ECLI:NL:RBZWB:2019:2192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
02-665263-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F. Felix
  • Goossens
  • Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens oplichting en witwassen met betrekking tot goederen van Rabobank

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2019, stond de verdachte terecht voor het verwerven en verbergen van goederen die vermoedelijk van misdrijf afkomstig waren. De zaak kwam voort uit een oplichtingspraktijk waarbij slachtoffers, onder valse voorwendselen, werden aangespoord om nieuwe pinpassen aan te vragen via e-mails die uit naam van de Rabobank waren verzonden. De verdachte werd beschuldigd van het ontvangen van goederen, waaronder iPhones, die door een medeverdachte waren besteld en naar haar adres waren gestuurd. Tijdens de zitting op 10 mei 2019 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat de verdachte op de hoogte was van de onrechtmatige herkomst van de goederen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte te goeder trouw had gehandeld en niet op de hoogte was van enige misdrijf. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de goederen niet eerlijk waren verkregen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij zich schuldig had gemaakt aan witwassen of andere misdrijven. De uitspraak benadrukte de noodzaak van bewijs van opzet en kennis van de verdachte met betrekking tot de misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665263-18
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. F.G.T. Meershoek, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Hermans, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
zij in of omstreeks de periode 05 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- van een voorwerp, te weten goederen van [naam 1] (oa een of meer I-Phones), de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die goed(eren) is/zijn, en/of
- een voorwerp, te weten goederen van [naam 1] (oa een of meer I-Phones) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) - onmiddellijk of middellijk - van (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstig(e) geldbedrag(en) betrof(fen)
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode 05 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017, te
‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen
- van een voorwerp(en), te weten goederen van [naam 1] (oa een of meer I-Phones) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die goed(eren) is/zijn, en/of
- een voorwerp(en), te weten goederen van [naam 1] (oa een of meer I-Phones) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) - onmiddellijk of middellijk - (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstig(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) betrof(f en), tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks voormede periode en of omschreven locaties, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door haar, verdachtes adres ter beschikking te stellen om aldaar de voornoemde voorwerpen van [naam 1] te laten bezorgen;
2.
zij in de periode van 01 december 2016 tot en met 31 oktober 2017 te Oosterland en/of Amsterdam en/of Almere en/of 's-Gravenhage, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, gericht tegen (klanten van) de [naam 2] , namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven voorhanden hebben, waardoor toegang kan worden verkregen tot (een) (gedeelte van een) geautomatiseerd werk(en) (artikel 139d en/of 350d Wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (artikel138ab Wetboek van Strafrecht) en/of
- aantasting of manipulatie van computergegevens (artikel 350a Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal door middel van braak/verbreking, inklimming en/of een valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van [naam 3] , de inhoud van de WhatsApp gesprekken tussen medeverdachte [naam 4] (hierna te noemen: [naam 4] ) en medeverdachte [naam 5] (hierna te noemen: [naam 5] ), [naam 4] en medeverdachte [naam 6] (hierna te noemen: [naam 6] ) en [naam 6] en verdachte, en de processen-verbaal van observatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het feit dat verdachte slechts een vriendendienst heeft geleverd voor [naam 6] . Zij werd pas gekend in het geheel op het moment dat het pakket al onderweg was. Het is haar niet opgevallen dat er een andere naam op de pakketten stond dan die van [naam 6] en ze heeft ze gewoon voor hem aangenomen. Op dat moment was [naam 6] er zelf ook, waardoor zij geen twijfels had over de eerlijkheid van de (verkrijging van de) goederen. Nu er op geen enkel moment een vermoeden, laat staan wetenschap, van enig strafbaar feit heeft bestaan, dient verdachte voor alle ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat er in de nacht van 5 op 6 augustus 2017 rond middernacht, een aantal bestellingen is geplaatst bij [naam 1] , die betaald werden via de rekening van [naam 3] . Omdat de eigenaren van dat bedrijf de bestellingen niet herkenden, is nader onderzoek gedaan naar de aflevering van die pakketten. Hierbij is duidelijk geworden dat (onder andere) twee bestellingen, één van € 6.294,- en één van € 6.255,-, zijn geplaatst, die onder naam van [naam 7] naar de [adres] in Den Haag zijn gestuurd. Uit observatie van de woning is duidelijk geworden dat er twee pakketten werden geleverd en (uiteindelijk) twee mannen uit een Volkswagen Golf deze pakketten meenamen. Deze mannen zijn, samen met verdachte, aangehouden. Eén van deze mannen was [naam 6] . De telefoon van [naam 6] is in beslag genomen en onderzocht. In deze telefoon is een aantal gesprekken teruggevonden, waaronder een gesprek met verdachte. Hierin zegt [naam 6] op 6 augustus 2017 tegen verdachte via Whatsapp, dat ‘die iPhone’ rond half 3 komt. Daarna stuurt hij haar een screenshot van [naam 8] , met daarop gegevens omtrent de bezorging van deze bestelling. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat zij dit screenshot ook heeft ontvangen. [naam 6] zei tegen verdachte dat er een pakketje zou komen en dat het al onderweg was. Zij vond dat niet vreemd, omdat zij hem al heel lang kent en dacht dat het goed zat. Ter zitting vult zij hier op aan dat zij [naam 6] al heel lang kent en wel vreemd opkeek van het verzoek, maar er verder niet over heeft nagedacht. Ook nadat bleek dat er twee grote pakketten kwamen in plaats van een enkele iPhone, stelde zij geen vragen. Zij ging er van uit dat het goed was, zeker omdat [naam 6] zelf op dat moment ook in de woning van verdachte aanwezig was.
De vraag waar de rechtbank nu voor staat is, of deze handelingen voldoende zijn om aan te kunnen nemen dat verdachte wist, of in ieder geval behoorde te vermoeden, dat de spullen niet eerlijk waren verkregen. Daartoe acht de rechtbank van belang te constateren dat verdachte pas geïnformeerd wordt over het toezenden van ‘een iPhone’ op het moment dat deze al onderweg is. Dat ‘de iPhone’ op haar adres in ieder geval zal worden aangeboden, is op dat moment voor verdachte een gegeven.
Van verdachte had verwacht kunnen worden dat zij vragen had gesteld op het moment dat ‘de iPhone’ eigenlijk twee forse pakketten van [naam 1] blijken te zijn, en de naam op het pakket een andere dan die van [naam 6] was. Echter, het feit dat [naam 6] zelf op dat moment ook al in de woning aanwezig was, kan voor haar een bevestiging zijn geweest dat het ging om een legitiem verzoek. Daarbij komt dat, in de haast waarmee pakketbezorgers normaliter hun goederen afleveren, de rechtbank zich in kan denken dat verdachte niet naar de naam op de pakketten heeft gekeken. Ook blijkt verder nergens uit het dossier dat verdachte eerder soortgelijke verzoeken van [naam 6] heeft gehad, of dat zij op de hoogte was van de praktijken waarmee [naam 6] zich – blijkbaar– bezig hield. Dat maakt dat – hoewel de hele gang van zaken en haar betrokkenheid daarbij bepaalt vragen oproept – niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte wist of moest vermoeden dat zij van misdrijf afkomstige goederen in ontvangst nam, laat staan dat zij enig opzet had op het witwassen van deze goederen.
De rechtbank is daarom ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en zal haar daar dan ook van vrijspreken. Nu uit geen ander bewijsmiddel blijkt dat verdachte enige betrokkenheid had bij enig ander feit uit het dossier, zal zij ook voor feit 2 worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. Felix, voorzitter, mr. Goossens en mr. Schild, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2019.