ECLI:NL:RBZWB:2019:2700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
02-800386-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Tempel
  • mr. I. de Graaf
  • mr. Prenger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door achttienjarige verdachte met gevaar voor goederen en personen

Op 20 juni 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een achttienjarige verdachte, die beschuldigd werd van brandstichting. De brand vond plaats op 8 juli 2018 in een gebouw dat gebruikt werd door AVANS hogeschool in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft het vonnis in kindvriendelijke taal opgesteld, waarbij de verdachte werd bestraft met toepassing van het ASR. Tijdens de zitting op 6 juni 2019 heeft de officier van justitie, mevrouw Schmeets, de beschuldigingen toegelicht, terwijl de advocaat van de verdachte, mr. B.G.M. Frencken, de verdediging voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat gevaar voor goederen en personen met zich meebracht, maar dat er gelukkig geen mensen in het gebouw aanwezig waren tijdens de brand. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die ADHD en Niet Aangeboren Hersenletsel heeft. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en 100 dagen jeugddetentie, waarvan 57 dagen voorwaardelijk. Daarnaast moet de verdachte € 5.000,- schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, [naam 4]. De rechtbank heeft de overige schadevergoedingen van andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet op de zitting aanwezig waren. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan met inachtneming van de artikelen uit het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800386-18
vonnis van de meervoudige kamer van 20 juni 2019
in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. B.G.M. Frencken, advocaat te Den Bosch.

1.Onderzoek van de zaak

Op 6 juni 2019 is de zitting geweest. De officier van justitie mevrouw Schmeets en de advocaat van [verdachte] hebben daar verteld wat zij van de zaak vonden.
De rechtbank heeft geprobeerd om dit vonnis op zo’n manier te schrijven dat het voor [verdachte] te lezen en te begrijpen is. Alleen onder 9 “de beslissing” kan dat niet. Daar moet alles officieel opgeschreven worden, omdat het anders niet goed gaat bij het uitvoeren van het vonnis.

2.Waar wordt [verdachte] van verdacht?

In de dagvaarding die [verdachte] heeft gekregen, staat waar hij van wordt verdacht. In moeilijke juridische woorden staat daar het volgende in:
Hij op of omstreeks 8 juli 2018 te ’s-Hertogenbosch, althans in het arrondissement ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of andere, althans alleen,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in en/of aan en/of bij en/of tegen een gebouw toebehorende aan [naam 1] (gelegen aan de [adres 2] ),
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk de vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur, in aanraking gebracht met één of meerdere piepschuimdoos/dozen (liggend in/bij voornoemd gebouw) met daarop door verdachte en/of zijn mededader(s) gespoten lijm, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat gebouw en/of zich in dat gebouw bevindende goed(eren) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor
  • Dat gebouw en/of zich in het gebouw en/of in de directe omgeving bevindende roerende goederen en/of onroerende zaken, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
  • Levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer toen en aldaar aanwezige gebruiker(s) van voornoemd pand en/of belendende panden en/of brandweerpersoneel en/of politieambtenaren, althans voor een ander of anderen te duchten was.
Art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank leest daar dus dat de officier van justitie denkt dat [verdachte] samen met een vriend van hem brand heeft gesticht. Deze brand is erg gevaarlijk geweest voor de spullen van andere mensen en voor de mensen die in de buurt van de brand waren.

3.De voorvragen

De rechtbank moet altijd eerst kijken of de dagvaarding klopt en of [verdachte] deze netjes volgens de regels heeft gehad. Dat is zo; de dagvaarding is geldig.
Dan moet de rechtbank kijken of zij zelf de zaak mag doen. De rechtbank in Den Bosch en die in Breda hebben een afspraak met elkaar. Als een zaak niet in één rechtbank kan worden gedaan omdat er een link is met iemand die bij die rechtbank werkt, doet de andere rechtbank de zaak. [verdachte] zijn zaak kan niet in Den Bosch behandeld worden, mag de rechtbank in Breda dit doen. De rechtbank is dus bevoegd.
De derde vraag is of de officier van justitie [verdachte] voor de rechtbank mocht laten komen. Dat mocht zij; de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
De vierde vraag is of er een reden is om de rechtszaak nu te stoppen. Die is er niet; er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Is het bewezen dat [verdachte] iets heeft fout gedaan?

4.1
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie vindt bewezen dat [verdachte] opzettelijk brand heeft gesticht en dat daarbij gevaar was voor het gebouw en de spullen binnen en buiten. Dat vindt de officier omdat [verdachte] zelf heeft verteld dat hij piepschuim in brand heeft gestoken en dat dit uit de hand is gelopen. Ook hebben de mensen van wie het gebouw is en de mensen die het gebouw huurden aangifte gedaan bij de politie. Zij hebben verteld over wat er allemaal kapot of beschadigd is door de brand. De officier van justitie vindt niet bewezen dat [verdachte] de brand samen met [naam 2] heeft gesticht. De rechtbank in Den Bosch heeft [naam 2] vrijgesproken. Gelukkig waren er geen mensen in het gebouw toen de brand begon. Er zijn dus geen mensen in gevaar gekomen door de brand. Daarom vraagt de officier van justitie om [verdachte] van dat stuk vrij te spreken.
4.2
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
De advocaat van [verdachte] vindt ook dat bewezen kan worden dat [verdachte] opzettelijk brand heeft gesticht. Er is daarbij alleen gevaar geweest voor het gebouw en de spullen, niet voor mensen. Het was niet de bedoeling van [verdachte] om het gebouw in brand te steken, maar door piepschuim aan te steken en met lijmspray te spuiten, was het risico wel heel erg groot dat dit zou gebeuren. [verdachte] heeft eerst één doos met lijm bespoten en in brand gestoken. Daarna heeft hij een andere doos in brand gestoken. Dit heeft de brand veroorzaakt.
De advocaat van [verdachte] gelooft [verdachte] in zijn verhaal dat hij het samen met [naam 2] heeft gedaan. De advocaat van [verdachte] vraagt de rechtbank daarom om niet zomaar hetzelfde te doen als de rechtbank in Den Bosch, maar om zelf na te denken over de vraag of [naam 2] mee heeft gedaan met de brandstichting.
4.3
Wat vindt de rechtbank?
Omdat [verdachte] heeft verteld dat hij inderdaad brand heeft veroorzaakt en zijn advocaat ook heeft gezegd dat dit bewezen kan worden, houdt de rechtbank het kort. Dat mag ook volgens artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank vindt ook bewezen dat [verdachte] brand heeft gesticht met gevaar voor het gebouw en de spullen in dat gebouw. De rechtbank kijkt daarvoor naar:
- de verklaring die [verdachte] heeft gedaan op de zitting op 6 juni 2019 [1] ;
- de aangifte van [naam 1] en de aangifte van [naam 3] .
De rechtbank heeft ook nagedacht over de vraag of [verdachte] de brand alleen heeft gesticht of samen met [naam 2] . De rechtbank moet namelijk zelf beslissen wat zij vindt en hoeft niet precies hetzelfde te vinden als de rechters in de zaak van [naam 2] . De rechtbank vindt het wel jammer dat de zaken van [verdachte] en [naam 2] op verschillende dagen en door verschillende rechtbanken zijn behandeld. Het was fijn geweest als er over [verdachte] en [naam 2] tegelijk kon worden beslist. Nu moet de rechtbank kijken naar wat [verdachte] zelf heeft verteld op de zitting en bij de politie en de indruk die de rechtbank over [verdachte] heeft gekregen. De rechtbank kent [naam 2] alleen maar van papier, uit het dossier. De verklaring van [verdachte] bij de politie én op zitting komt heel geloofwaardig over voor de rechtbank. Vanaf het eerste begin heeft [verdachte] verteld wat er volgens hem gebeurd is. Hij heeft daarbij ook geprobeerd om [naam 2] er buiten te laten. Het lijkt er daardoor helemaal niet op dat [verdachte] bezig was om [naam 2] de schuld te geven van dingen. Al sinds het eerste verhoor bij de politie zegt [verdachte] dat hij het samen met een vriend heeft gedaan. De vriend was erbij. De vriend heeft de lijm erop gespoten, zegt [verdachte] , en [verdachte] heeft het aangestoken. [naam 2] komt in zijn verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd minder geloofwaardig over voor de rechtbank. [naam 2] legt de schuld helemaal bij [verdachte] neer. De rechtbank gelooft [verdachte] en vindt dus bewezen dat [verdachte] en [naam 2] het samen hebben gedaan.
4.4
Wat van de dagvaarding is dan bewezen?
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
op 8 juli 2018 te ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht tegen een gebouw toebehorende aan [naam 1] (gelegen aan de [adres 2]
immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar
opzettelijk de vlam van een aansteker in aanraking gebracht met piepschuimdozen (liggend bij voornoemd gebouw) met daarop door verdachte en/of zijn mededader gespoten lijm, ten gevolge waarvan dat gebouw en zich in dat gebouw bevindende goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en zich in het gebouw en in de directe omgeving bevindende roerende goederen en onroerende zaken te duchten was.
De rechtbank vindt al het andere wat er in de dagvaarding stond niet bewezen. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken.

5.Is [verdachte] strafbaar?

[verdachte] heeft met een psycholoog gepraat. In het rapport van deze psycholoog (drs. R.E. Arends) leest de rechtbank dat [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar is. De psycholoog vindt dat [verdachte] ADHD heeft en een lager IQ. Belangrijk om rekening mee te houden is ook dat [verdachte] Niet Aangeboren Hersenletsel heeft. De psycholoog vindt dat al deze dingen in sterke mate invloed hebben op het gedrag van [verdachte] , ook op zijn gedrag op de dag van de brandstichting. In sterke mate betekent dat dit een grote invloed had. [verdachte] kan wel straf krijgen voor de brandstichting, vindt de psycholoog. Wel moet die straf wat lager zijn dan iemand die geen last heeft van ADHD, Niet Aangeboren Hersenletsel en een lager IQ. De rechtbank vindt dat ook, dus [verdachte] is verminderd toerekeningsvatbaar.

6.Wat voor straf moet [verdachte] krijgen?

6.1
De straf die de officier van justitie vraagt.
De officier van justitie vindt dat [verdachte] wel achttien is volgens de kalender, maar dat hij eigenlijk in zijn gedrag jonger is. Daarom vindt de officier van justitie dat [verdachte] straf moet krijgen zoals een jongere van onder de achttien jaar. De officier van justitie is het ook met de psycholoog eens dat [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar is. De officier vraagt een werkstraf van 80 uur. Als [verdachte] die werkstraf niet doet, moet hij in plaats daarvan 40 dagen in de jeugdgevangenis zitten. Ook vraagt de officier van justitie een straf in de jeugdgevangenis; jeugddetentie. Die straf heeft [verdachte] eigenlijk al gehad. De officier van justitie vraagt 100 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk, daar moeten de dagen die [verdachte] al vast heeft gezeten vanaf. Voor de 57 dagen voorwaardelijk moet [verdachte] van de officier een proeftijd krijgen van twee jaar. In die proeftijd moet hij meewerken aan een goede dagbesteding én moet hij op een goede plek wonen. De jeugdreclassering moet dat allemaal in de gaten houden en [verdachte] begeleiden. Een leerstraf vindt de officier van justitie niet nodig. [verdachte] leert al veel dingen op de plek waar hij nu woont en door de begeleiding van de jeugdreclassering.
6.2
Wat vindt de advocaat van [verdachte] een goede straf?
De advocaat van [verdachte] vindt het belangrijk dat er goed wordt gekeken naar hoe [verdachte] is. De advocaat vindt ook dat [verdachte] als een jongere van onder de achttien jaar straf moet krijgen en dat [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar is. [verdachte] moet niet terug naar de jeugdgevangenis. De tijd die [verdachte] daar al heeft gezeten, was erg zwaar voor hem. Belangrijk is dat de plek waar [verdachte] nu woont ook voor een goede dagbesteding gaat zorgen. De jeugdreclassering kan daarbij helpen. Als [verdachte] een werkstraf moet doen, dan vindt de advocaat van [verdachte] het heel belangrijk dat die werkstraf past bij [verdachte] . [verdachte] heeft veel begeleiding nodig en kan niet zomaar een taakstraf doen. De advocaat van [verdachte] denkt ook dat daarom het aantal uren taakstraf niet te veel moet zijn.
6.3
Wat vindt de rechtbank een goede straf?
Op 8 juli 2018 was er een grote brand in een gebouw vlak bij het station in Den Bosch. De brand was zo groot en zo gevaarlijk dat die ook op het journaal op televisie en in de kranten kwam. Die brand heeft heel veel gevolgen gehad. Op de dag zelf betekende het dat de politie en de brandweer veel werk hadden om alles veilig te krijgen en de brand te blussen. Eerst was niet duidelijk of er ook mensen in het gebouw waren. Gelukkig bleek uiteindelijk dat er niemand op het moment van de brand in het gebouw was. Door de brand konden de treinen van en naar het station in Den Bosch niet rijden, omdat dit te gevaarlijk was. Mensen die met de trein moesten die dag hadden dus een probleem. Toen de brand geblust was, kon gekeken worden wat er allemaal beschadigd was. In het gebouw waren heel veel verschillende huurders. Er waren mensen die daar een bedrijf hadden. Hun spullen waren niet meer te gebruiken en zij konden daardoor hun werk niet doen en dus geen geld verdienen. Er waren ook kunstenaars die in het gebouw werkten. Hun kunstwerken werden beschadigd en ook de spullen die er lagen om nog kunst mee te maken. Een harmonie die in het gebouw oefende, had geen plek meer om te oefenen. De gebouwen zelf zijn natuurlijk ook erg beschadigd. Ze kunnen op dit moment niet gebruikt worden. Een gedeelte van het gebouw moet worden afgebroken. Al deze problemen zijn gekomen doordat [verdachte] met een vriend een geintje uithaalde. Een kinderachtig geintje, zei [verdachte] zelf. Maar de gevolgen zijn niet kinderachtig; niet voor de mensen en niet voor [verdachte] .
[verdachte] is onderzocht door de psycholoog en ook de reclassering voor volwassenen heeft een rapport geschreven over [verdachte] . De psycholoog én de reclassering vinden dat [verdachte] wel achttien jaar oud is, maar dat zijn gedrag jonger is dan van een achttienjarige. Een straf voor [verdachte] moet dan ook hetzelfde zijn als voor een jongere onder de achttien. De rechtbank is het daarmee eens. Ook is [verdachte] dus verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank houdt daar rekening mee. Daarom vindt de rechtbank de straf die de officier van justitie heeft gevraagd een goede straf. Als de rechtbank kijkt naar hoe erg de brand is geweest en hoeveel schade er is, had de straf best hoger kunnen zijn. Maar als de rechtbank kijkt naar [verdachte] en hoe [verdachte] in elkaar zit, dan is deze straf de goede straf voor [verdachte] . De rechtbank vindt dat ook voor de werkstraf. Die werkstraf is best lastig voor [verdachte] , omdat hij niet zomaar op ieder werkstrafproject aan de slag kan. De Raad voor de Kinderbescherming moet goed kijken welk werkstrafproject bij [verdachte] past. De rechtbank is het eens met de officier van justitie dat een leerstraf niet nodig is.
[verdachte] krijgt dus een werkstraf van 80 uur. Als [verdachte] die werkstraf niet, of niet goed doet, dan moet [verdachte] 40 dagen naar de jeugdgevangenis. Ook krijgt [verdachte] 100 dagen jeugddetentie. [verdachte] krijgt 57 dagen van die jeugddetentie voorwaardelijk op. Dan blijven er 43 dagen jeugddetentie over, maar die heeft [verdachte] al in voorarrest gezeten. [verdachte] hoeft dus niet terug naar de jeugdgevangenis. Bij de voorwaardelijke jeugddetentie hoort een proeftijd van twee jaar. In die proeftijd mag [verdachte] natuurlijk geen strafbare dingen doen. Maar [verdachte] moet zich ook aan andere regels houden. Hij moet meewerken aan een goede dagbesteding en hij moet wonen op een goede plek. De jeugdreclassering van de William Schrikker Groep gaat erop letten dat [verdachte] hier aan mee blijft werken en zij gaan [verdachte] begeleiden.
Mevrouw van der Doelen van de jeugdreclassering heeft op zitting verteld dat de plek waar [verdachte] nu woont op zich goed is. Wel maakt zij zich zorgen over de dagbesteding. Er zijn [verdachte] dingen beloofd over de dagbesteding die niet zijn waargemaakt. [verdachte] heeft nu maar weinig te doen. Het is belangrijk dat dit snel verbetert, omdat [verdachte] zich nu verveelt. Als [verdachte] zich verveelt, gaat hij meer blowen. De rechtbank vindt het ook een risico dat [verdachte] meer spanning gaat opzoeken omdat hij zich verveelt. [verdachte] heeft beloofd dat hij nooit meer brand zal stichten, maar de rechtbank is wel bang dat [verdachte] misschien andere domme dingen zal doen als hij spanning gaat opzoeken. De rechtbank vindt de dagbesteding dus erg belangrijk om ervoor te zorgen dat [verdachte] niet in de problemen komt.
Als laatste wil de rechtbank nog uitleggen waarom de rechtbank de andere voorwaarde die in het reclasseringsrapport staat niet nodig vindt. [verdachte] blowt. Dat blowen vindt de rechtbank geen goed idee, maar de rechtbank vindt niet dat de verslavingszorg [verdachte] moet helpen daarmee te stoppen. Het blowen lijkt vooral een probleem als [verdachte] zich verveelt. Toen [verdachte] een goede dagbesteding had, blowde hij namelijk veel minder. Dit heeft mevrouw van der Doelen ook zo uitgelegd. De rechtbank denkt daarom dat het blowen geen probleem meer zal zijn als de dagbesteding goed geregeld is.

7.De schadevergoeding die gevraagd wordt.

[naam 4] heeft een schadevergoeding gevraagd van € 5.000,-. [naam 4] heeft een verzekering, maar de eerste € 5.000,- wordt niet door de verzekering betaald. Dat is het eigen risico van [naam 4] . De schade is zeker hoger dan € 5.000,- zegt [naam 4] , dus [naam 4] zal dat geld kwijt zijn. Omdat [verdachte] de brand veroorzaakt heeft, vraagt [naam 4] aan [verdachte] om die
€ 5.000,- te betalen.
De officier van justitie en de advocaat van [verdachte] zijn het eens met deze schadevergoeding. Ook de rechtbank is het hiermee eens. De schade komt door de brand en dus door [verdachte] . [verdachte] moet daarom de € 5.000,- betalen. [verdachte] moet ook de rente over de € 5.000,- betalen.
Om het [naam 4] niet te moeilijk te maken, vindt de rechtbank het een goed idee als het CJIB het geld bij [verdachte] gaat regelen. Het CJIB is degene die ook boetes ophaalt bij mensen. Zij zijn daar goed in. Daarom legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op. Het CJIB voert die maatregel uit.
De rechtbank vindt niet dat [verdachte] vast moet komen te zitten in de jeugdgevangenis als hij niet kan betalen. Daarom zal de rechtbank geen vervangende jeugddetentie opleggen.
[naam 5] vraagt een schadevergoeding van € 81.572,-.
[naam 6] vraagt een schadevergoeding van ongeveer
€ 1.000.000,-.
[naam 1] vraagt een schadevergoeding van € 45.000,-.
De officier van justitie en de advocaat van [verdachte] vinden dat deze schadevergoedingen nu nog niet door [verdachte] betaald hoeven te worden.
De rechtbank heeft nog vragen over deze schadevergoedingen. Het zijn ingewikkelde dingen die gevraagd worden. Er was niemand van [naam 5] , [naam 1] of [naam 6] op de zitting om die vragen aan te kunnen stellen. De rechtbank denkt ook dat die vragen niet meteen op de zitting beantwoord konden worden. Dat betekent voor de rechtbank dat de schadevergoedingen te veel invloed zouden hebben op de strafzaak van [verdachte] . Dan zou bijvoorbeeld de strafzaak van [verdachte] langer duren, omdat er nog vragen over de schadevergoeding beantwoord moeten worden. Dat is niet de bedoeling van deze strafzaak en daarom vindt de rechtbank dat [naam 5] , [naam 6] en [naam 1] hun schadevergoeding bij een andere rechter moeten vragen. Het kan zijn dat [naam 5] , [naam 6] en [naam 1] nog gaan vragen aan [verdachte] om bij een andere rechter, niet een strafrechter, te komen over de schadevergoeding.

8.Welke artikelen uit de wet heeft de rechtbank gebruikt?

De beslissing berust op de artikelen 9, 36f, 47, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk in vereniging brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte verblijft bij ’s Heeren Loo te Woudrichem of een soortgelijke (vervolg-) woonvoorziening gedurende maximaal de proeftijd en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte een nuttige dagbesteding heeft en zich hiervoor inzet;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partij [naam 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van
€ 5.000,-, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] , € 5.000,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 0 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [naam 5]
- verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 6]
- verklaart de benadeelde partij [naam 6]
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [naam 1]
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. I. de Graaf en mr. Prenger, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Aerts-Snatersen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 juni 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2018134365 van de regionale eenheid politie Oost-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 237.