ECLI:NL:RBZWB:2019:2977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
02-665368-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting, diefstal, bedreiging, huisvredebreuk en mishandeling met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige feiten, waaronder opzettelijke brandstichting, diefstal, bedreiging, huisvredebreuk en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 juni 2018 in Tilburg door geweld en andere feitelijkheden twee vrouwen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Daarnaast heeft hij een damesfiets van een van de slachtoffers gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat van invloed was op de strafoplegging. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder plaatsing in een Forensisch Psychiatrisch Kliniek (FPK). De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de beslissing. De verdachte is ook veroordeeld voor de aanrandingen en de diefstal, waarbij de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs heeft vastgesteld op basis van de aangiftes van de slachtoffers en getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665368-18
vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad, Westzaan,
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juni 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is behandeld op dezelfde zitting als de zaken tegen verdachte onder parketnummer 02/194973-18 en 02/187157-18.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Tilburg, door geweld of een andere feitelijkheid [naam 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het slaan tegen de billen van die [naam 1] en bestaande dat geweld en/of andere feitelijkheid uit het onverwachts bij die [naam 1] achterop de bagagedrager van haar fiets springen en/of haar belemmeren om door te fietsen en/of (vervolgens) die [naam 1] -zakelijk weergegeven- te zeggen dat hij geil is en/of dat ze al lang weet dat hij haar wil en/of haar vervolgens onverhoeds tegen haar billen slaan art 246 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een damesfiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Tilburg, door geweld of een andere feitelijkheid [naam 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermalen vastpakken van en knijpen in de billen van die [naam 2] en bestaande dat geweld en/of andere feitelijkheid uit
- het meermalen op die [naam 2] aflopen en vervolgens zijn armen om haar lichaam doen en met zijn handen haar billen vastpakken en haar tegen een muur duwen waarbij hij -zakelijk weergegeven- tegen die [naam 2] zegt "Je wilt dit wel, lekker hè" en/of
- het haar van achteren onverhoeds benaderen en met kracht in haar bil knijpen
art 246 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 2 baseert hij zich op de aangifte van [naam 1] en de verklaring van verdachte. Ten aanzien van beide aanrandingen is er voldoende wettig en overtuigend bewijs, gelet op de aangiftes van [naam 1] en [naam 2] . Verdachte was bij [naam 1] en [naam 2] aanwezig en de aangiftes ondersteunen elkaar. Hij heeft op dezelfde dag dezelfde handelingen jegens beide aangeefsters gepleegd. De officier van justitie is van mening dat ook het feit dat verdachte bij de politie seksueel getint gedrag vertoonde, zoals ook bij aangeefsters, ondersteunend is voor het bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 3. Voor beide feiten is er alleen bewijs in de vorm van een aangifte en is er geen enkel ondersteunend bewijs. Derhalve dient verdachte van feit 1 en 3 te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en 2 aanranding [naam 1] en diefstal fiets
[naam 1] deed aangifte van diefstal van haar fiets en aanranding. Zij verklaarde dat zij op donderdag 14 juni 2018 in de ochtend naar haar werk wilde fietsen vanuit Tilburg en dat ze hoorde dat iemand haar naam riep. Ze herkende die persoon als verdachte, omdat hij bevriend is met haar vriend. Verdachte sprong achterop haar fiets. Toen zij hem eraf duwde, ging hij voor haar fiets staan. Hij zei dat hij geil was en sloeg haar tegen haar kont.
Even later pakte verdachte haar zwarte damesfiets en fietste weg. [1] De politie kwam ter plaatse. De vriend van aangeefster, [naam 3] , verklaarde tegen de politie dat hij had gezien dat verdachte daar stond en dat hij had gezien dat verdachte de fiets van aangeefster pakte en wegfietste. [2]
Feit 3 aanranding [naam 2]
Op 14 juni 2018 heeft [naam 2] aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij die dag tussen 08:00 uur en 09:30 aanwezig was in de [straatnaam] in Tilburg als medewerkster bij het FACT-team van GGZ Breburg en dat verdachte daar aanwezig was. Zij verklaarde dat verdachte het pand binnenkwam, hij haar om haar lichaam vastpakte met beide handen, bij beide billen pakte en haar tegen de muur drukte. Hij zei dat zij dat wel wilde. Later pakte hij haar weer beet om haar lichaam bij de billen. Hij zei tegen haar: “Lekker hè.”. Zijn lichaam duwde hij tegen haar aan. Toen zij hem wegduwde, kneep hij haar in de rechterbil. [3] De politie kwam ter plaatse en heeft verdachte daar aangehouden en meegenomen. Verdachte zei tegen een medewerkster van de politie dat hij haar billen wilde likken. [4] Verbalisante [naam verbalisant] heeft verklaard dat verdachte tegen haar zei dat hij haar kontje wilde likken. [5]
De rechtbank overweegt dat er voor feit 2 voldoende bewijs is, nu zowel aangeefster als getuige [naam 3] hebben verklaard dat verdachte de fiets heeft meegenomen. De diefstal kan dus wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat beide feiten wel wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Beide aangiftes worden op dezelfde dag gedaan en zien op gebeurtenissen die in de vroege ochtend op 14 juni 2018 kort achter elkaar plaatsvonden. Het gaat om sterk overeenkomende verhalen van beide aangeefsters, die hun verhalen volledig onafhankelijk van elkaar hebben gedaan. Beide aangeefsters hebben verklaard dat zij tegen de billen zijn geslagen. Ook hebben beide aangeefsters verklaard dat verdachte seksueel getinte opmerkingen maakte. Aangeefster [naam 1] heeft verklaard dat verdachte zei dat hij geil was en aangeefster [naam 2] heeft verklaard dat verdachte zei dat het lekker was en dat zij dit wel wilde. Nu de aangiftes op zoveel cruciale punten overeenkomen en de feiten in zo’n kort tijdsbestek achter elkaar hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is. Hier komt bij dat de aanwezigheid van verdachte op beide plaatsen delict wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen: de verklaring van [naam 3] en het aantreffen van verdachte bij GGZ Breburg. De rechtbank wordt voorts nog gesterkt in haar overtuiging dat dit gebeurd is omdat verdachte kort nadien ook tegen vrouwelijke politiemedewerkers seksueel grensoverschrijdende uitspraken heeft gedaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 14 juni 2018 te Tilburg door een feitelijkheid [naam 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het slaan tegen de billen van die [naam 1] en bestaande die feitelijkheid uit het onverwachts bij die [naam 1] achterop de bagagedrager van haar fiets springen en haar belemmeren om door te fietsen en haar vervolgens onverhoeds tegen haar billen slaan;
2.
op 14 juni 2018 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damesfiets, toebehorende aan [naam 1] ;
3.
op 14 juni 2018 te Tilburg, door geweld of een andere feitelijkheid [naam 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermalen vastpakken van en het knijpen in de billen van die [naam 2] en bestaande dat geweld en/of andere feitelijkheid uit
- het meermalen op die [naam 2] aflopen en vervolgens zijn armen om haar lichaam doen en met zijn handen haar billen vastpakken en haar tegen een muur duwen en
- het haar van achteren onverhoeds benaderen en met kracht in haar bil knijpen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (geen straf of maatregel), gelet op zijn eis in de zaken onder parketnummer 02/194973-18 en 02/187157-18, behandeld op dezelfde zitting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht de door de officier van justitie genoemde toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee aanrandingen van vrouwen op dezelfde dag en de diefstal van een fiets. Met name de aanrandingen zijn ernstige feiten die veel impact hebben op slachtoffers.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en psychiater en psycholoog in de zaken onder parketnummer 02/187157-18 en 02/194973-18, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Uit de rapportages van de psychiater en psycholoog blijkt dat bij verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking en antisociale persoonlijkheidstrekken. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook van invloed is geweest op zijn handelen bij deze feiten.
De rechtbank houdt ook in sterke mate rekening met het vonnis dat vandaag in de zaken 02/194973-18 en 02/187157-18 wordt gewezen. Daarbij is een forse straf opgelegd van 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met onder meer verplichte behandeling in een kliniek. Maar de rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met de enkele toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en dat ook in deze zaak een straf moet volgen.
Alles afwegend acht de rechtbank passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 dagen, gelijk aan de tijd die verdachte in deze zaak in voorarrest heeft gezeten, plus 14 dagen voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 246 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 2:Diefstal;
feit 3:Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 17 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Schnitzler en mr. Fontein, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juli 2019.
Mr. Fontein is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018136572 van politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 46.
2.Het proces-verbaal bevindingen, p. 24 en 25.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , p. 8 t/m 11.
4.Het proces-verbaal bevindingen, p. 15, 16 en 17
5.Het proces-verbaal bevindingen, p. 19.