ECLI:NL:RBZWB:2019:2224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
02-6655267-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F. Felix
  • M. Goossens
  • J. Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in een phishingzaak met criminele organisatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2019, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van witwassen. De zaak kwam voort uit een phishingactie waarbij slachtoffers, onder valse voorwendselen, hun bankgegevens moesten invoeren. De verdachte was betrokken bij het pinnen van geld van de rekening van een zogenaamde moneymule, nadat er eerder geld was overgemaakt van de rekening van een slachtoffer naar de rekening van de moneymule. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, maar sprak hem vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat zijn betrokkenheid niet voldeed aan de vereisten voor een duurzame samenwerking. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 80 uur opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665267-18
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 maart 2019, waarbij de officieren van justitie, mr. Van Setten en mr. Hermans, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- van een of meer geldbedrag(en), te weten 2579,01 euro, in elk geval 1500 euro, en/of 6396,47 euro en/of 4417,83 euro in elk geval een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
verborgen wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/zijn, en/of
- een of meer geldbedrag(en) te weten 2579,01 euro, in elk geval 1500 euro en/of 6396,47 euro en/of 4417,83 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en) heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) - onmiddellijk of middellijk - van (al dan niet uit eigen) misdrijf afkomstig(e) geldbedrag(en) betrof(fen);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 augustus 2017 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een of meer geldbedragen, te weten [ [naam 1] ] tot een bedrag van EUR 1500, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een niet op zijn, verdachtes en/of mededader(s), naam gestelde bankpas en/of pincode en/of bankrekening,
in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd;
3.
hij op of omstreeks 05 augustus 2017 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen [ [naam 3] ] EUR 2000, in elk geval een of meer geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel te weten door naar een pinautomaat te gaan en/of (vervolgens) door gebruik te maken van een niet op zijn, verdachtes en/of mededader(s) naam gestelde bankpas en/of pincode en/of bankrekening, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 01 december 2016 tot en met 31 oktober 2017 te Oosterland en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval een of meer plaats(en) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, gericht tegen (klanten van) de [naam 4] , namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven voorhanden hebben, waardoor toegang kan worden verkregen tot (een) (gedeelte van een) geautomatiseerd werk(en) (artikel 139d en/of 350d Wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (artikel138ab Wetboek van Strafrecht) en/of
- aantasting of manipulatie van computergegevens (artikel 350a Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal door middel van braak/verbreking, inklimming en/of een valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, gelet op de aangifte van de [naam 4] en [naam 2] , de beelden van (de poging tot het doen van) pintransacties en de processen-verbaal van herkenning.
Ten aanzien van feit 2 verzoekt de officier van justitie om vrijspraak, nu niet kan worden bewezen dat verdachte iets te maken heeft gehad met de diefstal van geldbedragen van [naam 2] De officier van justitie gaat er weliswaar vanuit dat verdachte € 1.500,- van de rekening van [naam 5] heeft gepind, maar zijn aandeel in de overboekingen van de rekeningen van [naam 2] naar die van [naam 5] is niet vast te stellen. Ten aanzien van feit 3 wordt eveneens om vrijspraak verzocht, nu verdachte – door te proberen te pinnen – zich hiermee niet aan een poging tot diefstal, maar aan een poging tot witwassen schuldig heeft gemaakt. Het geld was immers al uit de beschikkingsmacht van [naam 2] gehaald en [naam 5] , die kan worden getypeerd als een [naam 6] , heeft toestemming gegeven voor het gebruik van haar pas. Een veroordeling voor feit 4 ligt wel in de lijn der mogelijkheden, gelet op de korte lijntjes die verdachte moet hebben gehad met de bovenliggende laag in de organisatie. Het cashen van de net overgemaakte gelden is immers een activiteit die goed getimed moet worden om tot een succes te leiden. Verdachte is in één en dezelfde nacht bij verschillende pinautomaten gezien, met pinpassen op twee verschillende namen. Uit de conversatie tussen medeverdachte [naam 7] en medeverdachte [naam 8] (hierna te noemen respectievelijk: [naam 7] en [naam 8] ) blijkt verder dat meerdere personen betrokken zijn bij deze transacties. De officier van justitie acht daarom feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4. Er is geen bewijs in het dossier waaruit kan worden afgeleid dat verdachte betrokken was bij de diefstal van geldbedragen van de rekening van [naam 2] Datzelfde geldt voor de poging tot diefstal van [naam 2] , zoals ten laste is gelegd onder feit 3. Indien vrijspraak volgt voor feiten 2 en 3, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft feit 1. Volgt er wel een veroordeling voor feit 2, dient verdachte voor feit 1 te worden vrijgesproken. Immers, als wordt vastgesteld dat het geld uit eigen misdrijf is verkregen, dient er een gedraging te zijn die daadwerkelijk gericht is op het verhullen van de criminele herkomst van het geld. Daarvoor zit geen bewijs in het dossier.
Tot slot wijst de verdediging op de zeer beperkte zichtbaarheid van verdachte in het dossier. Hij heeft geen contact gehad met de in het 140 Sr-dossier genoemde deelnemers [naam 8] , [naam 7] en medeverdachte [naam 9] . Ook met andere in de zaaksdossiers genoemde personen heeft hij geen contact gehad. Zijn naam komt verder nergens naar boven en hij wordt niet herkend door getuigen [naam 5] en [naam 10] . Een veroordeling voor feit 4 ligt dan ook niet in de rede.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster [naam 11] verklaart dat zij werkt voor [naam 12] , welke [naam 12] eigenaar is van (onder andere) [naam 2] Op 7 augustus 2017 werd zij gebeld door de eigenaresse, mevrouw [naam 14] , die haar vertelde dat het bedrijf was opgelicht. Er zou een hoop geld verloren zijn en de [naam 4] had de rekeningen bevroren. Aangeefster en de eigenaresse herinnerden zich een e-mail, waarvan zij dachten dat die van de [naam 4] afkomstig was, waarin stond dat de bankpassen van het bedrijf vervangen moesten worden. Zowel aangeefster als haar werkgeefster twijfelde niet aan de mail, waarop aangeefster (op 2 augustus 2017) op de link in de e-mail klikte. Aangeefster moest inloggen met de [naam 13] , maar dit mislukte. Later die ochtend werd zij gebeld door een persoon die zich kenbaar maakte als medewerkster van de [naam 4] . Zij gaf aan dat was opgevallen dat het inloggen niet gelukt was en dat zij wilde helpen. Aangeefster heeft de telefoon aan mevr. [naam 14] gegeven. Mevr. [naam 14] heeft haar verteld dat zij, samen met de dame aan de telefoon, nieuwe passen heeft aangevraagd. Daarvoor moest worden ingelogd. [1]
Op 5 augustus 2017 werd er in totaal € 2599,02 overgeschreven van het rekeningnummer van [naam 2] naar rekeningen op naam van [naam 5] . Deze transacties vonden plaats tussen 05:18 en 05:58 uur. Om 07:50 uur werd er € 1.500,- gepind van de rekening van [naam 5] bij een pinautomaat van de [naam 4] in Amsterdam. Op de beelden is te zien dat de opname niet gedaan wordt door [naam 5] . [2] [naam 5] verklaart dat zij haar pinpas aan iemand heeft gegeven die zij kent als ‘ [naam 15] ’. Hij zou haar geld geven in ruil voor het gebruik van haar rekening en pinpas. [naam 15] was samen met een andere jongen, aan wie zij de pas had gegeven. [naam 5] herkent de jongen op de camerabeelden van de pinautomaat als de jongen aan wie zij haar pinpas heeft gegeven. [3]
Op 5 augustus 2017 werd ook (naast een bedrag van € 6.396,47) € 4.417,83 overgeschreven van de rekening van [naam 2] naar een rekeningnummer op naam van [naam 10] . Om 05:43 werd er € 2.000,- gepind van deze rekening. Later is er nog een poging gedaan om € 2.000,- te pinnen van deze rekening.
Verbalisant [naam 16] herkent op de camerabeelden van de pintransacties voor [naam 5] , maar ook op de beelden van de poging om geld op te nemen van de rekening van [naam 10] , verdachte als degene die staat te pinnen. [4]
Feiten 2 en 3
De rechtbank stelt vast dat verdachte betrokken is geweest bij (een poging tot) het pinnen van geld van de rekeningen van [naam 5] en [naam 10] . Dit geld was, kort daarvoor, vanuit een rekening van [naam 2] doorgeboekt naar de beide rekeningen. De rechtbank is van oordeel dat er, door het overmaken van het geld, al sprake was van een voltooide diefstal. Het geld is op dat moment immers buiten de beschikkingsmacht van [naam 2] , en binnen die van degene die de beschikkingsmacht heeft over de rekeningen van [naam 5] en [naam 10] . Dat verdachte blijkbaar op enig moment de beschikking heeft gehad over de pinpassen van deze rekeningen, wil niet zeggen dat hij ook bij de overboekingen betrokken is geweest.
Nu uit geen van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte aan die overboekingen, en dus aan de diefstal, heeft bijgedragen, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen ten aanzien van de feiten 2 en 3.
Feit 1
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geld heeft witgewassen. Uit de aangifte van zowel [naam 11] als de [naam 4] blijkt dat het geld afkomstig is van de rekening van [naam 2] en zonder hun toestemming is overgeboekt naar de rekeningen van [naam 5] en [naam 10] . Dat het geld afkomstig is van “enig misdrijf”, staat daarmee vast. Kort na de overboeking is (om 07:50 uur) € 1.500,- gepind van de rekening van [naam 5] bij een pinautomaat van de [naam 4] in Amsterdam. De rechtbank is van oordeel – gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen – dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die deze € 1.500,- heeft gepind.
Het pinnen van dit geld betreft een handeling die, naar het oordeel van de rechtbank, bedoeld is om de herkomst van het geld te verhullen. Zolang het geld immers ‘giraal’ is, laat het een spoor na. Dit spoor stopt pas op het moment dat het geld wordt opgenomen. Verdachte heeft geen verklaring willen afleggen, ondanks dat hij duidelijk op de beelden wordt herkend. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte – die heeft gezwegen – wist dat zijn handelingen te maken hadden met criminele activiteiten, onder meer gelet op de tijdstippen dat er geprobeerd werd te pinnen, de hoogte van de bedragen, het feit dat er met meerdere pinpassen werd gewerkt en het feit dat deze niet op naam van verdachte zelf stonden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 1.500,-.
Feit 4
Voor het vaststellen van het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria.
Er moet sprake zijn van een samenwerkingsverband, van twee of meer
personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat
tot (feitelijk en gewenst) doel heeft het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie. Daarbij is het niet noodzakelijk dat zij bekend waren met alle andere personen die deel uitmaakten van de organisatie dan wel met alle andere personen in de organisatie samenwerken. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn geweest.
Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te
hebben in, dan wel ondersteuning te verlenen aan, gedragingen die strekken tot of
rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben alvorens gesteld kan worden dat er sprake is van deelname. In dat verband is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, maar wel de wetenschap van het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid. Daarbij is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte gedurende één nacht actief is geweest binnen de organisatie, in die zin dat hij betrokken is geweest bij een aantal (pogingen tot) pintransacties. Hoewel verdachte hiermee een aandeel heeft gehad in de gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten diefstal, witwassen en de overige onder feit 4 op de tenlastelegging opgenomen delicten, kan niet worden gesteld dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen verdachte en anderen met een zekere duur en/of intensiteit.
Een incidentele bijdrage van een verdachte – zonder dat een verdergaande binding met de organisatie kan worden vastgesteld - brengt nog niet met zich dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 4.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks5 augustus 2017
teAmsterdam
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- van een of meer geldbedrag(en), te weten 2579,01 euro, in elk geval 1500 euro, en/of 6396,47 euro en/of 4417,83 euro in elk geval een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
verborgen wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/zijn, en/of
- een
of meergeldbedrag
(en)te weten
2579,01 euro, in elk geval1500 euro
en/of 6396,47 euro en/of 4417,83 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en) heeft/hebben verworven,voorhanden heeft
/hebbengehad,
enheeft
/hebben overgedragen en/ofomgezet
en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)wist
(en),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat het
(een
)- onmiddellijk of middellijk - van
(al dan niet uit eigen)misdrijf afkomstig
(e)geldbedrag
(en)betrof
(fen);
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Tevens vordert de officier van justitie het niet in beslag genomen geld van € 100 overeenkomstig artikel 34 Sr verbeurd te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat alleen ten aanzien van feit 1 een bewezenverklaring kan volgen, en is daarom van mening dat er gekeken moet worden naar de straffen die bij dit soort feiten horen. Een taakstraf van 50 uren is, bij witwaszaken onder de € 5.000,-, een gangbare straf. De verdediging verzoekt hier aansluiting bij te zoeken. Daarbij merkt de verdediging nog op dat verdachte bekend is met feiten als oplichting, inbraak en heling, maar dat zijn laatste veroordeling voor een feit met een pleegdatum van inmiddels 7 jaar oud is. Hij heeft een partner en drie kinderen en werkt bij [naam 17] . Indien gevangenisstraf zou worden opgelegd, zou dit grote negatieve gevolgen hebben voor verdachte. De verdediging vraagt de rechtbank daar van af te zien.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Hoewel het niet aan verdachte wordt aangerekend, maakt deze daad wel onderdeel uit van een (veel) groter geheel. Kort gezegd was er sprake van een criminele organisatie die zich bezig hield met phishing van bankgegevens, waarna rekeningen werden leeggehaald. Het feit dat verdachte heeft gepleegd was hierin de laatste schakel. Door het geld op te nemen van de rekening van [naam 5] , eindigt het spoor naar het geld en wordt het aan het zicht van politie en justitie onttrokken. Dat verdachte niet op de hoogte was van het grotere geheel, doet aan de ernst van het feit niet af. Verdachte was bereid om, terwijl hij wist dat het niet in orde was, een groot bedrag te pinnen met pinpassen die niet op zijn naam stonden. Verdachte heeft die nacht immers met een tweede pinpas nog eens een al dan niet geslaagde poging ondernomen om een groot bedrag te pinnen. Verdachte heeft niet nagedacht over de gevolgen die dit voor anderen met zich kon brengen, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin. De rechtbank neemt dit verdachte ernstig kwalijk.
De rechtbank constateert dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, maar ziet ook dat het laatst gepleegde feit van meer dan zeven jaar geleden dateert. Verdachte lijkt dan ook zijn leven te hebben gebeterd, het plegen van dit feit daargelaten. De rechtbank ziet hierin, maar ook in het feit dat hij een gezin en werk heeft, reden om hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dat betekent echter wel dat een forse taakstraf op zijn plaats is. Ook ziet de rechtbank, juist gelet op het feit dat verdachte in het verleden eerder vermogensdelicten heet gepleegd, aanleiding een voorwaardelijke straf op te leggen als stok achter de deur.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en rekening houdend met de hierboven genoemde punten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van een maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 80 uur, met aftrek van het voorarrest naar rato van twee uur per dag, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Felix, voorzitter, mr. Goossens en mr. Schild, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer DH3R017081 van politie Nederland, Eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag Zuid, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal bevindingen [naam 5] , zaaksdossier 10 “Distel”, pag. 6
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5] , pag. 29
4.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, zaaksdossier “Distel”, pag. 14.