4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 30 april 2015 bemerkte aangeefster [Slachtoffer 1] , met wie verdachte tot kort voor die datum een relatie heeft gehad, dat er een bedrag van € 1.000,= was overgeboekt van haar spaarrekening naar haar gewone bankrekening. Op die dag werd ook twee maal gepind bij de geldautomaat van de [Naam 9] in Baarle-Nassau. Om 11:07 uur werd een bedrag van € 600,= gepind en om 11:08 uur werd nog een bedrag van € 400,= gepind van de SNS-rekening [Bankrekeningnummer 1] met pasnummer [Pasnummer]. Op genoemde tijdstippen was aangeefster [Slachtoffer 1] aan het werk in Bergen op Zoom, hetgeen bevestigd is door haar werkgever.
Volgens mededeling van een medewerkster van de SNS-bank was de pas, welke aangeefster zelf gebruikte, niet meer in gebruik. Gezegd werd dat zij een andere pas had ontvangen. Aangeefster heeft vervolgens haar persoonlijke gegevens bij de SNS bank gecontroleerd omdat haar eigen pas niet meer werkte. Zij zag dat een app van haar bankrekening aan een tweede telefoonnummer was gekoppeld, namelijk het telefoonnummer van verdachte.
Uit gegevens van de SNS-bank blijkt dat bankpas met volgnummer [volgenummer] op 20 februari 2015 online is aangevraagd en op 25 februari 2015 naar het adres van aangeefster [Slachtoffer 1] is gestuurd. Op 28 april 2015 werd deze pas geactiveerd.
Over deze pas, waarmee op 30 april 2015 werd gepind in Baarle-Nassau, heeft aangeefster verklaard dat deze buiten haar weten om bij de bank is aangevraagd en dat zij de pas nooit in haar bezit heeft gehad.
Eerder die maand, op 16 april 2015, heeft aangeefster [Slachtoffer 1] naar aanleiding van veel negatieve signalen over verdachte, gezegd dat verdachte haar huis moest verlaten. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij inderdaad op 16 april 2015 bij aangeefster [Slachtoffer 1] is weggegaan. Korte tijd later, in augustus 2015, is verdachte ingetrokken bij zijn nieuwe vriendin [Naam 10] op het adres [Straatnaam 1] in Tilburg. In die woning heeft op 17 januari 2017 een doorzoeking plaatsgevonden. In de woning werden diverse bankpasjes aangetroffen die niet op naam van [Naam 10] of verdachte stonden. Een van die passen betrof een bankpas voor SNS-rekening [Bankrekeningnummer 1] met pasnummer [Pasnummer] , zijnde de pas waarmee op 30 april 2015 was gepind bij de [Naam 9] in Baarle-Nassau.
Getuige [Naam 10] heeft over de aangetroffen bankpassen verklaard dat zij al eerder enkele bankpasjes in huis had gezien die niet op naam van verdachte stonden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij ten tijde van de doorzoeking woonachtig was aan het [Straatnaam 1] in Tilburg en dat het klopt dat die pas daar lag.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat het verdachte is geweest die een bankpas op naam van [Slachtoffer 1] heeft aangevraagd en een bedrag van € 1.000,= heeft overgemaakt van haar spaarrekening naar haar betaalrekening en vervolgens met gebruikmaking van die pas dit geldbedrag heeft gepind. [Slachtoffer 1] heeft in haar persoonlijke gegevens bij de SNS bankgezien dat een app van haar bankrekening was gekoppeld aan de telefoon van verdachte. Verdachte heeft op 16 april 2015 de woning van [Slachtoffer 1] verlaten. De pas die is gebruikt voor de geldopnames op 30 april 2015 werd aangevraagd en verzonden aan het adres van [Slachtoffer 1] in de periode dat verdachte nog bij [Slachtoffer 1] woonde. De pas werd pas nadat verdachte de woning van [Slachtoffer 1] had verlaten, namelijk op 28 april 2015, geactiveerd terwijl [Slachtoffer 1] niet van het bestaan van die pas afwist en 2 dagen later, op 30 april 2015 werd met die pas, terwijl [Slachtoffer 1] aan het werk was, in Baarle-Nassau geld gepind. De pas werd op 17 januari 2017 aangetroffen in de woning waar verdachte op dat moment woonde en getuige [Naam 10] had al eerder passen van anderen daar zien liggen.
De rechtbank constateert dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over hoe de pas bij hem terecht is gekomen. Verklaard is dat hij denkt dat aangeefster [Slachtoffer 1] het pasje tussen zijn spullen heeft gestopt voordat hij verhuisde en dat hij niet wist waar [Slachtoffer 1] haar bankgegevens bewaarde. Ter zitting heeft hij echter verklaard dat hij denkt dat de pas er tijdens het verhuizen “tussengekomen” moet zijn. Ook heeft hij ter zitting verklaard dat de bankgegevens, waaronder de passen van [Slachtoffer 1] in de lade lagen en dat daar ook zijn eigen bankspullen lagen.
De rechtbank acht de wisselende verklaringen van verdachte niet aannemelijk temeer nu deze op geen enkele wijze steun vinden in enig ander bewijsmiddel terwijl de verklaringen van aangeefster [Slachtoffer 1] steun vinden in diverse andere bewijsmiddelen. Ook de verklaring van verdachte dat hij op 30 april 2015 de hele dag in Merksplas bij zijn moeder was, acht de rechtbank niet geloofwaardig, aangezien deze verklaring geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank concludeert dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2
Op 8 mei 2015 heeft aangeefster [Slachtoffer 1] uit Halsteren WhatsApp contact gehad met haar ex vriend [Verdachte] verdachte. Verdachte stuurde haar berichten met de volgende inhoud:
“(….) “(….) Ik Zweer op Sjamg ik snij en steek je boei me niet of het kind erbij staat op dot moment boeit me niks”,
“(…) “(…) al moet ik door de ramen komen en je strot kapot snijden (…) rij je kapot maakt me niet uit of je zoontje daar bij is (…)”, waarbij afbeeldingen waren gevoegd van een pistool en een mesen
“ “Kijk jij maar goed om je heen heel goed 1 stiekeme steek onder in je zij is genoeg (…).
Ter zitting heeft verdachte bekend deze teksten naar aangeefster [Slachtoffer 1] gestuurd te hebben.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze berichten van dien aard en onder zodanige omstandigheden zijn gestuurd dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte uitvoering zou geven aan zijn dreigementen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 3
Via een datingsite is aangeefster [Slachtoffer 2] uit Amersfoort in contact gekomen met verdachte. Op 14 augustus 2015 is verdachte naar haar woning gekomen om daar vervolgens het gehele weekend te blijven. Op 16 augustus 2015 heeft verdachte die woning verlaten. Korte tijd later bemerkte aangeefster dat een horloge (namaak Rolex), een armband en een fotocamera van het merk Sony waren weggenomen.
De nieuwe vriendin van verdachte, getuige [Naam 10] , zag een Facebook-bericht waarin stond dat [Slachtoffer 2] was opgelicht door verdachte omdat hij een Rolex horloge, een armband en een fotocamera had weggenomen. Zij herkende de spullen en heeft verklaard dat verdachte deze spullen op 16 augustus 2015 in haar huis heeft gelegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij aangeefster [Slachtoffer 2] is geweest en daar een weekend heeft verbleven. Nadat verdachte ermee geconfronteerd werd dat er goederen waren weggenomen bij [Slachtoffer 2] heeft hij bij de politie aangegeven dat hij zich dat niet kon voorstellen maar dat hij wel contact met haar had om haar tegemoet te komen. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij haar het schadebedrag zou terugbetalen of naar de winkel zou gaan om de spullen opnieuw te kopen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de spullen inderdaad heeft meegenomen bij aangeefster [Slachtoffer 2]. Verder heeft hij verklaard dat dit met haar toestemming is gebeurd, dat hij met [Slachtoffer 2] had afgesproken dat hij de spullen zou verkopen en dat hij een klein gedeelte van de opbrengst zou krijgen. De rechtbank acht het door verdachte geschetste scenario niet geloofwaardig nu dat gedeelte van zijn verklaring op geen enkele wijze steun vindt in enig ander bewijsmiddel en hij ook ten aanzien van dit feit wisselend heeft verklaard. Bovendien heeft verdachte volgens getuige [Naam 10] tegenover haar weer iets anders verklaard, namelijk dat hij de spullen van zijn zoontje had gekregen.
Op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige en de verklaring van verdachte dat hij de spullen heeft meegenomen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ook dit feit heeft gepleegd.
Feit 4
Verdachte wordt verweten dat hij zich op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan marktplaatsfraude.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
In de tenlastelegging onder feit 4 zijn 5 oplichtingshandelingen nader uitgewerkt. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de oplichtingshandeling ten aanzien van [Slachtoffer 5] (3e gedachtestreepje) buiten de tenlastegelegde periode valt zodat verdachte ten aanzien hiervan vrijgesproken zal worden.
Ten aanzien van de overige uitgeschreven oplichtingshandelingen overweegt de rechtbank het volgende.
Op 20 mei 2015 is aangifte gedaan door [Slachtoffer 3] van marktplaatsoplichting. Verklaard is dat hij heeft gereageerd op een advertentie van “ [Naam 1] ” met betrekking tot de verkoop van een decoupeerzaag Festool. [Slachtoffer 3] heeft hiervoor een bedrag overgemaakt op een rekening bij de SNS-bank maar levering van de decoupeerzaag is uitgebleven. De rekening staat op naam van [Slachtoffer 1] , zijnde de ex-partner van verdachte. Het geld op die rekening kwam binnen nadat verdachte al vertrokken was uit haar woning.
Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij wel eens voor zijn broer gereedschap verkocht waarvoor hij dan geld kreeg. Enige betrokkenheid bij dit feit heeft verdachte ontkend. Weliswaar zijn er inventarislijsten bij hem aangetroffen maar deze waren volgens verdachte afkomstig van zijn broer.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat het verdachte is geweest die de betreffende advertentie op Marktplaats heeft geplaatst en daarbij een valse naam heeft vermeld. In zoverre wordt verdachte vrijgesproken.
Op 9 juli 2015 is aangifte gedaan door [Slachtoffer 4] . Verklaard is dat gereageerd is op een advertentie van [Naam 2] met betrekking tot de verkoop van een Makita bandschuurmachine. Door [Slachtoffer 4] is een bedrag overgemaakt op een rekening bij de ING Bank maar levering van de bandschuurmachine bleef uit. De bankrekening stond op naam van [Naam 6] . Verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze vrouw één keer heeft gezien. Ontkend is dat hij een marktplaatsadvertentie heeft geplaatst onder de naam [Naam 2] . Ook ten aanzien van dit slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Ook in zoverre wordt verdachte vrijgesproken.
Op 5 augustus 2015 is aangifte van oplichting gedaan door [Slachtoffer 6] . Verklaard is dat gereageerd is op een Marktplaatsadvertentie van [Naam 4] met betrekking tot de verkoop van een Makita boormachine voor een bedrag van € 156,95. Door [Slachtoffer 6] is genoemd bedrag overgemaakt op rekeningnummer [Bankrekeningnummer 4] . Levering heeft niet plaatsgevonden. Deze rekening stond op naam van een mevrouw [Verdachte] , met dezelfde voorletters en dezelfde geboortedatum als verdachte. Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat die rekening hem niet bekend is. Wel heeft hij ooit eens een envelop ontvangen van de Triodosbank maar verdachte ging ervan uit dat dat reclame betrof. De handtekening op het contract voor het afsluiten van de rekening lijkt op zijn handtekening, maar vertoont volgens verdachte wel enkele verschillen.
In het voertuig waar verdachte gebruik van maakt, is een USB-stick aangetroffen. Deze is inbeslaggenomen en onderzocht. Een van de bestanden op die USB-stick betrof een afschrift van een Triodos Internet Betaalrekening op naam van [Verdachte] met betrekking tot een storting van het door [Slachtoffer 6] betaalde bedrag van € 156,95.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte zeker betrokken is geweest bij deze tenlastegelegde handelingen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat mede onder invloed van het gebruikte oplichtingsmiddel - bestaande uit het aannemen van een valse naam of valse hoedanigheid - bij [Slachtoffer 6] een onjuiste voorstelling in het leven is geroepen, waardoor deze is bewogen tot de afgifte van geld, terwijl dit op grond van het huidige Nederlandse recht wel een vereiste is om te kunnen spreken van oplichting.
Ook in zoverre wordt verdachte vrijgesproken.
Op 27 maart 2015 is aangifte gedaan door [Slachtoffer 7] . Verklaard is dat gereageerd is op een Marktplaatsadvertentie van [Verdachte] met betrekking tot een schuurmachine van het merk Festool voor een bedrag van € 250,=. Door [Slachtoffer 7] is genoemd bedrag overgemaakt op een rekening bij de Rabobank maar ook hier bleef levering achterwege.
Verdachte heeft hierover verklaard dat het inderdaad zijn bankrekeningnummer betreft maar dat ook zijn ex-partner [Slachtoffer 1] gebruik maakte van die rekening. Ter zitting heeft hij hierover nog verklaard dat, wanneer hij geld ontving op zijn rekening, zijn broer hem vertelde wat er opgestuurd moest worden waarna verdachte van zijn broer geld ontving.
Weliswaar zijn er aanwijzingen dat verdachte betrokken is geweest bij deze verkoop, echter naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende bewijs voorhanden dat sprake is van en valse hoedanigheid waardoor [Slachtoffer 7] werd bewogen tot afgifte van het geld, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting ten aanzien van dit onderdeel van feit 4. Ook in zoverre wordt verdachte vrijgesproken.
Feit 5
Op 6 juni 2016 is aangifte gedaan van diefstal van een geldbedrag door [Naam 8] . Medio maart 2012 is zijn vrouw komen te overlijden waarna de dochter van zijn vrouw bij hem is ingetrokken. De dochter, [Naam 11] , had verkering met verdachte. Ook verdachte is toen bij hen ingetrokken. Omdat de gezamenlijke bankrekening van [Naam 8] en zijn overleden partner moest worden omgezet bood verdachte aan om samen met [Naam 8] het pasje op te halen bij de bank. Een maand later bemerkte [Naam 8] dat er niets meer op zijn rekening stond. De bankpas en het briefje met de code zaten niet meer in zijn portemonnee.
[Naam 11] heeft verklaard dat zij meteen na het overlijden van haar moeder bij [Naam 8] is gaan wonen, samen met verdachte. [Naam 11] voerde de gesprekken met de begrafenisondernemer waarbij ter sprake kwam dat er uit een overlijdenspolis € 5.000,= betaald zou worden. Verdachte was bij dat gesprek aanwezig. [Naam 11] heeft verder verklaard dat verdachte met [Naam 8] naar de bank is gegaan om de “en/of”-rekening over te zetten in een rekening op naam van [Naam 8] . Verdachte was erbij aanwezig toen [Naam 8] het nieuwe pasje heeft opgehaald en geactiveerd bij de bank. Korte tijd later bleek dat er in de periode die volgde tot 6 mei 2015 grote bedragen waren gepind, onder meer bij geldautomaten in Putte, tot een totaalbedrag van € 7.500,=. [Naam 8] heeft verklaard dat hij de bedragen niet heeft gepind.
Getuige [Naam 11] heeft getracht verdachte te confronteren met deze diefstal. Uiteindelijk heeft verdachte een telefonische oproep van haar toch beantwoord waarna hij desgevraagd aangaf er spijt van te hebben dat hij dat had gedaan.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het wel kan kloppen dat hij een keer is meegereden naar de bank.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het verdachte is geweest die met het slachtoffer [Naam 8] naar de bank is gegaan om de pinpas op te halen en vervolgens in de periode daarna geld heeft gepind uit geldautomaten. De rechtbank acht de verklaringen van aangever [Naam 8] en getuige [Naam 11] geloofwaardig, aangezien deze verklaringen op belangrijke punten overeenkomen.
De verklaring van verdachte dat hij daar niet heeft gewoond en buiten is gebleven bij de bank acht de rechtbank niet geloofwaardig nu die verklaring geen steun vindt in het dossier.