ECLI:NL:RBZWB:2019:2746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
AWB 18_4021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen kampeermiddelen buiten het kampeerseizoen

Op 14 juni 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eisers, vennoten van een V.O.F. die een kleinschalig kampeerterrein exploiteren, in beroep gingen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Dit besluit, genomen op 1 mei 2018, hield in dat eisers een last onder dwangsom was opgelegd wegens het niet volledig verwijderen van kampeermiddelen buiten het kampeerseizoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in strijd met de Kampeerverordening 2015 hebben gehandeld door vlonders en funderingspaaltjes buiten het kampeerseizoen aanwezig te laten. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen concreet zicht op legalisering bestond, aangezien de aanvraag voor een omgevingsvergunning was geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde dwangsom niet onredelijk was en dat de beroepsgrond van eisers over de begunstigingstermijn niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/4021 WABOA

uitspraak van 14 juni 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam v.o.f.] ., [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en

[naam eiser 3], te [naam woonplaats] , eisers,
gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 1 mei 2018 (bestreden besluit) van het college inzake de aan hun opgelegde last onder dwangsom.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 22 maart 2019. Eiser [naam eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [naam v.o.f.] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam eiser 1] , bijgestaan door gemachtigde. Eisers [naam eiser 2] en [naam eiser 3] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H.P. Hofs,
mr. L.A. Kaan en [naam gemachtigde 2] .
Op 3 mei 2019 heeft de rechtbank de termijn om uitspraak te doen met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] zijn de vennoten van [naam v.o.f.] . De V.O.F. exploiteert een kleinschalig kampeerterrein aan de [adres] te [naam woonplaats] .
Het college heeft voor dit kampeerterrein een kampeervergunning verleend voor de periode van 15 maart tot en met 15 november. Buiten dit kampeerseizoen moeten alle kampeermiddelen, met uitzondering van vaste kampeermiddelen, volledig verwijderd zijn.
Op het kampeerterrein zijn op enig moment vlonders gelegd, waarop safaritenten worden gezet.
Bij brief van 12 december 2017 heeft het college eisers medegedeeld dat bij een controle op 28 november 2017 is geconstateerd dat delen van veertien kampeermiddelen aanwezig waren, te weten safaritenten in ingeklapte vorm, alsmede de vloer van de safaritenten, bestaande uit vlonders en palen. Het college heeft eisers in verband met deze overtreding een waarschuwing gegeven en medegedeeld dat het college overgaat tot het treffen van handhavingsmaatregelen, wanneer de overtreding bij een volgende controle niet is beëindigd.
Op 22 december 2017 hebben toezichthouders van het college onder meer geconstateerd dat op het kampeerterrein 12 safaritenten inclusief vlonders en palen aanwezig waren.
Bij brief van 9 januari 2018 heeft het college aan eisers kenbaar gemaakt voornemens te zijn handhavend te gaan optreden wegens de geconstateerde overtreding.
Bij brief van 17 januari 2018 hebben eisers hun zienswijze hierover kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 19 januari 2018 (primair besluit) heeft het college eisers gelast om uiterlijk met ingang van 30 januari 2018 alle kampeermiddelen, waaronder ook wordt verstaan vlonders en palen die deel uitmaken van de kampeermiddelen, te verwijderen en verwijderd te houden tot 1 maart 2018, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per week per kampeermiddel met een maximum van € 48.000,-. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 maart 2018 (zaaknummer: 18/663) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij het bestreden heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Het college heeft aan de aan eisers opgelegde dwangsom ten grondslag gelegd dat eisers in strijd met artikel 3 van de Kampeerverordening 2015 niet alle kampeermiddelen buiten het kampeerseizoen van het kampeerterrein volledig hebben verwijderd. Voor wat betreft de vraag of de situatie voor legalisatie in aanmerking komt stelt het college dat de Kampeer-verordening 2015 geen mogelijkheden tot ontheffing kent. Verder is het college niet bereid om medewerking te verlenen om ten behoeve van de 18 vlonders af te wijken van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 11 december 2018 heeft het college aan eisers meegedeeld dat de verbeurde dwangsommen niet worden ingevorderd.
2. Eisers voeren, samengevat, aan dat er geen sprake is van een overtreding. Volgens eisers zijn de vlonders niet als kampeermiddel aan te merken. Verder voeren eisers aan dat er zicht op legalisering bestaat en er sprake is van bijzondere omstandigheden. Voor wat betreft de begunstigingstermijn stellen eisers dat die onredelijk kort is. Ten aanzien van de hoogte van de dwangsom voeren eisers aan dat deze absurd hoog is.
3. Artikel 1 van de Kampeerverordening 2015, vastgesteld op 11 juni 2015, luidt: "In deze verordening wordt verstaan onder:
[…].
4. kampeermiddel:
a. tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, ten behoeve van recreatief nachtverblijf, of
b. vast kampeermiddel.
5. vast kampeermiddel: een op de grond staand of vast met de grond verbonden bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waarvoor ingevolge artikel 3, tweede lid, van Bijlage II behorend bij het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning vereist is.
6. kampeerseizoen: de jaarlijkse periode die loopt van 1 maart tot en met 15 november."
Artikel 3, eerste lid, luidt: "Uitgezonderd vaste kampeermiddelen dienen alle kampeermiddelen buiten het kampeerseizoen van het kampeerterrein volledig te zijn verwijderd."
4. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eisers, gelet op het besluit van 11 december 2018, geen procesbelang hebben.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2142) volgt dat sprake is van een belang bij het verkrijgen van een beoordeling van een bezwaar, indien in het bezwaarschrift ten aanzien van de kosten daarvan om toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht is verzocht. Uit het bezwaarschrift blijkt dat eisers om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase heeft verzocht. Reeds daarom bestaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende procesbelang. Dit betekent dat het beroep van eisers ontvankelijk is en de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat uit de aan eisers opgelegde last onder dwangsom volgt dat alle kampeermiddelen in zijn geheel moeten zijn verwijderd buiten het kampeerseizoen
en in zoverre herstel plaatsvindt van de oude situatie, zijnde de situatie voordat de kampeermiddelen werden geplaatst. De vlonders en de funderingspaaltjes vormen een substantieel onderdeel van de kampeermiddelen en dit betekent dat de vlonders en funderingspaatjes tot de kampeermiddelen behoren. Nu vast staat dat de vlonders en funderingspaaltjes buiten het kampeerseizoen aanwezig waren hebben eisers gehandeld in strijd met artikel 3 van de Kampeerverordening 2015. Het college is daarom bevoegd om handhavend op te treden.
6. Nu vast staat dat het college bevoegd is om handhavend op te treden heeft het volgende te gelden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3273).
7. Eisers hebben ter legalisering van de aanwezigheid van 18 vlonders buiten het kampeerseizoen een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Deze vergunning is door het college geweigerd. De weigering van deze vergunning betekent dat daar geen concreet zicht op legalisering aan kan worden ontleend. Verder is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat de kampeermiddelen er na vier weken weer mogen staan niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid om van handhavend optreden af te zien. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op 13 december 2017 een waarschuwingsbrief is verzonden, zodat de overtreders vanaf die datum op de hoogte waren van de overtreding en maatregelen hadden kunnen nemen om de overtreding te beëindigen. Daarbij is de begunstigingstermijn ook niet dermate kort dat het niet mogelijk zou zijn om de vlonders te verwijderen. Hieruit volgt dat de beroepsgrond dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is niet slaagt.
Verder is de rechtbank niet gebleken dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding zou staan tot de ernst van de overtreding en het met de ongedaanmaking daarvan te dienen belang. Daarbij is van belang dat van de dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan, dat de opgelegde last wordt nagekomen en verbeurte van de dwangsom wordt voorkomen.
8. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van W.J. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.