Op 9 mei 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 31 oktober 2017, waarbij de waarde van een onroerende zaak en de bijbehorende aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2017 zijn vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.281, alsook het griffierecht van € 46 aan de belanghebbende vergoed. De rechtbank oordeelde dat de WOZ-waarde en de aanslag niet in geschil zijn, maar dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase ter discussie staat. De heffingsambtenaar had een kostenvergoeding van € 622 toegekend, maar de rechtbank oordeelde dat de toegepaste wegingsfactor voor de hoorzitting niet correct was en dat deze voor de gehele bezwaarfase moet gelden. De rechtbank heeft de kostenvergoeding opnieuw vastgesteld op basis van de geldende tarieven per 1 januari 2019, wat resulteerde in een totale kostenvergoeding van € 1.281. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.