ECLI:NL:RBZWB:2019:2560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
02/357939 HA RK 19-99
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • A. Poerink
  • M. Hertsig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de meervoudige strafkamer in een faillissementsfraudezaak

Op 6 juni 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verdachte in een faillissementsfraudezaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de meervoudige strafkamer, bestaande uit de rechters P. Peters, A. Poerink en M. Hertsig. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. Soeteman, voerde aan dat de strafrechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt door getuigen niet te horen en door hun communicatie over de rol van de rechter-commissaris. De strafrechters stelden echter dat de verdediging voldoende gelegenheid had gekregen om hun verzoeken te onderbouwen en dat de wrakingsgrond niet voldoende was onderbouwd.

De wrakingskamer overwoog dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing om de getuigen niet te horen een tussenbeslissing was en geen grond voor wraking kon vormen. De argumenten van de verzoeker werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en de wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de strafrechters.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat de behandeling van de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/357939 HA RK 19-99
Beslissing van 6 juni 2019 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
wonende aan de [adres] ,
correspondentieadres [adres] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de regiezitting van 18 april 2019 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, belast met de behandeling van de hierna te noemen strafzaak, tijdens welke regiezitting het verzoek tot wraking is gedaan;
  • de op 21 mei 2019 ingekomen schriftelijke reactie van de voorzitter van die strafkamer, welke mede is ingediend namens de overige leden van die strafkamer;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 29 mei 2019, waarbij aanwezig waren: de voorzitter van genoemde strafkamer, de raadsman van verzoeker en de officier van justitie, mr. Bezem;
  • de email van verzoeker van 28 mei 2019, waarin hij een aanhoudingsverzoek doet, maar ook zijn wrakingsgrond nader onderbouwt.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mrs. Van Kralingen, Schild en Diepenhorst, optredend als strafrechters (hierna: de strafrechters) in de zaak met zaaknummer [zaaknummer] - [zaaknummer] (+ ontneming) op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
De strafrechters berusten niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaak wordt verzoeker verdacht van faillissementsfraude en valsheid in geschrifte.

4.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de strafrechters de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt doordat:
  • zij de door de verdediging aangedragen getuigen, te weten tien reeds gehoorde getuigen en vier “nieuwe” getuigen (hierna tezamen: de getuigen), niet hebben willen horen, zonder de verdediging in staat te stellen het verzoek tot het horen van de getuigen nader te onderbouwen;
  • zij hebben meegedeeld dat zij niet gebonden zijn aan de opmerkingen van de rechter-commissaris over het horen van de getuigen, omdat de rechter-commissaris daarover niet beslist;
  • zij zelf een fout hebben gemaakt door te zeggen dat sprake is van een misverstand van hun kant en zij weigeren dit op te lossen of te herstellen;
  • zij zo lang hebben gedaan over het behandelen van de strafzaak, dat de Hoge Raad intussen heeft kunnen oordelen dat een rechtbank niet gebonden is aan beslissingen van een andere rechtbank in dezelfde zaak.

5.Het standpunt van de strafrechters

De strafrechters hebben aangevoerd dat:
  • met een korte reactie wordt volstaan, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad over wrakingen na het afwijzen van onderzoekswensen;
  • het bestaan van een verdedigingsbelang bij het horen van de getuigen door de verdediging onvoldoende is onderbouwd, terwijl de verdediging daartoe ampel in de gelegenheid is gesteld;
  • de verdediging geen vertrouwen kan ontlenen aan mededelingen van de rechter-commissaris over het horen van getuigen omdat de rechter-commissaris daarover niet beslist.

6.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat:
  • sprake was van een regie-zitting en dat een regie-zitting onder meer dient om onderzoekswensen naar voren te brengen;
  • uit het proces-verbaal van de zitting van 18 april 2019 kan worden opgemaakt dat de rechtbank wel degelijk heeft gevraagd om een motivering van het verzoek om getuigen te horen en dat dit voor zowel verzoeker als het Openbaar Ministerie duidelijk was.

7.De beoordeling

7.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.3.
De wrakingskamer overweegt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Ook de motivering van de tussenbeslissing, of het ontbreken daarvan, kan geen grond voor wraking vormen. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
7.4.
De beslissing om de getuigen niet te horen is een tussenbeslissing en die beslissing kan, gelet op het overwogene in 7.3, geen grond voor wraking vormen. Bij de motivering van de beslissing is gezegd dat de rechtbank niet gebonden is aan mededelingen van de rechter-commissaris over het horen van getuigen, want daar gaat de rechter-commissaris helemaal niet over. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het niet zo dat het gebruik van deze bewoordingen niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Het is weliswaar denkbaar dat een en ander zakelijker geformuleerd had kunnen worden, maar dat dit niet is gebeurd duidt nog niet op vooringenomenheid.
7.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer mist de stelling dat de verdediging niet in staat is gesteld het verzoek tot het horen van de getuigen nader te onderbouwen feitelijke grondslag. Uit het proces-verbaal van de regie-zitting van 18 april 2019 kan worden opgemaakt dat zowel de raadsman als verzoeker redenen hebben aangevoerd waarom de getuigen moeten worden gehoord en dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer verzoeker heeft gevraagd naar de redenen waarom de getuigen wel of niet zouden moeten worden gehoord
7.6.
Voorts overweegt de wrakingskamer dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer niet heeft gezegd dat sprake is van een misverstand van hun kant. Uit het proces-verbaal van de regie-zitting van 18 april 2019 kan worden opgemaakt dat de voorzitter in het midden heeft gelaten aan welke zijde – aan die van de rechtbank, de raadsman of aan beide kanten – sprake is van een misverstand.
7.7.
Tot slot is er geen grond voor de door verzoeker ingenomen stelling dat de rechtbank door lang te wachten met de start van de behandeling van de zaak de kans heeft gehad om zich te richten naar nieuwe jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat zou immers veronderstellen dat de rechtbank al voordat de Hoge Raad deze nieuwe jurisprudentie ontwikkelde, hiervan geweten zou hebben. Hiervoor bestaat geen enkele aanwijzing en dit is ook volstrekt onaannemelijk.
7.8.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de strafrechters ten aanzien van hem vooringenomenheid koesteren objectief gerechtvaardigd is.
7.9.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

8.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer: [zaaknummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 6 juni 2019, door mr. Peters, voorzitter, mr. Poerink en mr. Hertsig, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.