ECLI:NL:RBZWB:2019:2750

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
02-812516-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F. Fleskens
  • A. Dekker
  • M. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van een man in staat van bewusteloosheid door verdachte

Op 20 juni 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik. De verdachte heeft op 13 januari 2017 in Breda een man, [naam 1], in een staat van bewusteloosheid gebracht en hem seksueel misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft bedwelmd met een onbekende stof, waardoor deze in een kwetsbare toestand verkeerde. De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte had uitgenodigd om hem te helpen met zijn computer, maar dat hij zich niets meer kon herinneren na het gebruik van de stof. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/812516-17
vonnis van de meervoudige kamer van 20 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te ( [adres 1]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 juni 2019. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. Kerkhofs, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 13 januari 2017 te Breda, met [naam 1]
, van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van
bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een
of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1]
te weten het brengen/duwen van verdachtes penis in de anus van die
[naam 1]

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelingen heeft gepleegd die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam 1] en baseert zich daarbij onder andere op de DNA-onderzoeken van het NFI, het proces-verbaal afname zedenset en de verklaringen van aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het tenlastegelegde feit, zodat vrijspraak dient te volgen. De raadsman acht het scenario dat verdachte en de aangever vrijwillig seks hebben gehad logischer dan het scenario dat de seks onvrijwillig heeft plaatsgevonden. Voor de aangever is mogelijk de combinatie van schaamte, de omstandigheid dat hij is getrouwd en zijn culturele achtergrond waarin homoseksualiteit onaanvaardbaar is, de reden geweest om aangifte te doen. De raadsman wijst in dit licht op de ongeloofwaardige verklaringen van aangever, waarin meerdere discrepanties schuilen. Bovendien zou er geen sprake zijn geweest van bedwelming – zoals de aangever stelt – en daarmee van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn dan wel lichamelijke onmacht. De raadsman refereert daarvoor aan de inhoud van de toxicologische rapporten, alsmede aan het tijdsaspect tussen het misbruiken, uitkleden en verplaatsen van de aangever en de werking van vluchtige bedwelmende stoffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 13 januari 2017 omstreeks 18.00 uur kregen de verbalisant [verbalisant 1] [1] en haar collega [verbalisant 7] een melding, of zij ter plaatse wilden gaan naar het ziekenhuis [naam 2] te Breda. Aldaar zou een man zijn binnen gebracht die bedwelmd en mogelijk verkracht zou zijn. Ter plaatse in het ziekenhuis werd een man binnengebracht, die bleek te zijn: [naam 1] , wonende te Breda. Door het ambulancepersoneel werd aangegeven dat zij de man had opgehaald bij de [adres 2] te Breda, alwaar een locatie van Vluchtelingenwerk is. [naam 1] vertelde het volgende verhaal:
Omstreeks 12.45 uur was er een man genaamd [verdachte] van Turkse afkomst bij hem in huis om hem te helpen met zijn computer. Hij heeft deze man leren kennen via een Nederlandse vriend genaamd [naam 3] . [naam 3] heeft als telefoonnummer [telefoonnummer] . Hij zag vervolgens dat deze [verdachte] iets uit zijn broekzak pakte en zag en voelde dat [verdachte] iets in zijn gezicht sprayde. Hij was 2 à 2,5 uur later weer bijgekomen. Hij zou zich toen naakt in de woonkamer bevinden en zou trillende knieën, een pijnlijke anus en dorst hebben. Ook was hij misselijk. Hierop kleedde hij zich aan en reed hij met de fiets naar de [adres 2] .
Door verbalisant [verbalisant 2] [2] werd telefonisch contact opgenomen met [naam 4] , de contactpersoon van [naam 1] en werkzaam bij Vluchtelingenwerk.
[naam 4] vertelde dat hij op 13 januari 2017 om 15.00 uur een afspraak had met
[naam 1] . Omstreeks 16:15 uur kwam [naam 1] bij hem op kantoor. [naam 1] had rode ogen, leek in shock of was voor zijn idee aan het trippen. Nadat [naam 4] had gevraagd wat er aan de hand was, zakte [naam 1] in elkaar, over de tafel heen. Hij zei: “ik wil een dokter, ik voel me niet goed, niet prettig”. [naam 1] vertelde dat hij door een vriend was bedwelmd en zijn bewustzijn had verloren. Die vriend zou [verdachte] heten en [naam 1] zei dat hij een stomme fout had gemaakt om [verdachte] binnen te laten en te vertrouwen. [naam 1] trilde en gaf aan dat hij buikpijn had. Toen [naam 4] met de politie aan het bellen was, viel [naam 1] weg. [naam 4] werd doorverbonden met 112, waarna de ambulance naar Vluchtelingenwerk toe kwam. [naam 1] was goed aanspreekbaar en vertelde dat hij naakt bij was gekomen. De ambulancebroeder had gezegd, “is één en één twee”, en had aan [naam 1] gevraagd of hij misschien last had van zijn penis of anus. [naam 1] had hierop gezegd dat hij pijn had aan zijn anus.
[naam 1] heeft tijdens een informatief gesprek met de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [3] aangegeven dat hij net als een vrouw door [verdachte] is ontmaagd, hij bloed en pus bij zijn plas heeft en dat de arts een verwonding heeft geconstateerd. [naam 1] heeft de politie tevens een foto laten zien van een contact genaamd ‘ [verdachte] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer] en daarbij gezegd dat dit “degene” is. Omdat hij wilde achterhalen wie [verdachte] was, was hij ergens koffie gaan drinken en had hij aan een Turkse man gevraagd of hij [verdachte] kende. [verdachte] zou namelijk ook een Turk zijn. [naam 1] had de Turkse man uitgelegd waarom hij [verdachte] wilde spreken en kreeg toen het telefoonnummer.
Voorts heeft hij tegenover de verbalisanten kenbaar gemaakt dat hij wilde dat dit uitgezocht wordt en dat [verdachte] aangepakt wordt.
[naam 1] [4] heeft bij zijn aangifte verklaard dat ‘ [verdachte] ’ rond 12.30 uur naar zijn woning was gekomen, gelegen aan de [adres 3] te Breda. [verdachte] ging naast hem op de bank zitten. De aangever was zelf druk met een laptop bezig. Hij herinnert zich dat [verdachte] toen iets uit zijn broekzak of jaszak pakte. Toen hij zijn hoofd naar [verdachte] omdraaide om te kijken wat hij deed, kwam [verdachte] direct met zijn hand dichtbij zijn neus. Daarop rook hij iets, wat een prikkeling in de neus gaf. Van wat daarna gebeurde, weet de aangever niets meer. Op het moment dat hij weer bij bewustzijn was gekomen, had hij erge dorst en dronk hij veel water. Hij zegt wakker te zijn geworden op zijn bed. Hij dacht dat hij op zijn buik lag. Zijn kleren lagen verspreid over de grond. Hij had alleen nog een hemd aan, waar bloed op zat. Voordat hij zijn bewustzijn verloor had hij een broek, een overhemd, een gilet, een onderbroek en slippers aan. Hij was ervan geschrokken en pakte direct zijn fiets om naar zijn contactpersoon [naam 4] te rijden.
Volgens de aangever heeft [verdachte] “seks met hem gedaan”, is hij “ontmaagd in zijn anus” en is er bloed uit zijn anus gekomen.
Het telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer] ), dat de aangever van een Turkse man had gekregen, had hij op [naam 6] ingetoetst. Daarop kreeg hij de foto van [verdachte] te zien, die hij herkende als de [verdachte] die in zijn woning was geweest en seks met hem had gehad.
De aangever heeft verder verklaard dat “bekend moet worden wat die man gedaan heeft bij mij”.
In een nader verhoor heeft [naam 1] [5] aangegeven dat de Turkse man ( [verdachte] ) na het incident nog bij hem langs is geweest om te vertellen dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan en zijn excuses heeft aangeboden. [verdachte] zou hebben verteld dat hij verliefd op hem was en dat hij het daarom had gedaan.
Verbalisant [verbalisant 3] [6] heeft onderzoek gedaan naar het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dat blijkt op naam te staan van [naam 5] , wonende te Breda. Uit de Gemeentelijke Basis Administratie volgt dat op dit adres een vrouw en een man wonen. De vrouw is genaamd [naam 5] .
De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [7] hebben zich begeven naar het woonadres van [naam 5] te Breda. De verbalisanten vroegen haar naar de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] . Daarop keek zij in haar telefoon en liet zij aan de verbalisanten zien dat onder de contacten bij dit nummer de naam [verdachte] ’ was vermeld. [naam 5] gaf aan dat [verdachte] haar broer is en in Eindhoven woont. Zijn geboortedatum zou [geboortedag] 1973 zijn.
Na onderzoek bleek het volgens de verbalisanten te gaan om [verdachte] , geboren op
[geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] wonende te [adres 1] .
Door de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] [8] van de Koninklijke Marechaussee is de onderlinge gelijkenis getoetst van de personen die staan afgebeeld op de volgende afdrukken van verschillende foto’s:
- een schermafdruk voorzien van een gelaatsfoto met de tekst ‘ [verdachte] ’ en telefoonnummer [telefoonnummer] (afkomstig van het [naam 6] van aangever [naam 1] [9] );
- een kopie aanvraag reisdocument van een Nederlands paspoort ten name van [verdachte] .
Voornoemde verbalisanten zijn er van overtuigd dat de personen, die staan afgebeeld op de twee verschillende afdrukken, in werkelijkheid één en dezelfde persoon zijn.
Bij aangever [naam 1] is op 13 januari 2017 te 22.10 uur een zedenset afgenomen [10] . Door de aangever werd destijds volgens verbalisant [verbalisant 6] verklaard dat hij een voor hem bekende Turkse man thuis op bezoek had gehad. De man zou iets uit zijn zak hebben gehaald en het slachtoffer hebben bedwelmd. Ongeveer twee uur later zou hij naakt wakker zijn geworden. Hij wist niet wat er was gebeurd, maar hij had pijn aan zijn kont en aan zijn lichaam.
[verbalisant 6] nam waar dat de aangever, op het moment dat hij werd gevraagd te gaan staan en zich te ontkleden, niet recht op zijn benen kon staan en hij het met zijn gezichtsuitdrukkingen liet voorkomen alsof hij veel pijn had.
Op de achterzijde van het grijskleurige shirt van de onderzochte zaten enkele bloedsporen, bemonsterd en veiliggesteld als [nummer] . De onderbroek werd in beslag genomen en gewaarmerkt met [nummer] .
Bij het onderzoek door de GGD-arts werd in de binnenzijde van de anus een kleine roodkleurige huidbeschadiging gezien. De zedenset met de gemaakte bemonsteringen aan/bij de anus en de penis werden gewaarmerkt met [nummer] .
Het DNA-referentiemateriaal van [naam 1] is gewaarmerkt als [nummer] .
De verschillende bemonsteringen afkomstig van het lichaam van aangever [naam 1] (met DNA-profiel [nummer] ) zijn door het NFI [11] onderzocht.
Op zowel de buitenste randen als de binnenzijde van de anus ( [nummer] is sperma van ‘onbekende man A’ aangetroffen.
De penishuid ( [nummer] ) bevat een mengsel van sperma of sperma met ander celmateriaal (mogelijk speeksel) dat afkomstig is van de aangever zelf en ‘onbekende
man A’.
De bemonsteringen aan de buiten- en binnenzijde van de onderbroek [nummer] ) bevatten een mengsel van celmateriaal dat afkomstig is van de aangever zelf en ‘onbekende man A’.
Ook de achterzijde van het kruis aan de binnenkant van de onderbroek [nummer] ) bevat sperma van ‘onbekende man A’ vermengd met celmateriaal van de aangever.
Het bloed op de achterzijde van het shirt ( [nummer] ) blijkt afkomstig te zijn van de aangever.
Uit een later onderzoek van het NFI [12] is af te leiden dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNA-profiel van de ‘onbekende man A’, die wordt genoemd in het hierboven aangehaalde NFI-rapport. Als ‘onbekende man A’ kan aldus telkens ‘verdachte’ worden gelezen.
Ten aanzien van de bemonsteringen [nummer] , betreffende de anus van [naam 1] , wordt in dit verband specifiek opgemerkt dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel van het aangetroffen sperma kleiner is dan één op één miljard.
Door het NFI [13] is daarnaast een toxicologisch onderzoek verricht ten aanzien van het lichaamsmateriaal van [naam 1] . Hierin is opgenomen dat tussen het voorval en de urine- en bloedafname 5 tot 7 uren zijn gelegen. In deze periode neemt doorgaans de concentratie van een stof in bloed af door omzetting en uitscheiding. Concentraties van stoffen die relatief snel door het lichaam worden omgezet en uitgescheiden, kunnen in deze periode dermate afnemen dat deze niet meer kunnen worden gedetecteerd. Dit geldt voor bijvoorbeeld ethanol en GHB. Tevens vermeldt het NFI dat een eventuele blootstelling aan vluchtige bedwelmende stoffen, waaronder lachgas, ether en ‘poppers’, door de korte werkingsduur en de periode tussen het voorval en de afname van het lichaamsmateriaal ook niet in alle gevallen met toxicologisch onderzoek kunnen worden aangetoond. In een aanvullend rapport [14] ter zake van het onderzoek naar eventuele vluchtige bedwelmende stoffen wordt dit bevestigd.
Verdachte [15] heeft tegenover de politie verklaard dat hij degene die er eigenlijk de schuld van is dat hij bij de politie zit, te pakken heeft gekregen en dat hij die persoon heeft gesproken.
Voorts heeft verdachte [16] verklaard dat hij vrijwel iedere dag in Breda is vanwege zijn werk en dat hij een oudere zus heeft, genaamd [naam 5] , die in Breda woonachtig is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op bevindingen bij de afname van de zedenset en de resultaten van de NFI-onderzoeken naar biologische sporen en DNA aan/in het lichaam van aangever [naam 1] , worden vastgesteld dat er lichamelijk contact heeft plaatsgevonden tussen de aangever en verdachte. Daarbij is sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangever, te weten het brengen/duwen van verdachtes penis in de anus van de aangever.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit seksueel contact tussen de aangever en verdachte vrijwillig is geweest – welk scenario door de raadsman is geschetst – of onvrijwillig doordat verdachte aangever heeft bedwelmd. Deze vraag hangt samen met de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangever.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de aangever een valse aangifte heeft gedaan vanwege bijvoorbeeld zijn culturele achtergrond of huwelijk, zoals de raadsman heeft opgeworpen. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand dat de aangever om dergelijke redenen met zijn verhaal juist in de openbaarheid zou treden, indien het seksueel contact vrijwillig zou hebben plaatsgehad. De rechtbank acht het waarschijnlijker dat hij dan juist in de luwte zou willen blijven. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat aangever en verdachte met z’n tweeën in de woning waren, zonder de aanwezigheid van anderen, en dat ook niet is gebleken van een dreiging dat verdachte of een ander persoon over de seks iets naar buiten zou brengen zodat familie daarvan zou vernemen. De rechtbank neemt door die omstandigheden aan dat de aangever, zo er sprake was geweest van vrijwillig seksueel contact, dit verborgen had kunnen houden.
De rechtbank heeft tevens meegewogen dat de aangever zichzelf actief heeft opgesteld bij het vinden van de dader, door navraag naar hem te doen bij een andere Turkse man en de politie een telefoonnummer en een foto van de dader te overleggen. Ook dit duidt er niet op dat hij het seksueel contact publiekelijk geheim zou wensen te houden en draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat de seks gedwongen is geweest.
De aangever heeft zelfs bij de politie expliciet verklaard dat bekend moet worden wat de dader bij hem heeft gedaan.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de wijze waarop de aangever zijn verhaal heeft verteld. De aangever heeft, nadat hij bij bewustzijn was gekomen, zich aangekleed, gedronken en is direct naar [naam 4] van Vluchtelingenwerk gegaan, waar hij te laat voor een afspraak verscheen. Tegenover [naam 4] liet hij evenwel nog niet veel los. Hij gaf alleen aan dat hij was bedwelmd door [verdachte] en dat hij zich niet goed voelde. Pas toen een ambulancebroeder ging doorvragen kwam naar voren dat de aangever naakt was bijgekomen en pijn had aan zijn anus. Later, tijdens het informatief gesprek en de aangifte, is de aangever uitgebreider gaan verklaren en heeft hij pas zelf over seksueel misbruik gesproken. Op hoofdlijnen, op de belangrijkste punten heeft de aangever ook steeds consistent verklaard, zoals hierboven in de diverse verklaringen is aangehaald. Het is dus niet zo, dat hij meteen met een panklaar coherent (verzonnen) verhaal naar [naam 4] is gegaan. Het verhaal is met horten en stoten verteld. Het lijkt niet te zijn aangedikt, nu de aangever bijvoorbeeld niet spreekt over geweldsaspecten en een concreet bedwelmend middel. De rechtbank beschouwt de aangifte dan ook als authentiek, evenals de overige verklaringen van de aangever, als authentiek worden beschouwd.
De rechtbank ziet zich daarnaast voor de vraag gesteld of verdachte de aangever met een middel heeft bedwelmd, zoals de aangever heeft verklaard.
Blijkens het uitgevoerde toxicologisch onderzoek zijn in het lichaam van de aangever geen ethanol, drugs (waaronder GHB), genees- en/of bestrijdingsmiddelen aangetoond. Er zijn verder geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van stoffen die zijn bewustzijn hebben beïnvloed. Uit een aanvullend onderzoek volgt dat er in het bloed van de aangever evenmin vluchtige bedwelmende stoffen en/of daaraan gerelateerde omzettingsproducten zijn aangetroffen. Zoals hierboven is vermeld, sluit dit echter niet uit dat de aangever in werkelijkheid wel met een stof is beneveld door verdachte. Ook al is niet duidelijk geworden welke stof is gebruikt en tot welke effecten deze stof kunnen leiden. Er is immers geruime tijd verstreken tussen het incident en de urine-en bloedafname, ten gevolge waarvan de concentraties van de (al dan niet vluchtige) bedwelmende stoffen mogelijk afnemen en deze soms niet meer kunnen worden achterhaald.
Voor wat betreft het buiten bewustzijn brengen van de aangever heeft de raadsman aangevoerd dat het gebruik van vluchtige bedwelmende stoffen moet worden uitgesloten, omdat deze stoffen een werking van slechts enkele minuten zouden hebben en het onwaarschijnlijk is dat de aangever in dit korte tijdsbestek verplaatst, uitgekleed en misbruikt is. De rechtbank overweegt daaromtrent dat het niet ondenkbaar is dat de aangever niet geheel buiten bewustzijn is geraakt en uitvoering heeft gegeven, heeft meegewerkt aan bepaalde handelingen, terwijl hij zich hiervan niet volledig bewust is geweest. Daarnaast is niet vast te stellen welke stof is aangewend, zodat evenmin kan worden bepaald of de werkingsduur daarvan slechts enkele minuten is geweest.
De rechtbank heeft hieromtrent niet alleen acht geslagen op de verklaringen van de aangever, die meermalen zegt te zijn bedwelmd, maar ook op de verklaringen van getuige [naam 4] en verbalisant [verbalisant 6] die de gemoedstoestand van de aangever beschrijven na het incident. Dit betreffen objectieve bewijsmiddelen die de verklaring van aangever ook op dit punt ondersteunen.
Verdachte heeft zelf niets willen verklaren en de raadsman heeft het gebeuren enkel toegeschreven aan vrijwillig seksueel contact. Daarentegen kunnen de meest essentiële onderdelen in de verklaringen van de aangever worden geverifieerd, kloppen deze ook en zijn deze niet concreet weerlegd door de verdediging. Zo had de aangever pijn en bloed bij de anus en is er op die plaats een huidbeschadiging geconstateerd. Dat hij zich niet goed voelde en trilde, wordt ondersteund door [naam 4] . De verklaring dat verdachte later nog is teruggegaan om over het incident te praten, wordt door verdachte zelf bevestigd. Alleen gegevens over de bedwelming kunnen niet meer worden achterhaald, hetgeen (ook volgens het NFI) nadrukkelijk niet betekent dat dit niet is gebeurd. Met name de verklaring van [naam 4] ondersteunt de verklaring van aangever hieromtrent wel.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangever als geloofwaardig kunnen worden bestempeld. De rechtbank volgt dan ook zijn relaas en concludeert dat het seksueel contact tussen hem en verdachte in een gedwongen setting heeft plaatsgevonden. Zij gaat er van uit dat verdachte de aangever met een onbekend gebleven stof heeft bedwelmd en dat verdachte daarmee ook wist dat de aangever verkeerde in staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn; met als doel om het slachtoffer te misbruiken.
De rechtbank acht het tenlastegelegde seksueel misbruik wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 januari 2017 te Breda, met [naam 1]
, van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van
bewusteloosheid, verminderd bewustzijn verkeerde, een
of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1]
, te weten het brengen/duwen van verdachtes penis in de anus van die
[naam 1]
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met name gelet op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden en proceshouding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt vooral rekening te houden met de blanco documentatie van verdachte, het gegeven dat verdachte een vaste aanstelling heeft bij een werkgever in Etten-Leur en met de tijd die inmiddels is verstreken vanaf de pleegdatum tot aan de berechting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 13 januari 2017 te Breda schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een andere man.
Het slachtoffer heeft verdachte in zijn woning binnengelaten, omdat verdachte hem zou kunnen helpen met het leren van de Nederlandse taal op de computer. Al snel is het slachtoffer door verdachte bedwelmd met een stof, ten gevolge waarvan hij in staat van bewusteloosheid, althans van verminderd bewustzijn is geraakt en bijzonder kwetsbaar is geworden. Daarna heeft verdachte geslachtgemeenschap gehad met het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer totaal respectloos behandeld. Hij heeft op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en heeft het zelfbeschikkingsrecht op het eigen lichaam van het slachtoffer in vergaande mate geschonden. Vaak ondervinden slachtoffers van dergelijk misbruik nog geruime tijd psychische schade door wat hun is overkomen en wordt hun toekomstige seksuele beleving daardoor negatief beïnvloed. Dergelijke zedendelicten veroorzaken voorts gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank rekent verdachte het feit zwaar aan.
De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van verdachte in ogenschouw genomen, voor zover deze zijn af te leiden uit het procesdossier en door de raadsman ter zitting naar voren zijn gebracht.
De rechtbank constateert dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank weegt ten nadele van verdachte mee dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven en in dit verband ook de verantwoordelijkheid voor zijn daden niet neemt door ervoor te kiezen niet ter zitting te verschijnen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het verweer van de raadsman, geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn, nu tussen het tijdstip waarop verdachte in verzekering is gesteld – waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld – en de datum van het eindvonnis nog geen twee jaren zijn verstreken. Er is dan ook geen inbreuk gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, welk artikel waarborgt dat verdachten binnen een redelijke termijn worden berecht. Eventuele strafvermindering is om die reden niet aan de orde.
Alles afwegend acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf passend en geboden, met name gezien de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is gepleegd en zijn proceshouding. Zij is van oordeel, gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke situaties worden opgelegd en het gegeven dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen, dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te hoog is. Verdachte zal een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden worden opgelegd met aftrek van voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens, voorzitter, mr. Dekker en mr. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 juni 2019.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017009761 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 174.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 89.
3.Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, pagina 91 t/m 93.
4.Het proces-verbaal van aangifte [naam 1] , pagina 95 t/m 98.
5.Het proces-verbaal van verhoor [naam 1] , pagina 105.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 42.
7.Het proces-verbaal bevindingen gebruikersnaam [telefoonnummer] , pagina 47.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 51.
9.Het proces-verbaal van verhoor [naam 1] , pagina 98 en bijlage de foto op pagina 102)
10.Het proces-verbaal afname zedenset, pagina 108 en 109.
11.Het geschrift, zijnde het rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van het NFI d.d. 16 mei 2017, pagina 166 t/m 168.
12.Het geschrift, zijnde het rapport DNA-onderzoek d.d. 28 december 2017, pagina 170 en 171.
13.Het geschrift, zijnde het rapport Toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [naam 1] van het NFI d.d. 30 maart 2017, pagina 163.
14.Het geschrift, zijnde het rapport Aanvullend toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [naam 1] d.d. 21 augustus 2018, separaat gevoegd.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 80.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 72.