In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Omroep Zeeland en [gedaagde]. De verzoekster, Omroep Zeeland, heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op basis van ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde], dat zich zou hebben geuit in seksuele intimidatie tijdens een afscheidsborrel op 24 januari 2019. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag, maar oordeelde dat de ontbinding op de e-grond niet gerechtvaardigd was, omdat Omroep Zeeland eerder had aangegeven dat het incident met een schriftelijke berisping zou worden afgedaan. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsrelatie tussen partijen inmiddels verstoord was, maar dat dit niet volledig aan [gedaagde] kon worden toegerekend. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond, met inachtneming van een opzegtermijn van vier maanden, en heeft [gedaagde] een transitievergoeding toegekend. Het zelfstandig verzoek van [gedaagde] om een billijke vergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van Omroep Zeeland.