ECLI:NL:RBZWB:2019:2527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
02-800507-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Brouwer
  • A. Kok
  • J. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door grootouder bij minderjarige kleindochters met bewezenverklaring en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een grootouder die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn drie kleindochters, die minderjarig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1957, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleindochters, die op het moment van de feiten onder de twaalf jaar waren. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018 in Tilburg. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafoplegging. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de meisjes heeft aangeraakt, maar ontkende het seksueel binnendringen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de aangifte van hun moeder als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de ontuchtige handelingen hebben ervaren. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800507-18
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd de Penitentiaire Inrichting PI Rijnmond, HvB De IJssel
raadsman mr. J.J. van ‘t Hoff, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018 te Tilburg, met [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) (geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 2008), die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal
- met zijn/hun vinger(s) (telkens) de vagina van die [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of trachten binnen te dringen en/of
- met zijn penis (telkens) de vagina van die [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of trachten binnen te dringen
- die [slachtoffer 1] telkens) ontuchtig over haar bil(len) en/of buik en/of vagina gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina van die [slachtoffer 1] betast en/of bevoeld;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018 te Tilburg, met [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) (geboren [geboortedag slachtoffer 1] 2008 ), die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal
- die [slachtoffer 1] (telkens) ontuchtig over haar bil(len) en/of buik en/of vagina gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina van die [slachtoffer 1] betast en/of bevoeld;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018 te Tilburg, met [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ) (geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 2007), die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer 2] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal
- met zijn/hun vinger(s) (telkens) de vagina van die [slachtoffer 2] binnengedrongen en/of trachten binnen te dringen en/of
- met zijn penis (telkens) de vagina van die [slachtoffer 2] binnengedrongen en/of trachten binnen te dringen en/of
- die [slachtoffer 2] (telkens) ontuchtig over haar bil(len) en/of buik en/of vagina gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina van die [slachtoffer 2] betast en/of bevoeld;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018 te Tilburg, met [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ) (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 2007), die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal
- die [slachtoffer 2] (telkens) ontuchtig over haar bil(len) en/of buik en/of vagina gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina van die [slachtoffer 2] betast en/of bevoeld;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 augustus 2018 te Tilburg, met [slachtoffer 3] (hierna [slachtoffer 3] ) (geboren op 2012), die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal
- die [slachtoffer 3] (telkens) ontuchtig over haar bil(len) en/of buik en/of vagina gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina van die [slachtoffer 3] betast en/of bevoeld;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met alle drie zijn kleindochters, minderjarigen onder de 12 jaar. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de studioverhoren en op de bekennende verklaring van verdachte.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde onder 1 nu [slachtoffer 1] enkel tegen haar moeder heeft verklaard dat verdachte ook in haar poesje is geweest en zij hier in het studioverhoor niet meer over heeft gesproken.
Het binnendringen bij [slachtoffer 2] , feit 2 primair, acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen, op grond van de aangifte en op grond van het studioverhoor van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft vanaf het eerste moment verklaard dat verdachte ook is binnengedrongen en heeft verder consistent verklaard en niet overdreven over het aantal keren en over de handelingen van verdachte. Verdachte heeft in zijn eerste verhoor alles ontkend en hij heeft pas in zijn tweede verhoor verklaard dat hij enkel heeft gewreven over de vagina, maar dat hij niet is binnengedrongen.
De consistente verklaring van [slachtoffer 2] kan worden gebruikt als steunbewijs tegenover de eerste ontkenning van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 1 en 2 subsidiair) bewezen kunnen worden gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Het binnendringen van de meisjes, zoals primair ten laste is gelegd, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft dit van meet af aan ontkend. Dat verdachte de ontuchtige handelingen bij de meisjes heeft bekend, levert nog geen bewijs voor binnendringen op. Onder verwijzing naar een aantal arresten, stelt de verdediging dat niet wordt voldaan aan de eisen van het wettelijk bewijsminimum op grond van artikel 324 lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Steunbewijs voor het binnendringen bij de meisjes ontbreekt.
Verder ontbreekt volgens de verdediging ook de overtuiging op dit punt, gezien hetgeen deskundige Koppen heeft geconcludeerd in zijn rapport en onder meer omdat [slachtoffer 2] vaag bleef over wat zij heeft gevoeld en omdat de vingers van verdachte te dik zouden zijn voor penetratie.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3 nu in de tenlastelegging niet is opgenomen het onderdeel ‘over de kleding’, terwijl de bekennende verklaring van verdachte wel ziet op het strelen over de kleding.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene (bewijs)overwegingen
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij in zijn toenmalige woning in Tilburg bij zijn kleindochters, de zusjes [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] [familienaam] , op meerdere tijdstippen over de vagina heeft gewreven. Dit gebeurde als de kinderen bij hem en oma op bezoek waren of als zij bleven logeren. Bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft hij dat zowel over de kleding gedaan, als over de blote vagina met zijn hand in hun onderbroek. Hij ging dan over hun blote buik verder naar beneden. Bij [slachtoffer 3] heeft verdachte over haar kleding heen over haar vagina gewreven. Hij wreef bij alle drie over de hele vagina, van boven naar beneden en terug. Volgens verdachte was het bij alle drie in dezelfde periode van eind 2016 en 2017. [1]
Voornoemde ontuchtige handelingen van verdachte zijn voor het eerst naar buiten gekomen op 8 juli 2018. In haar aangifte heeft de moeder van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] verklaard dat zij die dag laat in de middag terugkwamen van een kinderfeestje en dat zij de kinderen binnen hoorde kibbelen. Zij hoorde [slachtoffer 2] tegen hun broertje [naam 1] zeggen: “Zeg het tegen mama, zeg het tegen mama, wat [slachtoffer 3] heeft gezegd.” [naam 1] zegt dan even later dat opa aan het poesje van [slachtoffer 3] heeft gezeten. [slachtoffer 3] bevestigt daarna tegenover moeder dat verdachte aan haar poesje had gezeten. Daarna heeft [slachtoffer 2] verteld dat verdachte dat ook bij haar heeft gedaan en ook [slachtoffer 1] heeft bevestigd dat verdachte aan haar heeft gezeten. [2]
Gelet op de aangehaalde bekentenis van verdachte en de aangifte van hun moeder zou naar het oordeel van de rechtbank al wettig en overtuigend bewezen kunnen worden dat verdachte in ieder geval op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot 8 juli 2018 in Tilburg ontuchtige handelingen heeft gepleegd met ieder van zijn drie kleindochters. Dat ontuchtige karakter geldt zowel voor het wrijven over de met kleding bedekte vagina als over de blote vagina. Dat laatste leidt naar het oordeel van de rechtbank ook tot een ontuchtig karakter voor het over de (al dan niet blote) buik wrijven om als het ware vloeiend over te gaan naar de vagina.
Om vast te stellen wat van de drie tenlastegelegde feiten precies wettig en overtuigend bewezen kan worden, overweegt de rechtbank nog als volgt over ieder van de meisjes afzonderlijk. De rechtbank houdt daarbij de volgorde aan van de feiten op de tenlastelegging.
[slachtoffer 1] (feit 1)
Feit 1 primair
Moeder heeft in haar aangifte van 9 juli 2018 verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 8 juli 2018 tegen haar hebben verteld dat opa ook met de vinger in hun vagina is geweest. [slachtoffer 1] heeft dat echter in haar studioverhoor op 25 juli 2018 niet verteld.
Op verzoek van de verdediging is rechtspsycholoog Van Koppen (hierna: Van Koppen) de opdracht gegeven om als deskundige de betrouwbaarheid te beoordelen van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over het onderdeel ‘binnendringen van het lichaam’. Gezien het verslag verbatim van [slachtoffer 1] studioverhoor merkt Van Koppen op pagina 26 van zijn rapport van 21 maart 2019 volgens de rechtbank terecht op dat [slachtoffer 1] gemakkelijk sprak in de verhoorstudio. Ze had geen aarzeling om haar verhaal te vertellen, ze verbeterde zichzelf spontaan en er was een goede interactie met de verhoorster. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde (mede) seksueel binnendringen te komen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
[slachtoffer 1] (geboren [geboortedag slachtoffer 1] 2008) heeft op 25 juli 2018 in de studio verklaard dat opa aan haar vagina heeft gezeten (ze wees daarnaar in de studio) en dat dat zo’n twee jaar geleden gebeurd was. [3] Samen met het onder de algemene overwegingen genoemde bewijs brengt dat de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met [slachtoffer 1] ontucht heeft gepleegd zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
[slachtoffer 2] (feit 2)
[slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 2007) heeft in de verhoorstudio verklaard dat opa haar heeft aangeraakt waar het niet mag toen ze zeven of acht was. [4] Opa raakte haar bij haar geslachtsdeel aan. Dat gebeurde op de bank iedere keer als ze daar kwam. Hij deed dat met zijn handen. Hij wreef er overheen; over de bovenkant van haar hele geslachtsdeel. [5] Dit bewijsmiddel betekent dat de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank ter zitting voor [slachtoffer 2] terecht de aanvangsdatum van de tenlastegelegde pleegperiode heeft vervroegd naar 1 januari 2015.
Feit 2 primair
Anders dan de raadsman, maar met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde (mede) seksueel binnendringen wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Moeder heeft in haar aangifte van 9 juli 2018 verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 8 juli 2018 tegen haar hebben verteld dat opa ook met de vinger erin is geweest. [6] Anders dan [slachtoffer 1] heeft [slachtoffer 2] dat ook in haar studioverhoor op 25 juli 2018 verteld. Verdachte deed bewegen met zijn vinger in haar gaatje. Dat gaatje zit onderaan bij haar geslachtsdeel. [7]
De raadsman heeft - kort samengevat - bepleit dat voornoemde verklaring van [slachtoffer 2] tegenover haar moeder en in de verhoorstudio van één bron is, te weten [slachtoffer 2] , en dat deze onvoldoende ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Daardoor geldt de regel van artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering ”één getuige is géén getuige” en dient vrijspraak te volgen, omdat er onvoldoende wettig bewijs is. Daarnaast zou dit deel van de verklaring van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn, zodat er onvoldoende overtuigend bewijs is. De raadsman vindt daarvoor ondersteuning in het rapport van Van Koppen.
Ondersteunend bewijs?
Allereerst staat de rechtbank kort stil bij het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:717). De bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv geldt slechts voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op een enkele getuigenverklaring berusten. In voornoemd arrest bevestigt de Hoge Raad expliciet dat voor het voldoen aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv niet is vereist dat voor de (enige) getuigenverklaring over de tenlastegelegde gedragingen steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. De verklaring van de enige getuige van de handelingen kan op bepaalde punten bevestigd worden door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal (HR 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, r.o. 3.4).
De rechtbank merkt vervolgens op dat in de zaak van het door de raadsman aangehaalde arrest de verdachte iedere seksuele handeling ontkende. Dat is in deze expliciet niet het geval. Verdachte heeft in deze ter zitting immers bekend met zijn hand in [slachtoffer 2] onderbroek over heel haar blote vagina te hebben gewreven; dus ook aan de onderkant waar het door [slachtoffer 2] genoemde gaatje zit. Deze in het begin van 4.3 aangehaalde bekentenis van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank op zich al voldoende ondersteunend bewijs om te concluderen tot een wettige bewezenverklaring van het door [slachtoffer 2] vertelde bewegen met een vinger door verdachte in het gaatje onderaan haar geslachtsdeel. Bovendien heeft verdachte op zitting ook nog verklaard dat [slachtoffer 2] het best zo kan hebben gevoeld, geconfronteerd met haar verklaring dat zij verdachtes vinger voelde bewegen in haar gaatje. [8] Het verweer dat er onvoldoende steunbewijs is, wordt daarom verworpen.
Doorslaggevend is dan ook de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 2] over het seksueel binnendringen. Een beoordeling waarover Van Koppen terecht opmerkt dat die is voorbehouden aan de rechtbank. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Geloofwaardigheid [slachtoffer 2] ?
Allereerst constateert de rechtbank dat [slachtoffer 2] vanaf 8 juli 2018 consistent heeft verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij haar heeft verricht: het met zijn hand over haar vagina wrijven én met een vinger erin gaan. Zij heeft die door verdachte verrichte handelingen na 8 juli 2018 niet uitgebreid en heeft er ook geen handelingen aan toegevoegd die zij bij verdachte zou hebben moeten verrichten. Dat is voor de rechtbank een sterke aanwijzing voor de authenticiteit van die kern van haar verklaring.
In verband met die authenticiteit merkt Van Koppen op pagina 30 van zijn rapport op dat het geven van lichamelijke sensaties gezien kan worden als een teken dat het een authentiek verhaal is dat het kind vertelt. Hij doelt dan op de verklaring van [slachtoffer 2] in het studioverhoor van 25 juli 2018 dat het pijn deed als verdachte met zijn vinger in haar gaatje ging. Van Koppen vindt de beschrijving van de pijn door [slachtoffer 2] echter wat mechanisch: er is een gebrek aan details en er wordt niet gesproken over vergelijkingen in pijn. Op pagina 31 voegt hij daar echter naar het oordeel van rechtbank terecht aan toe dat de verhoorster ook heeft verzuimd om [slachtoffer 2] nader over de pijn te ondervragen.
Voor de rechtbank is ook het vertellen dat een vinger in je gaatje beweegt de weergave van een lichamelijke gewaarwording. Dat zag [slachtoffer 2] niet, dat voelde ze. Haar beschrijving van de lichamelijke sensaties pijn en beweging is voor de rechtbank dan ook een verdere versterking voor de authenticiteit van eerdergenoemde kern van haar verklaring.
Van Koppen ziet echter aanwijzingen voor beïnvloeding door de ouders. Op pagina 30 van zijn rapport wijst hij er in dat verband specifiek op dat [slachtoffer 2] in het studioverhoor steeds in de nogal volwassen term “geslachtsdeel” spreekt. Dat klopt volgens Van Koppen niet met wat moeder heeft gezegd, namelijk dat bij hen steeds over “poesje” wordt gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank voegt hij daar terecht aan toe dat [slachtoffer 1] steeds over “kut” sprak en [slachtoffer 2] (dus) over “geslachtsdeel”. Maar anders dan Van Koppen ziet de rechtbank daarin geen aanwijzing dat [slachtoffer 2] verklaring dat verdachte met een vinger in het gaatje onderaan bij haar geslachtsdeel heeft bewogen mogelijk door de ouders is ingegeven. [slachtoffer 2] noemt haar vagina immers ook geslachtsdeel als het gaat over het door verdachte erkende wrijven over haar vagina. Datzelfde geldt overigens voor [slachtoffer 1] gebruik van het woordje kut. Bovendien vindt de rechtbank de beschrijving door [slachtoffer 2] van het inwendige deel van haar vagina als een gaatje onderaan bij haar geslachtsdeel juist authentiek.
In dat verband constateert de rechtbank tot slot dat verdachte zelf het gevoel van [slachtoffer 2] over het bewegen van verdachtes vinger in haar gaatje niet als een leugen of als ingegeven door haar ouders benoemt. Integendeel, zoals hiervoor al weergegeven, heeft verdachte ter zitting verklaard dat zij dat best zo kan hebben gevoeld.
De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de authenticiteit van [slachtoffer 2] verklaring en oordeelt die betrouwbaar en geloofwaardig. Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen. Op grond van de eerdergenoemde bewijsmiddelen onder de algemene overwegingen en in de specifieke overwegingen over [slachtoffer 2] is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met [slachtoffer 2] ontucht heeft gepleegd, die mede bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
[slachtoffer 3] (feit 3)
Bij de politie heeft verdachte op 21 augustus 2018 verklaard dat hij [slachtoffer 3] over haar kleren aan haar vagina heeft gekriebeld “eind vorig jaar, begin dit jaar”. [9] Gelet op die verklaring en het onder de algemene overwegingen genoemde bewijs is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met [slachtoffer 3] ontucht heeft gepleegd zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
In de desbetreffende tenlastelegging is niet gespecificeerd dat verdachte de vagina van [slachtoffer 3] heeft gestreeld “over haar kleding”. Anders dan door de raadsman bepleit, hoeft dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot een vrijspraak te leiden. Over de vagina strelen is voldoende feitelijk voor zowel het strelen over de met kleding bedekte vagina, als over de blote vagina. Bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ziet de omschrijving op beide varianten en bij [slachtoffer 3] alleen op de eerste. In samenhang met de rest van het dossier is het verdachte en zijn raadsman ook steeds duidelijk geweest wat het strafrechtelijk verwijt met [slachtoffer 3] inhield. Het betreffende verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
subsidiair
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot 8 juli 2018 te Tilburg, met [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) (geboren [geboortedag slachtoffer 1] 2008 ), die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte meermalen die [slachtoffer 1] ontuchtig over haar buik en vagina gestreeld;
2.
primair
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot 8 juli 2018 te Tilburg, met [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ) (geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 2007), die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer 2] , hebbende verdachte meermalen
- met zijn vinger de vagina van die [slachtoffer 2] binnengedrongen en/of
- die [slachtoffer 2] ontuchtig over haar buik en vagina gestreeld;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot 8 juli 2018 te Tilburg, met [slachtoffer 3] (hierna [slachtoffer 3] ) (geboren op [geboortedag slachtoffer 3] 2012), die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte meermalen- die [slachtoffer 3] ontuchtig over haar vagina gestreeld.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Over verdachte is een rapport opgemaakt op 4 november 2018 door drs. M.J.H. Legra, klinisch psycholoog. De conclusie van dit rapport is dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een pedofiele stoornis, een depressieve stemmingsstoornis, een vermijdende persoonlijkheids- en hechtingsstoornis. Voorts is sprake van dwangmatige en depressieve trekken en sociale en emotionele vervreemding.
Voornoemde stoornissen waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig.
Door zijn pedofiele stoornis heeft verdachte een neiging tot seksuele handelingen bij zijn kleindochters. Vanuit emotionele verwaarlozing in zijn jeugd kan hij onvoldoende seksuele en niet-seksuele warmte en gedragingen van elkaar onderscheiden. Hij verwart daardoor seksuele handelingen met genegenheid en aandacht en wil nog meer genegenheid voelen door zijn kleindochters in hun meest intieme plaatsen aan te raken.
Door de doorwerking van voornoemde stoornissen was er bij verdachte te weinig remming en te weinig besef van de impact van zijn gedragingen. Op grond hiervan wordt geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Met de conclusie van deze rapportage kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het gezin van de slachtoffers.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar jurisprudentie in soortgelijke zaken stelt de verdediging zich op het standpunt dat een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest voldoende recht doet aan hetgeen bewezen kan worden verklaard. Te weten; het plegen van ontuchtige handelingen bij twee kleindochters. De verdediging is immers van mening dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 3 en van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten.
Daarbij komt nog dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden gezien.
Verdachte heeft zijn straf ondergaan, wetende dat hij veel mensen pijn en verdriet heeft gedaan en iedereen kwijt is geraakt. Hij is een first offender, heeft open en eerlijk verklaard en meteen hulp gezocht. De nadruk moet nu komen te liggen op hulpverlening en preventie.
In een voorwaardelijke straf met een proeftijd van 3 jaren, met verplicht reclasseringstoezicht, kan de verdediging zich vinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn drie kleindochters. Toen zijn kleindochters bij hem logeerden of langskwamen en hij de zorg over hen had, heeft hij ontuchtige handelingen gepleegd door hen over de – al dan niet ontblootte – buik en vagina te strelen. Bij zijn kleindochter [slachtoffer 2] is hij zelfs met een vinger in de vagina gegaan. Verdachte heeft hiermee op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn kleindochters geschonden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van hun kwetsbaarheid, maar ook van hun spontaniteit, openheid en aanhankelijkheid naar hem en heeft hun vertrouwen in hem - hun opa - op ernstige wijze geschonden.
Verdachte heeft hiermee de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van zijn kleindochters doorkruist. Een ontwikkeling waar ieder kind recht op heeft. Daarnaast heeft hij het vertrouwen dat hun ouders in hem stelden zeer ernstig beschaamd. Uit de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat het handelen van verdachte op zowel de meisjes als hun ouders een enorme impact heeft gehad. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft enkel zijn eigen behoefte aan intimiteit vooropgesteld. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Anderzijds houdt de rechtbank er ook rekening mee dat door de aanhouding en detentie van verdachte ook zijn gezins- en familieleven onherstelbaar lijken te zijn ontwricht. Ook houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met zijn hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid, alsmede met het feit dat verdachte bereid en gemotiveerd is een behandeling voor zijn pedofiele stoornis te ondergaan.
In voornoemde over verdachte opgemaakte rapportage en in het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport wordt in overweging gegeven bij een voorwaardelijk strafdeel onder meer als bijzondere voorwaarde te stellen dat verdachte een behandeling dient te volgen. Dit zou een ambulante behandeling moeten zijn bij een forensische polikliniek. Verder wordt een reclasseringstoezicht en een contactverbod met het getroffen gezin nodig gevonden. De rechtbank zal dit advies volgen en deze voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek, waarvan 9 maanden voorwaardelijk dient te worden opgelegd, met de geadviseerde bijzondere voorwaarden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] )vordert een schadevergoeding van € 7.500,- voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.500,00, ter zake van immateriële schade, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij
[slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] )vordert een schadevergoeding van
€ 7.713,58 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 3.713,58 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 213,58 ter zake van materiële schade en € 3.500,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij
[slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] )vordert een schadevergoeding van € 4.000,- voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.000,00, ter zake van immateriële schade, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij
[naam 1] ( [naam 1] )vordert een schadevergoeding van € 1.800,- terzake van immateriële schade met als onderbouwing dat hij meerdere keren getuige is geweest van het seksueel misbruik gepleegd bij zijn zusjes door verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de schade door deze feiten is toegebracht. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 60a, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 2 primair:Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 3:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd vandriejaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich na zijn detentie, na het ingaan van de proeftijd, zal melden bij Reclassering Nederland en zich daarna gedurende een door die reclasseringsinstelling te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als die instelling noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een Forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het gezin van de slachtoffers, zo lang de het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van € 3.713,58, waarvan € 213,58 ter zake van materiële schade en € 3.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij
[naam 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij
[naam 1]in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij
[slachtoffer 1](feit 1), € 2.500,00, 35 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- benadeelde partij
[slachtoffer 2](feit 2), € 3,713,58, 47 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- benadeelde partij
[slachtoffer 3](feit 3), € 1.000,00, 20 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. Kok en mr. Bogaert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Rooijen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer ZWB20180823-33, documentcode AD.180823.0833, Onderzoek ZBRBC18094 Saloniki / ZBRBC18094, van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 228.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , pagina 66.
3.Het proces-verbaal van bevindingen studioverhoor [slachtoffer 1] , pagina 125.
4.Het proces-verbaal van bevindingen studioverhoor [slachtoffer 2] , pagina 166.
5.Het proces-verbaal van bevindingen studioverhoor [slachtoffer 2] , pagina 167.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , pagina 66.
7.Het proces-verbaal van bevindingen studioverhoor [slachtoffer 2] , pagina 167.
8.De verklaring van verdachte ter zitting van 23 mei 2019.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 46.