ECLI:NL:RBZWB:2019:2205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
02-665273-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Goossens
  • J. Felix
  • A. Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een poging tot witwassen en vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2019, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van een poging tot witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte had geprobeerd een geldbedrag van € 2.005,90 te pinnen met een niet op zijn naam gestelde pinpas, wat onderdeel uitmaakte van een groter phishing- en witwasnetwerk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot witwassen, maar sprak hem vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een duurzame en gestructureerde samenwerking met anderen.

De zaak kwam aan het licht toen slachtoffers e-mails ontvingen die leken te zijn verzonden door de Rabobank, waarin hen werd gevraagd een nieuwe pinpas aan te vragen. De verdachte had, samen met anderen, geprobeerd geld van een moneymule te pinnen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, maar dat zijn bijdrage aan de organisatie niet voldoende was om hem als deelnemer aan te merken. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder het melden bij de reclassering en het ondergaan van behandeling.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte, ondanks zijn beperkte betrokkenheid, bereid was om deel te nemen aan de criminele activiteiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de zaak werd behandeld op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665273-18
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [adres 1] ,
raadsman mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 maart 2019, waarbij de officieren van justitie, mr. Van Setten en mr. Hermans, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een geldbedrag te weten 2005,90 euro, in elk geval een geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing te verbergen en/of te verhullen en/of verbergen wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/zijn en/of
- een geldbedrag, te weten 2005,90 euro, in elk geval een geldbedrag te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten, althans van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik te maken terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een)- onmiddellijk of middellijk- van (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstig(e) geldbedrag(en) betrof(fen) immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, geprobeerd te pinnen bij een pinautomaat met een niet op zijn, verdachtes, naam gestelde pinpas terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks 05 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017 te Amsterdam en/of Almere en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel te weten door naar een pinautomaat te gaan en/of (vervolgens) door gebruik te maken van een niet op zijn, verdachtes en/of mededader(s), naam gestelde bankpas en/of pincode en/of bankrekening, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of een of
meer van zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in de periode van 01 december 2016 tot en met 31 oktober 2017 te Oosterland en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, gericht tegen (klanten van) de [naam 4] , namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven voorhanden hebben, waardoor toegang kan worden verkregen tot (een) (gedeelte van een) geautomatiseerd werk(en) (artikel 139d en/of 350d Wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (artikel138ab Wetboek van Strafrecht) en/of
- aantasting of manipulatie van computergegevens (artikel 350a Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal door middel van braak/verbreking, inklimming en/of een valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie verzoeken vrijspraak ten aanzien van feit 2, nu een essentiële bijdrage aan de overboeking van [naam 1] naar de [naam 2] niet kan worden aangetoond.
De officieren van justitie achten wél wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 3 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van feit 1, het proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon medeverdachte [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ) en de processen-verbaal van herkenning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de feiten 1 en 2, maar merkt wel op dat er sprake is van eendaadse samenloop. Het betreft maar één handeling, te weten het trachten te pinnen van geld. Wel is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor feit 3. Het betreft een zeer groot onderzoek, waarin de naam van verdachte slechts in één deeldossier voorkomt. In dat deeldossier kan worden vastgesteld dat verdachte, op verzoek van een ander, geld getracht heeft te pinnen uit een geldautomaat. In het dossier zijn verder geen aanwijzingen gevonden omtrent wetenschap van het bestaan van een organisatie, over onderlinge werk- of vergoedingsafspraken of voor frequent onderling contact. Het kan niet zo zijn dat een toevallige passant in een dossier, die iets doet voor een verder voor hem onbekende organisatie, als deelnemer van een criminele organisatie wordt gezien. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken voor feit 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris [1] ;
- de aangifte van [naam 4] [2] ;
- de aangifte van [naam 5] , namens [naam 1] [3] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte geld van de rekening van [naam 6] heeft geprobeerd te pinnen. Dit geld was, kort daarvoor, vanuit een rekening van [naam 1] overgemaakt naar de rekening van voornoemde [naam 6] . De rechtbank is van oordeel dat er, door het overmaken van het geld, al sprake was van een voltooide diefstal. Het geld is op dat moment immers buiten de beschikkingsmacht van [naam 1] geraakt en binnen die van degene die de beschikkingsmacht heeft over de rekening van [naam 6] .
Nu uit geen van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte aan die overboekingen heeft bijgedragen -en er bovendien een poging tot diefstal ten laste is gelegd- kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen ten aanzien van feit 2.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft het geld wit te wassen. Uit de aangifte van zowel [naam 5] als de [naam 4] blijkt dat het geld afkomstig is van de rekening van [naam 1] en zonder hun toestemming is overgeboekt naar de rekening van [naam 6] . Dat het geld afkomstig is van “enig misdrijf”, staat daarmee vast. Het pinnen van dit geld betreft een handeling die, naar het oordeel van de rechtbank, bedoeld is om de herkomst van het geld te verhullen. Zolang het geld immers ‘giraal’ is, laat het een spoor na. Dit spoor stopt pas op het moment dat het geld wordt opgenomen. In dit geval is het pinnen niet gelukt, maar zijn er wel pogingen gedaan het bedrag te gelde te maken. Verdachte verklaart dat hij wel wist dat het geen zuivere koffie was, maar dat hij voor een vergoeding wel bereid was zijn medewerking te verlenen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte op de hoogte was, dat het geld van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot witwassen van € 2.005,90.
Feit 3
Voor het vaststellen van het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria.
Er moet sprake zijn van een samenwerkingsverband, van twee of meer
personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat
tot (feitelijk en gewenst) doel heeft het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie. Daarbij is het niet noodzakelijk dat zij bekend waren met alle andere personen die deel uitmaakten van de organisatie dan wel met alle andere personen in de organisatie samenwerken. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn geweest.
Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te
hebben in, dan wel ondersteuning te verlenen aan, gedragingen die strekken tot of
rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben alvorens gesteld kan worden dat er sprake is van deelname. In dat verband is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, maar wel de wetenschap van het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid. Daarbij is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte eenmaal actief is geweest binnen de organisatie, in die zin dat hij betrokken is geweest bij één pintransactie, althans bij een poging tot het doen van een pintransactie. Hoewel verdachte hiermee een aandeel heeft gehad in de gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten diefstal, witwassen en de overige onder feit 3 op de tenlastelegging opgenomen delicten, kan niet worden gesteld dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen verdachte en anderen met een zekere duur en/of intensiteit. Een incidentele bijdrage van een verdachte – zonder dat een verdergaande binding met de organisatie kan worden vastgesteld – brengt nog niet met zich dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 3.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van5 augustus 2017
tot en met 6 augustus 2017te Almere
en/of Amsterdam, althans in Nederland,ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
- van een geldbedrag te weten 2005,90 euro,
in elk geval een geldbedrag,de
werkelijke aard en/ofherkomst
en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing te verbergen en/ofte verhullen
en/of verbergen wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/zijnen
/of
- een geldbedrag, te weten 2005,90 euro,
in elk geval een geldbedrag te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen en/ofom te zetten,
althans van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik te makenterwijl hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s)wist
(en
),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat het
(een
)- onmiddellijk of middellijk- van
(al dan niet uit eigen)misdrijf afkomstig
(e)geldbedrag
(en)betrof
(fen), immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal,geprobeerd te pinnen bij een pinautomaat met een niet op zijn, verdachtes, naam gestelde pinpas terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie vorderen aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn opgesteld en zijn opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, met daarbij elektronische controle t.a.v. het locatiegebod bij Cordaan en de verplichting voor verdachte om de wooninstelling waar hij verblijft en de reclassering in contact te brengen met zijn familie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat het vooral van belang is dat verdachte zijn verblijf bij Cordaan voort kan blijven zetten.. Ondanks de afwezigheid van contact met Cordaan houdt verdachte zich wel aan zijn meldplicht bij de reclassering. De reclassering ziet nog wel mogelijkheden om verdachte te begeleiden, zeker wanneer er elektronische controle zou worden toegepast. De reclassering ziet in dat verdachte geen slechte jongen is, maar een jonge man die door zijn beperking moeite heeft met het inzien van oorzaak en gevolg. Dat blijkt ook uit het dossier, nu verdachte de enige is die in het geheel niet zijn best heeft gedaan verhuld op de beelden terecht te komen. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot witwassen. Hoewel het niet aan verdachte wordt aangerekend, maakt deze daad wel onderdeel uit van een (veel) groter geheel. Kort gezegd was sprake van een criminele organisatie die zich bezig hield met phishing van bankgegevens, waarna rekeningen werden leeggehaald. Het feit dat verdachte heeft gepleegd was hierin de laatste schakel. Door het geld op te nemen van de rekening van [naam 6] , eindigt het spoor naar de herkomst van het geld en wordt het aan het zicht van politie en justitie onttrokken. Dat verdachte niet op de hoogte was van het grotere geheel doet aan de ernst van het feit niet af. Verdachte was bereid om, terwijl hij wist dat het niet in orde was, een groot bedrag te pinnen met een pinpas die niet op zijn naam stond. Verdachte heeft daarbij (kennelijk) niet nagedacht over de gevolgen die dit voor anderen met zich mee kon brengen, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin. De rechtbank neemt dit verdachte ernstig kwalijk.
Verdachte staat al gedurende lange tijd onder begeleiding van de reclassering. Uit de berichten van de reclassering komt geen onverdeeld positief beeld naar voren. Hoewel verdachte gebaat zou zijn bij een verblijf bij Cordaan, moet de rechtbank constateren dat men daar nog niet voldoende grip op hem heeft. Hij heeft zijn verblijfplaats zonder overleg verlaten. Wel is hij zich blijven melden bij de reclassering, zij het telefonisch.
De reclassering heeft, ook ter zitting, aangegeven de begeleiding nog steeds voort te willen zetten, maar ziet obstakels door de afwezigheid van contact tussen de reclassering en Cordaan enerzijds en de hulpverlenende instanties en de familie van verdachte anderzijds. Indien dit opgestart zou kunnen worden, en er een forse voorwaardelijke straf wordt opgelegd om dit af te dwingen, kan verdachte alsnog op een goede manier begeleid worden. Daarbij merkt de reclassering nog wel op dat een taakstraf niet wenselijk is.
Gelet op hetgeen de reclassering en de verdediging naar voren hebben gebracht en gelet op de aard en ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Nu de rechtbank verdachte, anders dan de officieren van justitie, vrij zal spreken van deelname aan een criminele organisatie, zal de rechtbank de hoogte van de voorwaardelijke gevangenisstraf bepalen op één maand, met een proeftijd van 2 jaren. De bijzondere voorwaarden zullen gelijk blijven aan de nu geldende schorsings-voorwaarden, met daarbij de aanvulling dat verdachte de instelling waar hij verblijft en/of de reclassering in contact zal brengen met zijn familie en dat hij een locatiegebod zal krijgen op de locatie van Cordaan. Dit locatiegebod kan, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, worden gehandhaafd door middel van elektronische controle.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De Apple iPhone, die is onderzocht en waarover gerelateerd wordt in het proces-verbaal van bevindingen op pag. 46 van zaaksdossier 6, “Markt”, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en dat het feit begaan of voorbereid is met behulp van dit voorwerp. Op deze telefoon is immers een afbeelding aangetroffen met daarop de rekening gegevens van [naam 6] .
7.2
De teruggave aan de rechthebbende
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen telefoons, te weten de Alcatel 1016D en de tweede Apple iPhone, is de rechtbank van oordeel dat deze dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbende. Welke van beide onder verdachte in beslag genomen Apple iPhones dient te worden teruggegeven (zie ook onder 7.1), is de rechtbank niet duidelijk. De op de beslaglijst genoemde telefoons vermelden weliswaar goednummers, maar deze goednummers zijn niet ter herleiden tot het proces-verbaal van bevindingen op pagina 46.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van een poging tot witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat hij zich binnen drie werkdagen na zijn vrijlating en zich gedurende de volledige proeftijd tijdens kantooruren zal melden bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12, Amsterdam en zich daar zal blijven melden zo lang en frequent als dat door deze reclasseringsinstelling nodig wordt geacht;
* dat hij zich onder behandeling stelt van de Forensisch psychiatrische polikliniek De Waag te Amsterdam of een vergelijkbare forensisch psychiatrische behandelsetting, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* dat hij zich zal inspannen voor het behoud van zijn opleidingstraject of een andere structurele dagbesteding;
* dat hij zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een bijbaan naast zijn opleidingstraject of andere vorm van structurele dagbesteding, tenzij dit een betaalde baan betreft;
* dat hij zich conformeert aan de aanwijzingen met betrekking tot zijn inkomsten en schulden die hem in het kader van het schuldhulpverleningstraject worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat hij gedurende de proeftijd meewerkt aan een intake en eventuele plaatsing bij een instelling voor begeleid wonen, te weten stichting Cordaan, dan wel een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarde noodzakelijk zijn;
* dat hij stichting Cordaan, dan wel de soortgelijke instelling waar hij geplaatst zal zijn, in contact brengt met zijn familie, zodat zij betrokken kunnen worden bij het begeleidingstraject van [verdachte] ;
* dat hij, gedurende het toezicht, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het adres [adres 2] te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De tijdstippen worden door de reclassering vastgesteld en (indien nodig) gewijzigd. Dit locatiegebod wordt gecontroleerd middels een enkelband, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een Apple iPhone, zoals hierboven onder 7.1 is omschreven;
- gelast de teruggave aan verdachte van de twee andere inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een Alcatel telefoon en een Apple iPhone;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Felix en mr. Schild, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer DH3R017081 van politie Nederland, Eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag Zuid, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Geschrift, zijnde een fraude aangifte [naam 1] , “algemeen dossier”, pag. 17
3.Proces-verbaal van aangifte [naam 5] , “algemeen dossier”, pag. 35