ECLI:NL:RBZWB:2019:2638

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
C/02/349882 / HA ZA 18-626
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Burgh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Veiligheidsregio voor schade door brand in appartement na onvoldoende blussen

In deze civiele zaak vordert de eigenaar van een uitgebrand appartement schadevergoeding van de Veiligheidsregio, omdat de brandweer volgens hem niet conform de professionele standaard heeft gehandeld. De eigenaar stelt dat, hoewel zijn echtgenote de eerste brand heeft gesticht, de brandweer onvoldoende heeft nablussen, waardoor een tweede brand is ontstaan met grotere schade tot gevolg. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de brandweer een fout heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de brandweer, hoewel er geen contractuele relatie was, de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De rechtbank concludeert dat de brandweer niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de oorzaak van de tweede brand niet is vastgesteld. De vordering van de eiser wordt afgewezen, evenals de gevorderde schadevergoeding, wettelijke rente, expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de Veiligheidsregio.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
[woonplaats]
zaaknummer / rolnummer: C/02/349882 / HA ZA 18-626
Vonnis van 12 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
VEILIGHEIDSREGIO MIDDEN- EN WEST-BRABANT,
zetelend te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. S.A.L. van de Sande.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘de Veiligheidsregio’ genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 december 2018 en de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 april 2019 en de daarin genoemde akte indiening productie van [eiser] (het deskundigenrapport van Brand Technisch Bureau Nederland B.V.);
  • de akte na comparitie van de Veiligheidsregio, met één productie;
  • de akte uitlating productie van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in gemeenschap van goederen getrouwd met mevrouw [echtgenote] (hierna [echtgenote] ). Zij waren samen eigenaar van het appartement [adres] (hierna: de woning). De woning maakt onderdeel uit van een appartementencomplex met meerdere woonlagen. De woning ligt op de begane grond.
2.2.
[eiser] en [echtgenote] waren van rechtswege lid van de VVE [adres] (hierna: de VVE). De VVE heeft haar opstallen verzekerd bij Allianz Schadeverzekering N.V. (hierna: Allianz).
2.3.
In mei 2017 heeft [eiser] de woning verlaten vanwege relatieproblemen. Op 6 juli 2017 heeft [echtgenote] brand gesticht in de woning (hierna: de eerste brand). Deze brand is op 19:53 uur door een buurman gemeld bij de meldkamer. De brandweer Oosterhout (hierna: de brandweer) is uitgerukt en heeft deze brand geblust. Om 20:17 uur is het sein brand meester gegeven.
2.4.
[echtgenote] had spiritus gespoten op twee plaatsen in de woning: op de televisie in de woonkamer en op het eenpersoonsbed in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning (hierna: de slaapkamer). Daarna heeft zij met lucifers op deze plaatsen brand gesticht. Op het eenpersoonsbed in de slaapkamer lagen twee matrassen. De brandweer heeft het bovenste (dikke) matras buiten op een grasveld gelegd. Het onderste (dunne) matras is op het bed blijven liggen. Brandonderzoeker [naam] heeft met een PID-meter gemeten of er brand bevorderende stoffen op het dunne matras aanwezig waren. De ppm-waarde (particles per million) op het dunne matras bedroeg 68.9. Na de eerste brand is de doorgang tussen de slaapkamer en het balkon met houten platen dichtgetimmerd door een extern bedrijf. De brandweer heeft de woning om 22:37 uur verlaten.
2.5.
Op 7 juli 2017 om 4:54 uur is opnieuw een melding gedaan van brand in de woning (hierna: de tweede brand). De tweede brand kan niet zijn aangestoken door [echtgenote] , omdat zij op dat moment in voorlopige hechtenis zat. Als gevolg van de tweede brand is schade ontstaan aan naast- en bovenliggende appartementen.
2.6.
Op 7 juli 2017 heeft de politie forensisch onderzoek gedaan. Hierin wordt onder de conclusies onder meer het volgende vermeld (productie 7 bij dagvaarding, pagina 67):
Aan de hand van ons forensisch sporen onderzoek kan gesteld worden dat:
(…)
De eerste brand beperkt was gebleven tot de woonkamer (bank) en slaapkamer achterzijde woning (bed)
De tweede brand heftiger en destructief voor de sporen van de eerste brand was geweest
Het aangetaste matras, na de eerste brand en nadat het geblust was op het gazon was gelegd, waarna een flinke regenbui erover heen was gekomen
Broei in het matras, welke daarna op het balkon was gezet, kan niet voor honderd procent worden uitgesloten maar wordt niet als waarschijnlijk geacht
De woning afgedicht was geweest met houten platen
De vuurbelasting het [hoogste] bij/in de slaapkamer aan de achterzijde en het balkon was geweest bij de tweede brand
De slaapkamer aan de achterzijde woning geheel was uitgebrand en de brand uitgebreid was haar hal [en] woonkamer
De gehele woning verder beroet was met uitzondering van de slaapkamer aan de voorzijde woning
Een atmosferische ontladingen als oorzaak van de brand kan worden uitgesloten
Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand heb ik niet aangetroffen
De oorzaak van de branden kon niet vastgesteld worden. Om deze reden is het aannemelijk dat de tweede brand was ontstaan, vermoedelijk op het balkon en naar de slaapkamer aan de achterzijde van de woning naar binnen geslagen, door het al dan niet opzettelijk bij brengen van open vuur, al dan niet voorafgegaan of vergezeld van het bij brengen van een ontbrandbare vloeistof, dan wel een mogelijkheid creëren dat er brand zou kunnen ontstaan. (…)
2.7.
De VVE heeft de schade aan de appartementen gemeld bij haar verzekeraar Allianz. In opdracht van Allianz heeft [onderzoeksbureau] (hierna: [onderzoeksbureau] ) op 7 en 10 juli 2017 technisch en tactisch onderzoek gedaan. In het rapport is vermeld dat de oorzaak van de tweede brand niet bekend is. Onder conclusies en opmerkingen is onder meer het volgende vermeld: “
De oorzaak van de 2e brand kan restvuur betreffen van de 1e brand. Meer waarschijnlijk is brandstichting door onbekenden.”
2.8.
In opdracht van Allianz heeft [onderzoeksbureau 2] een expertise verricht. In haar eindverslag 17 oktober 2017 heeft zij de totale schade vastgesteld op € 186.834,46.
2.9.
Bij brief van 11 december 2017 heeft de VVE [echtgenote] aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van brand ontstane schade aan de appartementen met huisnummer 51, 63, 65, 75 en 77 van € 186.834,46, expertisekosten van € 2.994,75 en buitengerechtelijke kosten van € 181,50 (in totaal € 190.010,71).
2.10.
De brandweer Oosterhout maakt onderdeel uit van de Veiligheidsregio. De Veiligheidsregio heeft een aansprakelijkheidsverzekering bij Centraal Beheer Achmea (hierna: Centraal Beheer). In een brief van 8 februari 2018 heeft de advocaat van [eiser] de Veiligheidsregio aansprakelijk gesteld voor € 190.010,71, het bedrag waarvoor [echtgenote] door de VVE is aangesproken. Namens de Veiligheidsregio heeft Centraal Beheer de aansprakelijkheid op 20 februari 2018 afgewezen.
2.11.
[eiser] heeft Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna: BTB) opdracht gegeven het brandverloop van de twee branden op 6 en 7 juli 2017 te onderzoeken aan de hand van onder meer het procesdossier. In zijn rapport van 28 maart 2019 heeft [expert] van BTB onder meer het volgende geconcludeerd:
  • De tweede brand is in of in de directe omgeving van een hang- legkast in de logeerkamer [de slaapkamer] van het appartement ontstaan (paragraaf 5.1, onder IV);
  • De tweede brand kan uitsluitend zijn ontstaan door achtergebleven vuur van de eerste brand (paragraaf 5.1 onder V);
  • In de logeerkamer [de slaapkamer] is niet of nauwelijks geblust (paragraaf 4.1.1, onderaan).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de Veiligheidsregio aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door de (tweede) brand op 7 juli 2017 op het adres [adres] ;
  • de Veiligheidsregio te veroordelen om aan [eiser] € 201.494,96 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 tot de dag van algehele betaling;
  • de Veiligheidsregio te veroordelen om aan [eiser] de gemaakte expertisekosten van € 2.994,75 en buitengerechtelijke kosten van € 181,50 te betalen;
  • met veroordeling van de Veiligheidsregio in de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Veiligheidsregio jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor hij schade heeft geleden. Het onrechtmatig handelen bestaat er volgens [eiser] uit dat de brandweer niet in overeenstemming met de professionele standaard heeft gehandeld door in de slaapkamer onvoldoende na te blussen. Hierdoor kon door restvuur de tweede brand ontstaan. De schade die het gevolg is van deze brand wordt verhaald op [echtgenote] en treft dus ook het vermogen van [eiser] .
3.3.
De Veiligheidsregio concludeert tot afwijzing van de vordering. Zij betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De brandweer heeft volgens de Veiligheidsregio steeds conform de professionele standaard gehandeld. De Veiligheidsregio betwist verder het causaal verband tussen haar handelen en de gestelde schade. Zij betwist ook de hoogte van de door [eiser] gestelde schade en is bovendien van mening dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die [eiser] toegerekend moet worden, zodat de schade op grond van artikel 6:101 BW geheel voor zijn rekening moet blijven.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] verwijt de brandweer dat zij een beroepsfout heeft gemaakt. Hoewel [eiser] en de Veiligheidsregio geen overeenkomst hebben gesloten, dienen beroepsbeoefenaren ook buiten een contractuele relatie de zorgvuldigheid in acht nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Dat betekent dat wanneer de brandweer deze norm heeft overtreden, de Veiligheidsregio mogelijk aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. Het gaat daarbij niet om wat het best mogelijke handelen was, maar om de vraag of een ander redelijk bekwame en redelijk handelende brandweereenheid in een dergelijke situatie hetzelfde zou hebben opgetreden.
4.2.
[eiser] stelt dat de zorgplicht voor beroepsbeoefenaren meebrengt dat de brandweer moest handelen volgens de voor haar geldende professionele standaard. Volgens [eiser] heeft de brandweer zich daar niet aan heeft gehouden doordat zij de eerste brand onvoldoende heeft (na)geblust. Hij baseert zich daarvoor op de conclusies van BTB dat er niet of nauwelijks in de slaapkamer is geblust, terwijl de brand in die slaapkamer is ontstaan als gevolg van achtergebleven vuur van de eerste brand. De Veiligheidsregio betwist dat de brandweer onvoldoende heeft (na)geblust.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het rapport van BTB onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat de brandweer niet conform de professionele standaard heeft gehandeld. De stelling van [eiser] dat er te weinig is geblust, is gebaseerd op de waarneming van BTB dat er op de foto van de slaapkamer (foto 3), genomen na de eerste en voor de tweede brand, geen bluswater zichtbaar is, in tegenstelling tot de foto van de woonkamer, waar wel bluswater op de grond te zien is. Voor zover uit foto 3 daadwerkelijk is op te maken dat er geen bluswater zichtbaar is, rechtvaardigt dit niet de conclusie dat er onvoldoende is geblust. De Veiligheidsregio heeft immers gemotiveerd weersproken dat de doeltreffendheid van het blussen afgeleid kan worden uit de hoeveelheid water die is gebruikt. Uit de door haar overgelegde documentatie (literatuur van de leergang ‘bevelvoerder’ bij de brandweer) blijkt dat het gebruik van waternevel effectiever en efficiënter is, waarbij dus minder water wordt gebruikt. Verder blijkt daaruit dat het de voorkeur verdient brandende resten naar buiten te brengen en zo nodig daar te blussen of op te laten branden, zoals gebeurd is met het bovenste matras. Deze aanpak beperkte de hoeveelheid bluswater in de woning. Ten slotte is in de documentatie vermeld dat bij nablussen zo min mogelijk water moet worden gebruikt om waterschade te voorkomen.
4.4.
Het is niet gesteld of gebleken dat, nadat het vuur in de slaapkamer was bestreden, er aanwijzingen of signalen waren dat het vuur nog niet geheel gedoofd was, die de brandweer had moeten waarnemen of die brandweer heeft genegeerd. De aanwezigheid van dergelijke signalen ligt niet voor de hand, nu de tweede brand pas is gemeld meer dan acht uur nadat voor de eerste brand het sein brand meester was gegeven en ruim zes uur nadat de brandweer de woning verlaten had. Evenmin is gebleken dat de brandweer onderzoek of werkzaamheden heeft verzuimd die tot doel hadden om brand door smeulende resten te voorkomen. Het is onvoldoende gesteld dat de meting van de ppm-waarde bij het matras tot nader onderzoek of verdere preventieve maatregelen noopte. [eiser] heeft weliswaar in zijn reactie op de door de Veiligheidsregio overgelegde documentatie gesteld dat de brandweer meer goederen dan het matras (zoals kleding) naar buiten had moeten brengen en/of uit elkaar had moeten halen, zoals na de tweede brand wel is gebeurd, maar hij miskent daarbij dat die verplichting blijkens de documentatie betrekking heeft brandende of verbrande resten. Het is niet gesteld of gebleken dat de goederen die na de tweede – veel hevigere – brand zijn verwijderd ook na de eerste brand een risico vormden en toen verwijderd hadden moeten worden.
4.5.
De opvatting dat er onvoldoende is geblust steunt verder op stelling van [eiser] dat de tweede brand in of bij de kast naast het bed in de slaapkamer is ontstaan door smeulende resten van de eerste brand. De rechtbank stelt voorop dat de oorzaak van de tweede brand niet vast is komen te staan. Forensisch onderzoek door de politie gaf geen uitsluitsel over het ontstaan van de tweede brand. De politie en [onderzoeksbureau] achten beide ook bij de tweede brand brandstichting het meest aannemelijk. Daarbij is de conclusie van BTB – uitsluitend gebaseerd op dossieronderzoek – dat de oorzaak restvuur van de eerste brand moet zijn, gemotiveerd weersproken door de Veiligheidsregio. Of de tweede brand nu wel of niet door restvuur van de eerste brand is ontstaan, is echter niet van belang voor de vraag of de brandweer onrechtmatig heeft gehandeld: het feit
dater opnieuw brand is ontstaan, betekent immers niet noodzakelijk dat de brandweer ook een fout heeft gemaakt. Daarvoor is nodig dat de brandweer een concreet verwijt gemaakt kan worden dat zij niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwame en redelijk handelende brandweereenheid had behoren doen. Hierboven is echter geoordeeld dat dit niet vast is komen te staan. Het vaststellen van de oorzaak van de brand is wel van belang voor het causaal verband tussen de gedraging en schade, maar nu er geen onrechtmatig handelen is vast komen te staan, komt de rechtbank daar niet aan toe.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld dat de brandweer, en dus de Veiligheidsregio, onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank komt daarom niet toe aan bewijslevering. De vordering wordt dan ook afgewezen.
4.7.
Nu de vordering wordt afgewezen vanwege het ontbreken van onrechtmatig handelen, komt de rechtbank ook niet toe aan de beoordeling van de gestelde schade. Op dit onderdeel merkt de rechtbank ten overvloede op dat er op voorhand niet vanuit gegaan kan worden dat de schade waarvan [eiser] vergoeding vordert, te weten het bedrag waarvoor de VVE [echtgenote] aansprakelijk heeft gesteld, ook zijn daadwerkelijke schade betreft. Wanneer niet vaststaat dat de tweede brand door [eiser] of [echtgenote] is veroorzaakt, is het immers maar de vraag of de verzekering dekking weigert of mag weigeren voor de gevolgen van de tweede brand. Indien de verzekering dekking zou verlenen, zou de VVE geen schade lijden en zou er ook geen vordering op [echtgenote] bestaan.
4.8.
De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen, zijn ook de daarbij gevorderde wettelijke rente, expertisekosten en buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Veiligheidsregio worden vastgesteld op:
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat €
6.005,00(2,5 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 9.951,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Veiligheidsregio tot op heden vastgesteld op € 9.951,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van vijftiende dag na uitspraak van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgh en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: