ECLI:NL:RBZWB:2019:2193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
02-665310-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Schild
  • mr. Goossens
  • mr. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van pinpassen en deelname aan een criminele organisatie met phishing als doel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2019, is de verdachte beschuldigd van diefstal van pinpassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak kwam aan het licht door een reeks e-mails die uit naam van de Rabobank naar slachtoffers werden verzonden, waarin hen werd gevraagd een nieuwe pinpas aan te vragen. De slachtoffers werden naar een valse website geleid, waar hun gegevens werden verzameld om een nieuwe registratie voor de Rabo Bankieren App aan te maken. De organisatie achter deze oplichting vroeg vervolgens een nieuwe pinpas aan, die werd afgevangen, waarna de bankrekeningen van de slachtoffers werden leeggeroofd met behulp van zogenaamde 'moneymules'. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van pinpassen en deelname aan deze criminele organisatie. Tijdens de zitting op 28 maart 2019 hebben de officieren van justitie, mr. Van Setten en mr. Hermans, hun standpunten gepresenteerd, waarbij de verdediging van mening was dat de verdachte slechts een kleine rol had gespeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal van pinpassen, maar sprak haar vrij van de diefstal van geldbedragen. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de openheid van zaken van de verdachte en haar beperkte rol binnen de organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665310-18
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2019, waarbij de officieren van justitie, mr. Van Setten en mr. Hermans, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
Zij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 oktober tot en met 31 oktober 2017,
te Oosterland en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer postbus(sen)/brievenbus(sen) heeft/hebben weggenomen (telkens)
een of meer poststuk(ken)/envelop(pen) inhoudende een of meer bankpas(sen) van de [naam 1] , in elk geval een of meer goed(eren), (telkens)
geheel of ten dele toebehorende aan een (groot) aantal [naam 1] -klant(en) en/of de [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
poststuk(ken)/envelop(pen) onder zijn en/of hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of (een) valse sleutel(s), te weten (een) niet daartoe bestemd(e)) sleutel(s)
en/of vervolgens (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer geldautoma(a)t(en) en/of bankautoma(a)t(en) en/of pinautoma(a)t(en) heeft/hebben weggenomen (telkens) een of meer geldbedrag(en), in elk geval een of meer goed(eren),
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan
- de [naam 1] en/of
- [naam 1] -klant(en)
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder haar en/of hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten middels misdrijf verkregen [naam 1] bankpas(sen) en/of betaalpas(sen) en (bij behorende) activatiecode en/of pincode;
2.
zij in de periode van 01 december 2016 tot en met 31 oktober 2017 te Den Helder en/of Oosterland en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, gericht tegen (klanten van) de [naam 1] , namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven voorhanden hebben, waardoor toegang kan worden verkregen tot (een) (gedeelte van een) geautomatiseerd werk(en) (artikel 139d en/of 350d Wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (artikel138ab Wetboek van Strafrecht) en/of
- aantasting of manipulatie van computergegevens (artikel 350a Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal door middel van braak/verbreking, inklimming en/of een valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht);

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van diefstal van geldbedragen en verzoeken daarom om partiële vrijspraak voor feit 1. Wel achten zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bankpassen heeft gestolen, waarbij sprake is van diefstal met valse sleutel. Daarvoor baseren zij zich op de bekennende verklaring van verdachte, de observaties van het OT en de aangiftes van de [naam 1] en [naam 2] . Ten aanzien van feit 2 baseren de officieren van justitie zich op het proces-verbaal ten aanzien van de verdenking ten aanzien van art. 140 Sr, maar ook op de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de diefstal van geldbedragen, ten laste gelegd onder feit 1. Wel kan worden bewezen dat verdachte de pinpassen heeft gestolen. Daarbij heeft geen braak of verbreking plaatsgevonden en is er geen sprake van een valse sleutel of inklimming.
Ten aanzien van feit 2 merkt de verdediging op dat verdachte betrokken is geweest bij het weghalen van zes pinpassen, waarbij dit vijf maal is gelukt. Dit vond plaats in een periode van twee weken. Zij kent alleen medeverdachte [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ) en heeft geen rol in het verdere proces. Zij gaat ook niet mee in het verhullend taalgebruik en gebruikt als een van de weinigen geen bij- of schuilnaam voor zichzelf. Haar rol is daarmee zodanig klein en beperkt, dat niet kan worden gesproken van de vereiste duurzame samenwerking. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit t.a.v de diefstal van pinpassen, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [1] ;
- de processen-verbaal van observatie [2] ;
- de processen-verbaal van aangifte [3] .
De tenlastelegging vermeldt dat deze diefstallen gepleegd zouden zijn door middel van inklimming. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling of hiervan sprake is, blijkens de jurisprudentie, [4] dit begrip moet worden uitgelegd naar de betekenis in het normale spraakgebruik.
De rechtbank is van oordeel dat enkel het uit een brievenbus halen van een poststuk, waarbij er al dan niet gebruik wordt gemaakt van een hulpmiddel, of het in de brievenbus stoppen van een hand, naar algemeen spraakgebruik niet kan worden opgevat als inklimming. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat verdachte heeft bekend diefstallen te hebben gepleegd in opdracht van [naam 3] . Daarbij verklaarde zij ook dat zij [naam 3] heeft horen bellen waarbij [naam 3] zich voordeed als een medewerkster van de [naam 1] . [5]
Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat zij wist dat er meer personen bij deze gang van zaken betrokken waren dan alleen [naam 3] en zij zelf. Ook heeft zij verklaard dat zij zich wel heeft gerealiseerd dat er uiteindelijk sprake was van diefstal van geld. [6]
Voor het vaststellen van het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria.
Er moet sprake zijn van een samenwerkingsverband, van twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat
tot (feitelijk en gewenst) doel heeft het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie. Daarbij is het niet noodzakelijk dat zij bekend waren met alle andere personen die deel uitmaakten van de organisatie dan wel met alle andere personen in de organisatie samenwerken. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn geweest.
Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te
hebben in, dan wel ondersteuning te verlenen aan, gedragingen die strekken tot of
rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben alvorens gesteld kan worden dat er sprake is van deelname. In dat verband is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, maar wel de wetenschap van het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid. Daarbij is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven.
De rechtbank overweegt dat verdachte op de hoogte was van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen, waarbij het doel was om derden geld afhandig te maken. Ondanks deze wetenschap liet zij zich door [naam 3] rondrijden naar verschillende adressen en heeft zij daar telkens diefstallen gepleegd. Dit gebeurde in ieder geval in een periode van twee weken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door op deze wijze te handelen met de mate van wetenschap die zij had van een en ander, heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Feit 2 kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
zij, op een of meer tijdstip(pen)in de periode van 1 oktober tot en met 31 oktober 2017,
te Oosterland en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens)
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een of meer postbus
(sen
)/brievenbus
(sen
)heeft
/hebbenweggenomen
(telkens)
een of meerpoststuk
(ken
)/envelop
(pen
)inhoudende een of meer bankpas
(sen
)van de [naam 1] ,
in elk geval een of meer goed(eren), (telkens)
geheel of ten deletoebehorende aan
een (groot) aantal[naam 1] -klant
(en
)en/of de [naam 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
poststuk(ken)/envelop(pen) onder zijn en/of hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of (een) valse sleutel(s), te weten (een) niet daartoe bestemd(e)) sleutel(s)
en/of vervolgens (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer geldautoma(a)t(en) en/of bankautoma(a)t(en) en/of pinautoma(a)t(en) heeft/hebben weggenomen (telkens) een of meer geldbedrag(en), in elk geval een of meer goed(eren),
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan
- de [naam 1] en/of
- [naam 1] -klant(en)
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder haar en/of hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten middels misdrijf verkregen [naam 1] bankpas(sen) en/of betaalpas(sen) en (bij behorende) activatiecode en/of pincode;
2.
zijin de periode van 01 december 2016 tot en met 31 oktober 2017
te Den Helder en/of Oosterland en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval een of meer plaats(en)in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, gericht tegen (klanten van) de [naam 1] , namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en
/of
- een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven voorhanden hebben, waardoor toegang kan worden verkregen tot
(een) (gedeelte van een)geautomatiseerd
ewerk
(en
)(artikel 139d en/of 350d Wetboek van Strafrecht) en
/of
- computervredebreuk (artikel138ab Wetboek van Strafrecht) en
/of
- aantasting of manipulatie van computergegevens (artikel 350a Wetboek van Strafrecht) en
/of
- diefstal door middel van braak/verbreking, inklimming en/of een valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en
/of
- witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie vorderen aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 120 uur, met aftrek van voorarrest naar rato van twee uur per dag, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een verdachte die een kleine rol heeft gespeeld in een groter geheel, gedurende een relatief korte periode. Een afdoening buiten de rechtbank om zou, zeker gelet op de mening van de verdediging dat vrijspraak voor feit 2 dient te volgen, meer voor de hand hebben gelegen. Met de officieren van justitie is de verdediging van mening dat een taakstraf op zijn plaats is. Een groot deel daarvan zou voorwaardelijk kunnen worden opgelegd, zodat verdachte een goede steun in de rug krijgt. De verdediging verzoekt de rechtbank aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal diefstallen en aan deelname aan een criminele organisatie. De organisatie waar verdachte bij betrokken was, hield zich bezig met phishing van bankgegevens, waarna rekeningen werden leeggehaald. De diefstal van de pinpassen was een cruciale schakel binnen deze organisatie, nu er zonder pinpassen geen betalingen kunnen worden verricht. Verdachte wist dat er meer mensen betrokken waren in het geheel, en wist ook dat het doel van haar actie was dat anderen met die pinpas diefstallen konden plegen. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat zij desondanks, gedurende een periode van in ieder geval twee weken, met enige regelmaat met verdachte [naam 3] mee op pad ging om pinpassen uit brievenbussen te stelen.
Over verdachte is een reclasseringsrapport opgemaakt, waaruit blijkt dat impulsief gedrag en financiële problemen waarschijnlijk de doorslag hebben gegeven bij de beslissing om de feiten te plegen. Gelet op haar drang naar sensatie en het willen opdoen van nieuwe ervaringen, vindt zij het moeilijk om stabiliteit te vinden in haar werk- en woonsituatie. De reclassering adviseert daarom om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, zodat er een cognitieve vaardigheidstraining aan kan worden verbonden. De reclassering ziet hierin een mogelijkheid om de recidive te verminderen.
De rechtbank kan zich vinden in dit advies, te meer nu verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven over waar zij bij betrokken was. Sterker nog, verdachte heeft meer zaken bekend dan waar de politie haar mee confronteerde in haar verhoor. Verdachte lijkt wel haar verantwoordelijkheid voor haar daden te willen nemen en toont oprecht berouw van haar daden. De rechtbank is van mening dat dit verdachte siert en zal dit in positieve zin meenemen in de strafmaat.
Gelet op het voorgaande en gelet op haar relatief beperkte – ondersteunende – rol, alsmede de relatief beperkte periode waarin zij de feiten pleegde, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte terug te sturen naar de gevangenis. Wel ziet de rechtbank reden om een forse gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en hieraan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te verbinden. Zo hoopt de rechtbank dat verdachte de motivatie kan blijven behouden om mee te werken aan de hulp die haar geboden zal worden. Om aan de aard en ernst van de feiten recht te doen, zal daarnaast ook nog een werkstraf worden opgelegd.
Rekening houdend met alle genoemde factoren is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63, 310, 140, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, meermalen gepleegd
feit 2:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, locatie Alkmaar op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Cognitieve Vaardigheidstraining, of een andere gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, een en ander te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de uitvoerende instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schild, voorzitter, mr. Goossens en mr. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pag. 3064 e.v.
2.Proces-verbaal van observatie te Barneveld, (11-10-2017), p. 1242;
3.Aangifte zaak [naam 4] , p. 1239 e.v.
4.Zie bijvoorbeeld NJ 1999, 385 ECLI:PHR:1999:ZD1363
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pag. 3071
6.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting d.d. 28 maart 2019