Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 januari 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de namens VGZ nagezonden producties 16 tot en met 20;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2019.
2.Het geschil
3.De beoordeling
II, 2015-2016, 25657, nr. 225). Daarin heeft de Staatssecretaris, onder meer, het volgende geschreven: “
De budgethouder is primair verantwoordelijk voor het zelf organiseren van de zorg en het financiële en administratieve beheer dat het pgb met zich meebrengt. Als een budgethouder zich onder de AWBZ niet kon verantwoorden over zijn of haar bestedingen, ging het zorgkantoor veelal over op terugvorderen van de niet goed verantwoorde middelen. Er zijn echter ook budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en een zorgorganisatie feitelijk de zorg hebben laten regelen en het pgb laten beheren. Zij worden dan helaas ook met een terugvordering geconfronteerd, terwijl de oorzaak van de terugvordering bij een derde kan liggen”. Tevens is – samengevat – het volgende stappenplan opgesteld:
zorgverlenerste bestrijden, is de rechtbank van oordeel dat dit beleid ook in onderhavig geval toepassing vindt, aangezien het doel van dit beleid is gelegen in de bescherming van te goeder trouw handelende budgethouders tegen frauduleus handelde derden.