en rijksmunten, alsmede gelet op het feit dat [naam 5] en [verdachte] eerder samen voor woninginbraken zijn veroordeeld en het hen hierdoor bekend is wat voor soort goederen hierbij buit worden gemaakt, hadden zij redelijkerwijs moeten weten dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Daar komt bij dat [naam 5] en [verdachte] zich beiden op hun zwijgrecht beroepen, terwijl de situatie roept om een verklaring. Gelet op het voorgaande acht de officier van justitie voldoende bewijs voorhanden waaruit blijkt dat [naam 5] en [verdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de onder 1, 3, en 4 subsidiair ten laste gelegde heling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Primair voert de raadsman aan dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, omdat de doorzoeking onrechtmatig is geweest en het daarbij verkregen bewijsmateriaal, te weten de rugzak, onrechtmatig is verkregen. De reden van het betreden van de woning was de aanhouding van [naam 5] en [verdachte] . Na de aanhouding had de politie de woning moeten verlaten. Er was geen wettelijke grondslag op basis waarvan de politie mocht overgaan tot een doorzoeking van de woning. Daarnaast is de vermeende toestemming voor de doorzoeking van de hoofdbewoner [naam 6] te laat verleend en niet allesomvattend, aangezien het woonrecht en de daarbij behorende waarborgen omtrent privacy ook aan [verdachte] toekomen. Onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit de verdediging dat daarom bewijsuitsluiting dient te volgen. Aangezien daarmee al het wettig bewijs komt te vervallen, dient [verdachte] te worden vrijgesproken van alle zowel primair als subsidiair ten laste gelegde feiten.
Subsidiair voert de verdediging aan dat, zelfs als de inhoud van de rugzak bij de beoordeling van het bewijs zou meewegen, [verdachte] moet worden vrijgesproken van alle primair en subsidiair ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De onderzoeken naar het schoenspoor, het signalement van de verdachten en de personenauto hebben namelijk geen concreet bewijs opgeleverd, waaruit blijkt dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde woninginbraken. Daarnaast is niet gebleken dat de rugzak, waarin de uit diefstal afkomstige goederen zaten, eigendom is van [verdachte] dan wel dat hij redelijkerwijs wetenschap had moeten hebben van de inhoud hiervan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Is het bewijs rechtmatig verkregen?
Vaststaat dat de politie op 31 oktober 2018 met een machtiging tot binnentreden de woning aan het [adres 7] te Roosendaal is binnengetreden, ter aanhouding van [naam 5] en [verdachte] . Beiden stonden gesignaleerd voor de executie van een openstaande vrijheidsstraf. In de woning werd [naam 5] aangetroffen in de woonkamer en [verdachte] op de vlizotrap van de zolder. Na de aanhouding van beide mannen werd door de politie, naar aanleiding van een hennepgeur die in de woning werd waargenomen, op de zolder een als nieuw uitziende rugzak aangetroffen. Later bleek dat hierin gestolen sieraden en rijksmunten zaten.
De verdediging heeft bepleit dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest en het daarbij verkregen bewijsmateriaal, te weten de rugzak, daarom onrechtmatig is verkregen.
De rechtbank merkt allereerst op dat de rugzak niet is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning aan het [adres 7] te Roosendaal, maar door het zoekend rondkijken in de woning door de politie. Zij is met de officier van justitie van oordeel dat dit rechtmatig heeft plaatsgevonden. De reden voor de politie om over te gaan tot het zoekend rondkijken was een hennepgeur in de woning, die werd waargenomen terwijl de politie nog doende was met de effectuering van de aanhouding van [naam 5] . De basis daarvoor wordt gevormd door twee afzonderlijke ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van de politie, waarin wordt gerelateerd over die hennepgeur. Dat deze hennepgeur in de woning aanwezig was, wordt ook door de moeder van [naam 5] en [verdachte] bevestigd. Wanneer de politie dit namelijk constateert, geeft zij direct aan dat haar zoons zojuist een joint hebben gerookt. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er voldoende verdenking bestond voor een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet en op grond hiervan was de politie gerechtigd tot het zoekend rondkijken in de woning. Aangezien [verdachte] van de zolder naar beneden kwam op het moment dat de politie ter plaatse kwam, was de politie ook gerechtigd om hier zoekend rond te kijken.
Over het aantreffen van de rugzak op de zolder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2018, opgemaakt door verbalisant [naam 7] , dat deze gedeeltelijk openstond. Door de opening in de tas zag de politie, met een zaklamp, verschillende goederen waaronder een horloge, goudkleurige goederen en plastic verpakkingen met daarin vermoedelijk rijksmunten. Aangezien bij de politie ambtshalve bekend was dat [naam 5] en [verdachte] eerder zijn veroordeeld voor inbraken, is de rugzak ter waarheidsvinding in beslag genomen. Hierna werd de rugzak door de politie geopend en werd waargenomen dat er 15 enveloppen met rijksmunten en een behoorlijke hoeveelheid sieraden in de tas zaten.
Op dat moment zijn door de politie bevriezingsmaatregelen genomen, waarna met toestemming van [naam 6] de woning is doorzocht. Bij de doorzoeking werden onder andere diverse schoenen en kledingstukken in beslag genomen.
Dat en wanneer de hoofdbewoonster [naam 6] toestemming heeft verleend om tot doorzoeking van haar woning over te gaan doet naar het oordeel van de rechtbank bij het aantreffen van de rugzak dan ook niet ter zake.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [naam 7] en is, gelet op de omstandigheden waaronder de rugzak is aangetroffen, van oordeel dat het aantreffen en de inbeslagneming daarvan op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en daarmee is er ook geen reden de resultaten van het zoekend rondkijken, te weten de rugzak en de daarin aangetroffen goederen, uit te sluiten van het bewijs.
Het bewijsverweer ten aanzien van de rugzak wordt derhalve verworpen.
Wie had de feitelijke beschikkingsmacht over de rugzak?
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier staat voor de rechtbank vast dat de inhoud van de rugzak bestaat uit goederen die van diefstal afkomstig zijn, te weten een grote hoeveelheid sieraden en rijksmunten. De volgende vraag waarover de rechtbank zich dient te buigen is de vraag van wie de rugzak was dan wel wie de feitelijke beschikkingsmacht over de rugzak had.
De rechtbank constateert dat op de kennisgeving van inbeslagneming staat vermeld dat de rugzak toebehoort aan [verdachte] . Uit het dossier blijkt echter niet hoe de politie dit heeft vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de tas toebehoort aan [verdachte] .
Voorts stelt zij vast dat de tas niet is onderzocht op DNA- of vingersporen, waardoor ook niet bekend is of de rugzak door [naam 5] en/of [verdachte] is gebruikt.
Wat de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier wel kan vaststellen, is dat [naam 5] en [verdachte] de feitelijke beschikkingsmacht over de rugzak hadden. Zij overweegt hiertoe als volgt.
De rugzak is namelijk door de politie aangetroffen op de zolder van de woning aan het [adres 7] te Roosendaal. Uit de verklaring van hoofdbewoonster [naam 6] blijkt dat [naam 5] en [verdachte] sinds een week of drie op de zolder verbleven, dat de rugzak niet van haar was en dat deze mogelijk van [naam 5] of [verdachte] was. Dat zij op de zolder verbleven, wordt ook bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2018, opgemaakt door verbalisant [naam 8] , waaruit blijkt dat is waargenomen dat [verdachte] van de zolder af kwam toen de politie ter plaatse was. Verder wordt dit ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 november 2018, opgemaakt door verbalisant [naam 9] , waaruit blijkt dat de auto waarin [naam 5] en [verdachte] eerder waren gezien, op 20 oktober 2018 in het [adres 7] stond geparkeerd.
Nu [naam 5] en [verdachte] zelf geen enkele ter zake doende verklaring hebben afgelegd en de rechtbank geen reden heeft om aan de verklaring van [naam 6] te twijfelen, is zij van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat [naam 5] en [verdachte] beschikkingsmacht hadden over de rugzak. De rugzak lag namelijk op de zolder waar zij verbleven en er is geen aanwijzing dat deze van [naam 6] was.
Hadden [naam 5] en [verdachte] wetenschap van de inhoud van de rugzak?
Dat [naam 5] en [verdachte] beschikkingsmacht hadden over de rugzak betekent echter nog niet direct dat daarmee kan worden vastgesteld, dat zij ook bekend waren met de inhoud hiervan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2018, opgemaakt door verbalisant [naam 8] , blijkt dat de eerste verbalisant die de rugzak op de zolder zag, door de openstaande rits niets opvallends waarnam. Hij zag een aantal cd-hoezen in de tas zag zitten en besloot verder rond te kijken op de zolder. Pas bij een nauwkeurige inspectie van de tas met een zaklamp door de tweede verbalisant die door de opening keek, werd gezien dat de tas rijksmunten en goudkleurige goederen bevatte.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [naam 5] en [verdachte] wetenschap moeten hebben gehad van de inhoud van de rugzak. Dat zij zwijgen maakt dit niet anders, nu niet gezegd kan worden dat dit ‘schreeuwt om een verklaring’.
Van wie is het schoenspoor?
Bij het forensisch onderzoek naar aanleiding van de woninginbraak in de woning aan de [adres 3] te Rucphen (feit 2) zijn in het kantoor op het zitvlak van de bureaustoel twee schoensporen aangetroffen en veilig gesteld. Daarnaast zijn op de zolder van de woning aan het [adres 7] te Roosendaal schoenen van het merk Nike in beslag genomen. Uit het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds de schoensporen en anderzijds de zolen van de in beslag genomen schoenen, kan worden geconcludeerd dat het ene schoenspoor mogelijk is veroorzaakt met de rechterschoen en het andere schoenspoor is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de linkerschoen van de van de zolder afkomstige schoenen. De rechtbank acht dit voldoende om te kunnen spreken van een match.
De volgende vraag waar de rechtbank voor gesteld staat, is de vraag van wie de schoenen zijn, die op de zolder in beslag zijn genomen. Hoewel op de kennisgeving van inbeslagneming van deze schoenen staat vermeld dat deze toebehoren aan [verdachte] , is het de rechtbank op basis van het dossier onduidelijk hoe dit is vastgesteld. Noch is onderzoek verricht naar de schoenmaat van beide verdachten, noch is dit op andere wijze, zoals bijvoorbeeld uit onderzoek naar DNA-sporen, komen vast te staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hiermee onvoldoende vaststaat dat het aangetroffen schoenspoor afkomstig is van schoenen van [verdachte] (of van [naam 5] ).
Voldoen [naam 5] en [verdachte] aan het signalement van verdachten van de woninginbraak?
Door getuige [naam 10] , die getuige is geweest van de woninginbraak aan de [adres 4] te Rucphen op 19 oktober 2018, is een signalement gegeven van twee verdachten, te weten personen met donkere kleding, rond de 1.85 meter lang, tussen de 20 en 45 jaar oud. Daarnaast zag hij beide personen in een donkere auto, vermoedelijk een stationmodel, stappen. Het kenteken heeft hij echter niet kunnen zien.
De rechtbank stelt vast dat het door getuige [naam 10] opgegeven signalement een brede omschrijving is en onvoldoende specifieke persoonskenmerken bevat om tot een herkenning van [naam 5] en/of [verdachte] te kunnen leiden. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat beide verdachte aanzienlijk in lengte verschillen. Ook de beschrijving van de auto is veel te vaag om naar de auto van de verdachten te kunnen leiden.
Is de door [naam 5] en [verdachte] gebruikte auto gezien in de omgeving van de woninginbraak?
Verder blijkt uit het proces-verbaal d.d. 2 november 2018, opgemaakt door verbalisant [naam 9] , dat hij [naam 5] en [verdachte] eerder heeft zien rijden in een Volkswagen Golf, type 7, stationmodel. Op 1 november 2018 herkende verbalisant [naam 9] deze personenauto op een printscreen van camerabeelden, waarop het voertuig te zien was “in de omgeving van een locatie waar een inbraak was gepleegd”, zonder enige aanduiding om welke inbraak het gaat.
De rechtbank is van oordeel dat onduidelijk is op welke inbraak deze camerabeelden zien. Ook bevat het dossier deze camerabeelden niet, waardoor de rechtbank deze bevindingen niet kan duiden. Deze zijn dan ook niet bruikbaar als bewijs.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voorhanden, waaruit blijkt dat [verdachte] de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Dat geldt zowel voor de primair ten laste gelegde woningbraken als de subsidiair ten laste gelegde heling. De rechtbank zal hem dan ook vrijspreken van alle aan hem ten laste gelegde feiten.

5.De benadeelde partijen

5.1
[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 319,71, te weten € 19,71 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade, voor het ten laste gelegde feit 1.
[verdachte] is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit 1, waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
5.2
[naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 575,00 ter zake van materiële schade voor het ten laste gelegde feit 3.
[verdachte] is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit 3, waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
5.3
[naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 1.296,92, te weten
€ 606,92 ter zake van materiële schade en € 690,00 ter zake van immateriële schade, voor het ten laste gelegde feit 4.
[verdachte] is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit 4, waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.Het beslag

6.1
De teruggave aan [verdachte]
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen GSM van het merk Samsung en van de tijdens de insluitingsfouillering van [verdachte] in beslag genomen schoenen, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en deze onder [verdachte] in beslag zijn genomen.
6.2
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen pepperspray is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten is aangetroffen. Dit voorwerp behoort aan [verdachte] toe, nu deze in de door hem gebruikte personenauto is aangetroffen, en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
6.3
De bewaring ten behoeve van de rechthebbenden
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden gelasten van de overige in beslag genomen voorwerpen, te weten diverse sieraden, schoenen blauw met schoenmaat 39, schoenen van het merk Nike, type Air max 270 en de rugzak, aangezien thans niemand als rechthebbende hiervan kan worden aangemerkt.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De onttrekking aan het verkeer berust op artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de hem onder 1 tot en met 4 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de
benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijkin de vordering;
- verklaart de
benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijkin de vordering;
- verklaart de
benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijkin de vordering;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
(G1951015) 1 STK GSM (omschrijving: inc frontje brons kleurig, Samsung);
(G1951021) 2 STK Schoenen (omschrijving: maat onbekend mogelijk 42 opvallende
onderkant, zwart, merk: Nike Air Vapormax P1);
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten:
(G1950029) 1 BUS Pepperspray (omschrijving: aangetroffen in voertuig [kenteken 2] , zwart).
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
(G1946189) 1 STK Armband (omschrijving: zilveren bedelarmband kind, 3 gekleurde
bedels, zilverkleurig);
(G1946190) 1 STK Armband (omschrijving: bedelarmband kind, zilverkleurig);
(G1946184) 1 STK Armband (omschrijving: grove schakels, goudkleurig);
(G1946191) 1 STK Ring (omschrijving: kinderring met lieveheersbeestje, zilverkleuring);
(G1946193) 1 STK Oorbel (omschrijving: Zinzi);
(G1946197) 1 STK Sieraad (omschrijving: halsketting met figuur/steentje);
1 STK Sieraad (omschrijving: driedubbele halsketting, H&M);
(G1950234) 2 STK Oorbel (omschrijving: goud);
(G1950245) 3 STK Oorbel (omschrijving: 2 zwanen oorbellen met steentjes en een broche
als veer, goudkleurig);
(G1950013) 2 STK Schoenen (omschrijving: aangetroffen op zolder, blauw);
(G1950014) 1 PR Schoenen (omschrijving: maat 42, Nike);
(G1950031) 1 STK Rugzak (omschrijving: in rugzak zaten goederen welke op
verschillende KVI's staan, zwart).
Dit vonnis is gewezen door mr. Bogaert, voorzitter, mr. Breeman en mr. Heblij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
3 mei 2019.
Mr. Heblij is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.