ECLI:NL:RBZWB:2019:2690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
C/02/348400 / HA ZA 18-545
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in bodemzaak geldlening met proceskostenveroordeling

Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in de zaak van de besloten vennootschap OSURO HOLDING BV, gevestigd te Leiden, uitspraak gedaan. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, had een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die woonachtig was in een niet gespecificeerde woonplaats en werd bijgestaan door advocaat mr. Z.M. Alaca. De procedure volgde op een tussenvonnis van 24 april 2019, waarin de eiseres was opgedragen bewijs te leveren van een geldlening van € 10.000,- die op 18 juni 2015 aan de gedaagde zou zijn verstrekt. De eiseres heeft echter afgezien van bewijsvoering, waardoor de rechtbank concludeerde dat niet was komen vast te staan dat er sprake was van een geldlening en dat de gedaagde verplicht was tot terugbetaling. Hierdoor werden alle vorderingen van de eiseres afgewezen. De rechtbank heeft de eiseres, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die tot op heden zijn begroot op € 3.043,00. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, aangezien de gedaagde niet had aangetoond dat de vordering van de eiseres evident ongegrond was. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Van 't Nedereind.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/348400 / HA ZA 18-545
Vonnis van 19 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OSURO HOLDING BV,
gevestigd te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Z.M. Alaca te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Osuro en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 april 2019 en alle daarin reeds genoemde stukken;
  • het extract uit het audiëntieblad van de rolbehandeling van 8 mei 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 24 april 2019 is over het geldbedrag van € 10.000,- dat door Osuro aan [gedaagde] is verstrekt, het volgende overwogen. De stelling van Osuro - dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening op grond waarvan [gedaagde] gehouden is tot terugbetaling van het bedrag - is door [gedaagde] gemotiveerd weersproken. Op Osuro rust de bewijslast van haar stelling, conform de hoofdregel van artikel 150 Rv. Osuro is in het tussenvonnis dan ook opgedragen te bewijzen “feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat Osuro - in de persoon van haar bevoegd bestuurder destijds, de heer [naam] sr. - met [gedaagde] is overeengekomen dat [gedaagde] het op 18 juni 2015 aan haar verstrekte geldbedrag van € 10.000,- aan Osuro moest terugbetalen.” Vervolgens is in dit vonnis de zaak verwezen naar de rol van 8 mei 2019 om Osuro in de gelegenheid te stellen zich uit te laten of zij dit bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of een ander bewijsmiddel.
2.2.
Uit het extract uit het audiëntieblad van de rolbehandeling van 8 mei 2019 volgt, dat de raadsvrouw van Osuro te kennen heeft gegeven af te zien van de mogelijkheid om aan te geven of en hoe bewijs zal worden geleverd. De rolrechter heeft vervolgens geconstateerd, dat op grond van artikel 1.7 van het Landelijk Rol Reglement het recht is komen te vervallen om deze proceshandeling te verrichten, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 19 juni 2019 voor het wijzen van vonnis.
2.3.
Nu Osuro heeft afgezien van bewijsvoering, geldt dat - gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] - niet in rechte is komen vast te staan dat het geldbedrag van € 10.000,- dat Osuro aan [gedaagde] heeft verstrekt op 18 juni 2015, een geldlening betrof en dat op [gedaagde] de verplichting rustte om dit bedrag aan Osuro terug te betalen. Om die reden zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
2.4.
Ten aanzien van de overige vorderingen van Osuro is in het tussenvonnis van 24 april 2019 al overwogen dat deze zullen worden afgewezen.
2.5.
Osuro zal dan ook als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het verzoek van [gedaagde] tot veroordeling van Osuro tot voldoening van de volledige proceskosten van € 5.533,73 zal niet worden ingewilligd. [gedaagde] betoogt dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past echter terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. De Hoge Raad heeft in het arrest van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7828, Duka/Achmea) overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (als grond voor een vergoedingsplicht van alle in verband met een procedure gemaakte kosten), als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten te blijven. Hiervan zal pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [gedaagde] heeft nagelaten feiten en omstandigheden te noemen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan, zodat aan haar stelling voorbij wordt gegaan. Om die reden zal Osuro worden veroordeeld tot voldoening van de proceskosten conform het gebruikelijke liquidatietarief.
De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op een bedrag van:
- griffierecht : € 895,00
- salaris advocaat
: € 2.148,00(2 x tarief IV ad € 1.074,-)
Totaal : € 3.043,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van Osuro af;
3.2.
veroordeelt Osuro in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op een bedrag van € 3.043,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2019.