4.3Het oordeel van de rechtbank
Algemene (bewijs)overwegingen
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij in zijn toenmalige woning in Tilburg bij zijn kleindochters, de zusjes [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] [familienaam] , op meerdere tijdstippen over de vagina heeft gewreven. Dit gebeurde als de kinderen bij hem en oma op bezoek waren of als zij bleven logeren. Bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft hij dat zowel over de kleding gedaan, als over de blote vagina met zijn hand in hun onderbroek. Hij ging dan over hun blote buik verder naar beneden. Bij [slachtoffer 3] heeft verdachte over haar kleding heen over haar vagina gewreven. Hij wreef bij alle drie over de hele vagina, van boven naar beneden en terug. Volgens verdachte was het bij alle drie in dezelfde periode van eind 2016 en 2017.
Voornoemde ontuchtige handelingen van verdachte zijn voor het eerst naar buiten gekomen op 8 juli 2018. In haar aangifte heeft de moeder van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] verklaard dat zij die dag laat in de middag terugkwamen van een kinderfeestje en dat zij de kinderen binnen hoorde kibbelen. Zij hoorde [slachtoffer 2] tegen hun broertje [naam 1] zeggen: “Zeg het tegen mama, zeg het tegen mama, wat [slachtoffer 3] heeft gezegd.” [naam 1] zegt dan even later dat opa aan het poesje van [slachtoffer 3] heeft gezeten. [slachtoffer 3] bevestigt daarna tegenover moeder dat verdachte aan haar poesje had gezeten. Daarna heeft [slachtoffer 2] verteld dat verdachte dat ook bij haar heeft gedaan en ook [slachtoffer 1] heeft bevestigd dat verdachte aan haar heeft gezeten.
Gelet op de aangehaalde bekentenis van verdachte en de aangifte van hun moeder zou naar het oordeel van de rechtbank al wettig en overtuigend bewezen kunnen worden dat verdachte in ieder geval op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot 8 juli 2018 in Tilburg ontuchtige handelingen heeft gepleegd met ieder van zijn drie kleindochters. Dat ontuchtige karakter geldt zowel voor het wrijven over de met kleding bedekte vagina als over de blote vagina. Dat laatste leidt naar het oordeel van de rechtbank ook tot een ontuchtig karakter voor het over de (al dan niet blote) buik wrijven om als het ware vloeiend over te gaan naar de vagina.
Om vast te stellen wat van de drie tenlastegelegde feiten precies wettig en overtuigend bewezen kan worden, overweegt de rechtbank nog als volgt over ieder van de meisjes afzonderlijk. De rechtbank houdt daarbij de volgorde aan van de feiten op de tenlastelegging.
[slachtoffer 1] (feit 1)
Feit 1 primair
Moeder heeft in haar aangifte van 9 juli 2018 verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 8 juli 2018 tegen haar hebben verteld dat opa ook met de vinger in hun vagina is geweest. [slachtoffer 1] heeft dat echter in haar studioverhoor op 25 juli 2018 niet verteld.
Op verzoek van de verdediging is rechtspsycholoog Van Koppen (hierna: Van Koppen) de opdracht gegeven om als deskundige de betrouwbaarheid te beoordelen van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over het onderdeel ‘binnendringen van het lichaam’. Gezien het verslag verbatim van [slachtoffer 1] studioverhoor merkt Van Koppen op pagina 26 van zijn rapport van 21 maart 2019 volgens de rechtbank terecht op dat [slachtoffer 1] gemakkelijk sprak in de verhoorstudio. Ze had geen aarzeling om haar verhaal te vertellen, ze verbeterde zichzelf spontaan en er was een goede interactie met de verhoorster. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde (mede) seksueel binnendringen te komen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
[slachtoffer 1] (geboren [geboortedag slachtoffer 1] 2008) heeft op 25 juli 2018 in de studio verklaard dat opa aan haar vagina heeft gezeten (ze wees daarnaar in de studio) en dat dat zo’n twee jaar geleden gebeurd was.Samen met het onder de algemene overwegingen genoemde bewijs brengt dat de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met [slachtoffer 1] ontucht heeft gepleegd zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
[slachtoffer 2] (feit 2)
[slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 2007) heeft in de verhoorstudio verklaard dat opa haar heeft aangeraakt waar het niet mag toen ze zeven of acht was.Opa raakte haar bij haar geslachtsdeel aan. Dat gebeurde op de bank iedere keer als ze daar kwam. Hij deed dat met zijn handen. Hij wreef er overheen; over de bovenkant van haar hele geslachtsdeel.Dit bewijsmiddel betekent dat de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank ter zitting voor [slachtoffer 2] terecht de aanvangsdatum van de tenlastegelegde pleegperiode heeft vervroegd naar 1 januari 2015.
Feit 2 primair
Anders dan de raadsman, maar met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde (mede) seksueel binnendringen wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Moeder heeft in haar aangifte van 9 juli 2018 verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 8 juli 2018 tegen haar hebben verteld dat opa ook met de vinger erin is geweest.Anders dan [slachtoffer 1] heeft [slachtoffer 2] dat ook in haar studioverhoor op 25 juli 2018 verteld. Verdachte deed bewegen met zijn vinger in haar gaatje. Dat gaatje zit onderaan bij haar geslachtsdeel.
De raadsman heeft - kort samengevat - bepleit dat voornoemde verklaring van [slachtoffer 2] tegenover haar moeder en in de verhoorstudio van één bron is, te weten [slachtoffer 2] , en dat deze onvoldoende ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Daardoor geldt de regel van artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering ”één getuige is géén getuige” en dient vrijspraak te volgen, omdat er onvoldoende wettig bewijs is. Daarnaast zou dit deel van de verklaring van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn, zodat er onvoldoende overtuigend bewijs is. De raadsman vindt daarvoor ondersteuning in het rapport van Van Koppen.
Ondersteunend bewijs?
Allereerst staat de rechtbank kort stil bij het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:717). De bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv geldt slechts voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op een enkele getuigenverklaring berusten. In voornoemd arrest bevestigt de Hoge Raad expliciet dat voor het voldoen aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv niet is vereist dat voor de (enige) getuigenverklaring over de tenlastegelegde gedragingen steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. De verklaring van de enige getuige van de handelingen kan op bepaalde punten bevestigd worden door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal (HR 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, r.o. 3.4). De rechtbank merkt vervolgens op dat in de zaak van het door de raadsman aangehaalde arrest de verdachte iedere seksuele handeling ontkende. Dat is in deze expliciet niet het geval. Verdachte heeft in deze ter zitting immers bekend met zijn hand in [slachtoffer 2] onderbroek over heel haar blote vagina te hebben gewreven; dus ook aan de onderkant waar het door [slachtoffer 2] genoemde gaatje zit. Deze in het begin van 4.3 aangehaalde bekentenis van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank op zich al voldoende ondersteunend bewijs om te concluderen tot een wettige bewezenverklaring van het door [slachtoffer 2] vertelde bewegen met een vinger door verdachte in het gaatje onderaan haar geslachtsdeel. Bovendien heeft verdachte op zitting ook nog verklaard dat [slachtoffer 2] het best zo kan hebben gevoeld, geconfronteerd met haar verklaring dat zij verdachtes vinger voelde bewegen in haar gaatje.Het verweer dat er onvoldoende steunbewijs is, wordt daarom verworpen.
Doorslaggevend is dan ook de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 2] over het seksueel binnendringen. Een beoordeling waarover Van Koppen terecht opmerkt dat die is voorbehouden aan de rechtbank. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Geloofwaardigheid [slachtoffer 2] ?
Allereerst constateert de rechtbank dat [slachtoffer 2] vanaf 8 juli 2018 consistent heeft verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij haar heeft verricht: het met zijn hand over haar vagina wrijven én met een vinger erin gaan. Zij heeft die door verdachte verrichte handelingen na 8 juli 2018 niet uitgebreid en heeft er ook geen handelingen aan toegevoegd die zij bij verdachte zou hebben moeten verrichten. Dat is voor de rechtbank een sterke aanwijzing voor de authenticiteit van die kern van haar verklaring.
In verband met die authenticiteit merkt Van Koppen op pagina 30 van zijn rapport op dat het geven van lichamelijke sensaties gezien kan worden als een teken dat het een authentiek verhaal is dat het kind vertelt. Hij doelt dan op de verklaring van [slachtoffer 2] in het studioverhoor van 25 juli 2018 dat het pijn deed als verdachte met zijn vinger in haar gaatje ging. Van Koppen vindt de beschrijving van de pijn door [slachtoffer 2] echter wat mechanisch: er is een gebrek aan details en er wordt niet gesproken over vergelijkingen in pijn. Op pagina 31 voegt hij daar echter naar het oordeel van rechtbank terecht aan toe dat de verhoorster ook heeft verzuimd om [slachtoffer 2] nader over de pijn te ondervragen.
Voor de rechtbank is ook het vertellen dat een vinger in je gaatje beweegt de weergave van een lichamelijke gewaarwording. Dat zag [slachtoffer 2] niet, dat voelde ze. Haar beschrijving van de lichamelijke sensaties pijn en beweging is voor de rechtbank dan ook een verdere versterking voor de authenticiteit van eerdergenoemde kern van haar verklaring.
Van Koppen ziet echter aanwijzingen voor beïnvloeding door de ouders. Op pagina 30 van zijn rapport wijst hij er in dat verband specifiek op dat [slachtoffer 2] in het studioverhoor steeds in de nogal volwassen term “geslachtsdeel” spreekt. Dat klopt volgens Van Koppen niet met wat moeder heeft gezegd, namelijk dat bij hen steeds over “poesje” wordt gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank voegt hij daar terecht aan toe dat [slachtoffer 1] steeds over “kut” sprak en [slachtoffer 2] (dus) over “geslachtsdeel”. Maar anders dan Van Koppen ziet de rechtbank daarin geen aanwijzing dat [slachtoffer 2] verklaring dat verdachte met een vinger in het gaatje onderaan bij haar geslachtsdeel heeft bewogen mogelijk door de ouders is ingegeven. [slachtoffer 2] noemt haar vagina immers ook geslachtsdeel als het gaat over het door verdachte erkende wrijven over haar vagina. Datzelfde geldt overigens voor [slachtoffer 1] gebruik van het woordje kut. Bovendien vindt de rechtbank de beschrijving door [slachtoffer 2] van het inwendige deel van haar vagina als een gaatje onderaan bij haar geslachtsdeel juist authentiek.
In dat verband constateert de rechtbank tot slot dat verdachte zelf het gevoel van [slachtoffer 2] over het bewegen van verdachtes vinger in haar gaatje niet als een leugen of als ingegeven door haar ouders benoemt. Integendeel, zoals hiervoor al weergegeven, heeft verdachte ter zitting verklaard dat zij dat best zo kan hebben gevoeld.
De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de authenticiteit van [slachtoffer 2] verklaring en oordeelt die betrouwbaar en geloofwaardig. Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen. Op grond van de eerdergenoemde bewijsmiddelen onder de algemene overwegingen en in de specifieke overwegingen over [slachtoffer 2] is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met [slachtoffer 2] ontucht heeft gepleegd, die mede bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
[slachtoffer 3] (feit 3)
Bij de politie heeft verdachte op 21 augustus 2018 verklaard dat hij [slachtoffer 3] over haar kleren aan haar vagina heeft gekriebeld “eind vorig jaar, begin dit jaar”.Gelet op die verklaring en het onder de algemene overwegingen genoemde bewijs is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met [slachtoffer 3] ontucht heeft gepleegd zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
In de desbetreffende tenlastelegging is niet gespecificeerd dat verdachte de vagina van [slachtoffer 3] heeft gestreeld “over haar kleding”. Anders dan door de raadsman bepleit, hoeft dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot een vrijspraak te leiden. Over de vagina strelen is voldoende feitelijk voor zowel het strelen over de met kleding bedekte vagina, als over de blote vagina. Bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ziet de omschrijving op beide varianten en bij [slachtoffer 3] alleen op de eerste. In samenhang met de rest van het dossier is het verdachte en zijn raadsman ook steeds duidelijk geweest wat het strafrechtelijk verwijt met [slachtoffer 3] inhield. Het betreffende verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.