ECLI:NL:RBZWB:2019:2194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
02-665262-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Schild
  • A. Goossens
  • J. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in een phishingzaak met valse e-mails

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van witwassen. De zaak kwam voort uit een phishingactie waarbij slachtoffers via e-mails, zogenaamd verzonden door [naam 2], werden verleid om hun bankgegevens in te vullen. De verdachte was betrokken bij het ophalen van goederen die met deze gestolen gegevens waren besteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van goederen, maar sprak hem vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een structurele samenwerking met anderen. De verdachte kreeg een taakstraf van 80 uur opgelegd. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de verdachte niet als lid van de organisatie kon worden beschouwd, zijn handelen wel een bijdrage leverde aan het in stand houden van de criminele activiteiten. De uitspraak vond plaats op 17 mei 2019, na een inhoudelijke behandeling op 28 maart 2019, waarbij de officieren van justitie hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank baseerde haar oordeel op diverse bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en digitale communicatie tussen de verdachte en medeverdachten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665262-18
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
Geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] ,
raadsvrouw mr. J. Herweijer, advocaat te Rijswijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2019, waarbij de officieren van justitie, mr. Van Setten en mr. Hermans, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij in of omstreeks de periode 05 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- van een voorwerp, te weten goederen van [naam 1] (oa een of meer I-Phones), de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die goed(eren) is/zijn, en/of
- een voorwerp, te weten goederen van [naam 1] (oa een of meer I-Phones) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) - onmiddellijk of middellijk - (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstig(e) voorwerpen en/of geldbedrag(en) betrof(en);
2.
hij in de periode van 01 december 2016 tot en met 31 oktober 2017 te Oosterland en/of Amsterdam en/of Almere en/of 's-Gravenhage en/of Groningen, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, gericht tegen (klanten van) de [naam 2] , namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven voorhanden hebben, waardoor toegang kan worden verkregen tot (een) (gedeelte van een) geautomatiseerd werk(en) (artikel 139d en/of 350d Wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (artikel138ab Wetboek van Strafrecht) en/of
- aantasting of manipulatie van computergegevens (artikel 350a Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal door middel van braak/verbreking, inklimming en/of een valse sleutel (artikel 311 Wetboek van
Strafrecht) en/of
- witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiftes van [naam 3] en de [naam 2] , het proces-verbaal van observatie, de WhatsAppgesprekken tussen medeverdachte [naam 5] (hierna te noemen: [naam 5] ), medeverdachte [naam 6] (hierna te noemen [naam 6] ), “ [naam 7] ”, [naam 8] en medeverdachte [naam 9] (hierna te noemen: [naam 9] ), en tot slot het WhatsAppgesprek van verdachte met zijn vriendin en het aantreffen van een geldbedrag van € 825,45 onder verdachte bij zijn aanhouding.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van feit 1 merkt de verdediging op dat verdachte geen wetenschap had van het feit dat de pakketten afkomstig waren van diefstal en dat ook niet hoefde te vermoeden. Hij verleende een vriendendienst door iemand rond te rijden. Eenmaal op de plaats van bestemming heeft hij die vriend geholpen met het dragen van een pakket. Hij wist niet wat er in de pakketten zat, van waar ze kwamen en voor wie de pakketten bestemd waren. Nu dit ook onvoldoende is om te kunnen spreken van een vermoeden dat de pakketten afkomstig zijn van een misdrijf, dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van feit 2 merkt de verdediging op dat verdachte niemand kent in deze zaak, behalve zijn vriend. Hij helpt hem met vervoer en draagt, op verzoek, een doos een trap af. Deze handelingen zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een samenwerkingsverband van enige duurzaamheid of structuur. Ook kan niet worden gesteld dat er gemeenschappelijke regels golden, er overleg werd gevoerd, taken werden verdeeld of dat er een hiërarchie bestond waarbij verdachte betrokken was. De verdediging is daarom van mening dat dit niet voldoende is om tot een veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie te komen en bepleit ook vrijspraak voor feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangeefster [naam 3] verklaart dat zij werkt voor [naam 10] , welke [naam 10] eigenaar is van (onder andere) [naam 11] . Op 7 augustus 2017 werd zij gebeld door de eigenaresse, mevrouw [naam 12] , die haar vertelde dat het bedrijf was opgelicht. Er zou een hoop geld verloren zijn en de [naam 2] had de rekeningen bevroren. Aangeefster en de eigenaresse herinnerden zich een e-mail, waarvan zij dachten dat die van de [naam 2] afkomstig was, waarin stond dat de bankpassen van het bedrijf vervangen moesten worden. Zowel aangeefster als haar werkgeefster twijfelde niet aan de mail, waarop aangeefster (op 2 augustus 2017) op de link in de mail klikte. Aangeefster moest inloggen met de [naam 13] , maar dit mislukte. Later die ochtend werd zij gebeld door een persoon die zich kenbaar maakte als medewerkster van de [naam 2] . Zij gaf aan dat was opgevallen dat het inloggen niet gelukt was en dat zij wilde helpen. Aangeefster heeft de telefoon aan mevr. [naam 12] gegeven. Mevr. [naam 12] heeft haar verteld dat zij, samen met de dame aan de telefoon, nieuwe passen heeft aangevraagd. Daarvoor moest worden ingelogd. [1]
Aangever [naam 14] , werkzaam bij de [naam 2] , verklaart dat uit nader onderzoek naar deze rekening bleek dat er een grote reeks aan afschrijvingen is gedaan in een korte duur.
Vanaf een gekoppelde rekening van [naam 11] waren diverse bestellingen gedaan bij [naam 1] . Noch de afschrijvingen, noch de bestellingen werden door de contactpersonen van [naam 11] herkend. Aangever heeft contact opgenomen met [naam 1] om te proberen de bestellingen te annuleren, wat deels is gelukt. Daarnaast kon een aantal bestellingen, met namen en afleveradressen, worden achterhaald, te weten bestellingen van:
- € 5.005,- t.a.v. [naam 15] , [adres 2] ;
- € 5.256,- t.a.v. [naam 16] , [adres 5] ;
- € 6.294,- en € 6.255,- t.a.v. [naam 17] , [adres 4] . [2]
De bestelling aan de [adres 4] zou op 6 augustus 2017 tussen 14:30 en 16:30 uur worden afgeleverd. Verbalisant [naam 18] heeft de woning onder observatie genomen en zag dat er om 15:00 uur een busje van [naam 19] aan kwam rijden dat twee blauwe dozen afleverde op het adres. Kort daarna kwam er een Volkswagen Golf aanrijden. De bestuurder ging de woning aan [adres 4] binnen. Enige minuten later kwamen twee personen de woning uit, ieder met een pakket van [naam 1] . Deze personen, [verdachte] en [naam 20] , zijn aangehouden. [3] Uit gegevens van [naam 1] bleek dat het gaat om een aantal Apple Macbooks en Apple iPhones. [4]
De onder [naam 5] in beslag genomen telefoon werd onderzocht. Hierin werd een gesprek gevonden dat [naam 5] voerde met [naam 6] . In dit gesprek werd tussen 5 augustus 2017 23:57 uur en 6 augustus 00:01 uur meerdere afbeeldingen over en weer gestuurd, waarbij vanuit [naam 6] telkens een kleurcode werd gezonden voor een betaling met de [naam 13] van de [naam 2] , waarna [naam 5] een afbeelding van de bijbehorende signeercode stuurde. [5] Kort daarvoor, 5 augustus 2017 om 22:31 uur, ontving [naam 5] een bericht van “ [naam 7] ”, waarin het adres [adres 4] in Den Haag werd doorgegeven. [naam 5] stuurde dit adres direct door aan [naam 6] . [6]
De onder medeverdachte [naam 20] (hierna te noemen: [naam 20] ) in beslag genomen telefoon is onderzocht. Hierin werd gezien dat er op 5 augustus 2017, 23:49 uur, een bericht verstuurd werd via Snapchat van het account “ [naam 21] ”, weergavenaam “ [naam 22] ”. In het bericht zat een link voor het traceren van een [naam 19] pakket. Het betrof een pakket van [naam 1] , op naam van [naam 23] , gericht aan [naam 17] , [adres 4] in Den Haag. Bezorgtijd zou zijn 6-8-2017, 15:00 uur. Op 6-8-2017 spreekt [naam 20] met [naam 9] via Whatsapp. [naam 20] zegt dat die iPhone rond half 3 komt. Daarna stuurt hij haar een screenshot van [naam 19] , met daarop gegevens omtrent de bezorging van deze bestelling. [7]
Getuige [naam 24] heeft verklaard dat zij op 6 augustus 2017, om 15:03 uur, een bericht van verdachte ontving waarin hij vroeg of zij een adres wist om een pakket te laten bezorgen voor geld. Hij deed dat via Snapchat, maar omdat de berichten daar altijd na een paar seconden verdwijnen vroeg zij hem het via WhatsApp te sturen. [8]
Verdachte verklaart dat hij op 6 augustus 2017, op verzoek van medeverdachte [naam 20] , naar Den Haag is gereden. Hij heeft hem naar een adres gebracht, waar [naam 20] naar binnen ging. Hij wachtte buiten, totdat [naam 20] hem riep. Hij ging naar binnen, stelde zich voor en bracht, op verzoek van [naam 20] , een pakket van [naam 1] naar beneden. Bij de auto aangekomen werd hij direct aangehouden. [9] Bij de insluitingsfouillering bleek dat verdachte € 825,45 bij zich had. [10]
De rechtbank overweegt dat vast staat dat de [naam 1] pakketten zijn besteld door [naam 6] , met medewerking van [naam 5] , met geld van [naam 11] . De rechtbank is van oordeel dat door het overboeken van het geld van de rekening van [naam 11] naar [naam 1] er sprake was van een voltooide diefstal. Het geld is op dat moment immers buiten de beschikkingsmacht van [naam 11] geraakt. Dat de goederen, besteld met het geld van [naam 10] , afkomstig zijn van misdrijf, staat naar het oordeel van de rechtbank daarmee vast. Door de goederen onder een valse naam te bestellen en ze naar een ander adres te verzenden, werd geprobeerd om de goederen onder zich te krijgen zonder dat zij de kans liepen om ontdekt te worden. Verdachte heeft een rol gespeeld bij de volgende stap, door de goederen op te halen van dit adres.
De rechtbank wil aannemen dat medeverdachte [naam 20] aan verdachte heeft gevraagd hem naar het adres te rijden, maar acht het niet aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van wat zij op dit adres zouden gaan doen. De verklaringen van verdachte, dat hij [naam 20] op straat en bij toeval tegen kwam, dat hij niet op de hoogte was van het doel van het bezoek en dat het contant geld zijn normale loon is dat hij net naar de bank wilde brengen omdat hij op reis zou gaan, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte, terwijl [naam 20] de woning van [naam 9] binnen gaat, zijn vriendin een bericht stuurt met de vraag of zij nog mensen kent die iets willen verdienen door hun adres ter beschikking te stellen. Hij vraagt dit echter niet direct via WhatsApp, maar via Snapchat, waardoor het bericht maar enkele seconden bewaard blijft. Daarnaast helpt hij [naam 20] met het dragen van een doos en heeft hij een contant geldbedrag op zak dat overeenkomt met de helft van 15% van het totaalbedrag van de goederen die besteld zijn. De rechtbank is met het Openbaar Ministerie van oordeel dat een dergelijk bedrag als vergoeding voor de geleverde dienst passend zou kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in bewuste en nauwe samenwerking met een anderen verhullen van de herkomst van voorwerpen waarvan hij moest weten dat deze van misdrijf afkomstig waren en aldus aan het medeplegen van witwassen.
De verklaring van verdachte dat het bericht aan zijn vriendin met de vraag of zij nog een adres wist voor het afleveren van spullen moet worden begrepen tegen de achtergrond dat hij van plan was haar te verrassen door haar ten huwelijk te vragen en daarvoor een locatie nodig had, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Met het verder op geen enkele wijze onderbouwde verhaal dat verdachte een adres nodig had om spullen af te leveren ‘voor geld’ voor een huwelijksaanzoek – welk beweerdelijke voornemen naar de rechtbank uit het verhandelde ter zitting opmaakt nog altijd niet is geconcretiseerd – overschat verdachte de goedgelovigheid van deze rechtbank.
Feit 2
Voor het vaststellen van het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria.
Er moet sprake zijn van een samenwerkingsverband, van twee of meer
personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat
tot (feitelijk en gewenst) doel heeft het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie. Daarbij is het niet noodzakelijk dat zij bekend waren met alle andere personen die deel uitmaakten van de organisatie dan wel met alle andere personen in de organisatie samenwerken. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn geweest.
Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te
hebben in, dan wel ondersteuning te verlenen aan, gedragingen die strekken tot of
rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben alvorens gesteld kan worden dat er sprake is van deelname. In dat verband is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, maar wel de wetenschap van het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid. Daarbij is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte eenmaal actief is geweest binnen de organisatie, in die zin dat hij betrokken is geweest bij het ophalen van met andermans geld gekochte goederen. Hoewel verdachte hiermee een aandeel heeft gehad in de gedragingen die bijdragen aan het oogmerk van de organisatie, te weten diefstal, witwassen en de overige onder feit 2 op de tenlastelegging opgenomen delicten, kan niet worden gesteld dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen verdachte en anderen met een zekere duur en/of intensiteit. Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij andere overboekingen of pintransacties, eerder goederen heeft opgehaald in opdracht van anderen, of dat verdachte op een andere manier betrokken was bij enig samenwerkingsverband met anderen. Een incidentele bijdrage van een verdachte – zonder dat een verdergaande binding met de organisatie kan worden vastgesteld – brengt nog niet met zich dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijin
of omstreeksde periode 05 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017, te 's-Gravenhage,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen
- van een voorwerp, te weten goederen van [naam 1] (oa een of meer I-Phones), de
werkelijke aard en/ofherkomst en
/ofde vindplaats
en/of de vervreemding en/of de verplaatsing en/ofheeft verborgen en
/ofheeft verhuld
en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die goed(eren) is/zijn, en
/of
-een voorwerp, te weten goederen van [naam 1] (oa een of meer I-Phones)
heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)wist
(en
), althans redelijkerwijs moest
(en
)vermoeden, dat het
(een)- onmiddellijk of middellijk - (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstig
(e
)voorwerpen
en/of geldbedrag(en)betrof
(en
);
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 160 uren. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om verbeurdverklaring van een bedrag ter hoogte van € 900,-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat geen straf of maatregel zou moeten volgen, nu verdachte vrijgesproken moet worden voor beide feiten.
Subsidiair, indien de rechtbank onverhoopt toch tot een veroordeling komt, vraagt de verdediging de rechtbank rekening te houden met het feit dat hij net vader is geworden, een goede baan heeft en geen strafblad heeft. Dat zou naar de mening van de verdediging tot een lichtere taakstraf kunnen leiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Hoewel de deelname aan een criminele organisatie niet aan verdachte wordt verweten, maakt deze daad wel onderdeel uit van een (veel) groter geheel. Kort gezegd was er sprake van een criminele organisatie die zich bezig hield met phishing van bankgegevens, waarna rekeningen werden leeggehaald. Het feit dat verdachte heeft gepleegd was hierin de laatste schakel. Door het ophalen van de met gestolen geld gekochte goederen, eindigt het spoor naar alle verdachten en worden zij, maar ook de goederen, aan het zicht van politie en justitie onttrokken.
Verdachte heeft moeten beseffen dat hij met zijn handelen een incidentele bijdrage leverde aan deze criminele organisatie. Dat hij – gelet op de aard en de intensiteit van zijn handelen – daarvan niet als lid kan worden beschouwd, doet niet eraan af dat hij door het witwassen wel een bijdrage aan het in stand houden van de criminele organisatie heeft geleverd. Verdachte was bereid om, terwijl hij wist dat het niet in orde was, goederen op te halen en te verplaatsen.
De rechtbank ziet echter ook dat verdachte zijn leven goed op de rit heeft. Hij heeft een baan, een relatie en een kind en is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf niet op zijn plaats is. Om recht te doen aan de aard en ernst van de feiten zal wel een aanzienlijk werkstraf worden opgelegd. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 80 uur, met aftrek van het voorarrest naar rato van twee uur per dag, passend en geboden.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De officier van justitie heeft verzocht om het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren, alsook een bedrag van € 74,45. Het totaalbedrag, € 900,-, is volgens de officier van justitie het bedrag dat verdachte ontving voor de bewezen diensten, nu dit bedrag past in de verdeelsleutel die zou gelden voor dit soort werkzaamheden.
De rechtbank overweegt dat het weliswaar zeer toevallig is dat verdachte een bedrag van deze omvang bij zich draagt, en acht wel waarschijnlijk dat verdachte dit bedrag daadwerkelijk heeft ontvangen voor zijn bijdrage aan het witwassen, maar de rechtbank is van oordeel dat desalniettemin niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het aangetroffen bedrag een bate betreft van dit strafbare feit. De rechtbank zal daarom de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan verdachte en verder geen verbeurdverklaring uitspreken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 27 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van witwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 825,45.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schild, voorzitter, mr. Goossens en mr. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer DH3R017081 van politie Nederland, Eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag Zuid, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [naam 14] , “Algemeen dossier”, pag. 19-20
3.Proces-verbaal van bevindingen, “zaaksdossier 9”, pag. 14
4.Geschriften, zijnde facturen van [naam 1] , “zaaksdossier 9”, pag. 31 en 34
5.Proces-verbaal van bevindingen digitaal onderzoek telefoon [naam 5] naar bestellingen [naam 1] , “zaaksdossier 9”, pag. 192
6.Proces-verbaal van bevindingen digitaal onderzoek telefoon [naam 5] naar bestellingen [naam 1] , “zaaksdossier 9”, pag. 195
7.Proces-verbaal van bevindingen [naam 20] [adres 4] , “zaaksdossier 9”, pag. 107-109
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 24] , “zaaksdossier 9”, pag. 219
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, “zaaksdossier 9”, pag. 233
10.Proces-verbaal onderzoek Wap, “zaaksdossier 9”, pag. 8