ECLI:NL:RBZWB:2019:2984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
02-800147-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Kok
  • A. Breeman
  • J. Fontein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet op de dood door steekincident

Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 juli 2018 in Tilburg betrokken was bij een steekincident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde door met een mes in de rug van het slachtoffer [naam 1] te steken, wat leidde tot een steekwond en een klaplong. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte had ook [naam 2] en [naam 3] mishandeld door hen met een mes te verwonden toen zij [naam 1] te hulp schoten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 21 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [naam 1], [naam 2] en [naam 3].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800147-18
vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave
raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juni 2019, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juli 2018 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de rug en/of zij, althans in het lichaam van die [naam 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 8 juli 2018 te Tilburg [naam 2] en/of [naam 3] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende en/of snijdende bewegingen te maken waardoor voornoemde [naam 2] en/of [naam 3] pijn en/of letsel hebben ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 (poging tot doodslag) en onder 2 (mishandeling, meermalen gepleegd) tenlastegelegde. Hij baseert zich ten aanzien van beide feiten op de aangifte van [naam 1] , de aangifte van [naam 2] , de aangifte van [naam 3] (hierna: [naam 3] ), de medische informatie met betrekking tot het letsel van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , de foto’s van het letsel van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en de verklaring van getuige [naam 4] (verder: [naam 4] ). Daaruit blijkt dat het letsel van de slachtoffers door een mes is veroorzaakt en verdachte een mes had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen. De raadsman is evenals de officier van justitie van mening dat het eerste feit als een poging tot doodslag kan worden gekwalificeerd. De mishandelingen van [naam 2] en [naam 3] dienen als één strafbaar feit te worden gezien. Hoewel verdachte van mening is dat er sprake is van noodweer, wordt dit verweer vanwege de juridische onhaalbaarheid niet door de raadsman gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
BewijsmiddelenOp 8 juli 2018 omstreeks 5.15 uur kregen verbalisanten de melding te gaan naar de [adres] te Tilburg in verband met een steekpartij die zou hebben plaatsgevonden bij het bedrijf [naam 5] . Ter plaatse troffen verbalisanten twee mannen aan, aangever [naam 3] en aangever [naam 2] . [naam 3] had een wond op zijn kin van ongeveer 3 centimeter lang. [1] [naam 2] had een hoofdwond, die bloedde. [2] Op het toilet troffen verbalisanten een derde man aan, aangever [naam 1] . [naam 1] had een bebloed gezicht en een steekwond in zijn rug. [3]
[naam 1] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2018 op de parkeerplaats bij het bedrijf [naam 5] te Tilburg zat. Hij werd van achteren door verdachte aangevallen. Hij voelde dat hij in zijn zij werd gestoken. Hij zag vervolgens dat verdachte [naam 2] en [naam 3] aanviel en hen stak. Hij heeft gehoord dat zij daarna gewond waren aan hun hoofd. [4]
Op een foto van [naam 1] , die is genomen in het ziekenhuis, is een (verbonden) wond te zien aan de rechterzijde van zijn rug ter hoogte van de onderkant van zijn longen. [5]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat bij [naam 1] een steekwond in de borstkas is waargenomen. De rechterlong was ingeprikt, waardoor een zogenaamde klaplong was ontstaan. [6]
Aangever [naam 2] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2018 op de parkeerplaats bij het bedrijf [naam 5] te Tilburg zat. Verdachte viel [naam 1] aan. Hij hoorde [naam 1] zeggen dat hij gewond was. Hij zag dat het shirt van [naam 1] bebloed was. Toen hij en [naam 3] [naam 1] wilden helpen, heeft verdachte [naam 3] en hem verwond. Hij voelde dat zijn hoofd warm werd en bloedde. [7]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat bij [naam 2] op 8 juli 2018 een snijwond in de behaarde hoofdhuid is waargenomen. [8]
Aangever [naam 3] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2018 op de parkeerplaats bij het bedrijf [naam 5] te Tilburg zat. Hij zag dat verdachte [naam 1] aanviel en hem in zijn rug stak. Toen hij en [naam 2] [naam 1] wilden helpen, heeft verdachte [naam 2] en hem met het mes gestoken. Hij voelde dat hij in zijn kin en zijn nek werd geraakt. [9]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat bij [naam 3] op 8 juli 2018 een snijwond op de kin is waargenomen. [10]
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2018 omstreeks 06.00 uur wakker werd en verdachte de vrachtwagencabine in hoorde stappen. Hij hoorde dat verdachte tegen hem zei dat hij drie mensen had gestoken. Vervolgens hoorde hij dat er een metalen voorwerp in de afvalbak werd geworpen. [11]
Op 8 juli 2018 omstreeks 07.59 uur werd de vrachtwagencabine van verdachte doorzocht. In de door getuige [naam 4] aangewezen prullenbak werd een klapmes aangetroffen. [12] Tevens werden er meerdere tissues met bloed aangetroffen. [13]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 8 juli 2018 op de parkeerplaats bij het bedrijf [naam 5] te Tilburg was. Hij heeft [naam 1] een klap gegeven. Hij had op dat moment een mes in zijn handen. [14]
4.3.2.
Feit 1
De rechtbank is op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte met een mes in de rug of zij van [naam 1] heeft gestoken. Als gevolg hiervan heeft hij een steekwond van 8 centimeter opgelopen en was zijn rechterlong ingeprikt, waardoor een klaplong is veroorzaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij [naam 1] heeft geslagen en dat hij op het moment dat hij sloeg een mes in zijn handen had. Gelet op het daarna bij [naam 1] ontstane letsel, is de rechtbank van oordeel dat dit is ontstaan door het mes dat verdachte in zijn hand had.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is hoe die gedraging van verdachte dient te worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] . Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van [naam 1] , indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
De rechtbank is van oordeel dat door met een mes in de rug/zij van [naam 1] te steken er een aanmerkelijke kans was op dodelijk letsel en verdachte dat ook wist. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de kans groot is, dat door een messteek op deze plaats van het bovenlichaam en op deze wijze uitgevoerd een vitaal orgaan wordt geraakt en dat dit tot de dood kan leiden. In dit geval heeft verdachte ook daadwerkelijk een vitaal orgaan geraakt. Door de messteek van verdachte is een van de longen van het slachtoffer geraakt. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte de kans daarop ook willens en wetens aanvaard. In dit geval mag het slachtoffer, en daarmee ook indirect verdachte, van geluk spreken dat het is gebleven bij een klaplong.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet van verdachte door het steken van [naam 1] met een mes in de rug/zij (tenminste) in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van [naam 1] . De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.3.3
Feit 2
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte met het mes in zijn hand ook aan [naam 2] en [naam 3] een klap heeft gegeven. Omdat beide personen hierna snijwonden aan hun hoofd en kin hadden, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte dit letsel heeft veroorzaakt en hen heeft mishandeld.
4.3.4.
NoodweerVerdachte heeft ter zitting verklaard dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. Hoewel de raadsman dit verweer niet heeft gevoerd, zal de rechtbank ambtshalve de vraag beantwoorden of er aan de kant van de verdachte sprake was van noodweer.
De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van een noodweersituatie vereist is dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdediging noodzakelijk is.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk dat verdachte zich heeft bevonden in een noodweersituatie. Voor het verloop van de avond sluit de rechtbank met name aan bij getuige [naam 6] (verder [naam 6] ) en het letsel van [naam 1] . De rechtbank leidt uit die verklaring af dat de sfeer voorafgaand aan het steekincident gemoedelijk was. Getuige [naam 6] heeft verklaard dat hij en de chauffeurs, waaronder de slachtoffers, aan het praten waren toen verdachte op de groep afliep en zelf de aanval met het mes op hen heeft geopend. Daaruit blijkt dat van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte geen sprake was, niet door [naam 1] noch door [naam 2] en [naam 3] . Daar komt bij dat het letsel van [naam 1] niet past in de verklaring van verdachte dat [naam 1] op het mes zou zijn gevallen. [naam 1] heeft immers letsel aan zijn rug/zij. Dat sluit aan bij een onverwachte aanval vanaf de achterzijde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een beroep op noodweer niet kan slagen.
De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar voor de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [naam 2] en [naam 3] door met een mes zwaaiende en snijdende bewegingen te maken als gevolg waarvan letsel aan het hoofd en kin is opgelopen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 8 juli 2018 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, heeft gestoken in de rug of zij van die [naam 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 8 juli 2018 te Tilburg [naam 2] en [naam 3] heeft mishandeld door met een mes zwaaiende en snijdende bewegingen te maken waardoor voornoemde [naam 2] en [naam 3] pijn en letsel hebben ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De rechtbank heeft onder 4.3. overwogen dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De eis is gebaseerd op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie waarbij het zwaartepunt lig op de aard en ernst van feit 1.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht aan verdachte een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Hij heeft daarbij gewezen op een in zijn ogen vergelijkbare uitspraak waarin sprake was van poging tot doodslag, mishandeling en openlijke geweldpleging en waarvoor een gevangenisstraf van achttien maanden is opgelegd. De raadsman verzoekt dit te volgen. Niet alleen van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, maar ook van de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS kan worden afgeweken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, heeft hij [naam 1] in zijn rug/zij ter hoogte van zijn long met een mes gestoken, wat heeft geleid tot een klaplong. Dat [naam 1] als gevolg hiervan niet is overleden, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Na het plegen van dit feit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen. Op het moment dat [naam 2] en [naam 3] [naam 1] te hulp schoten, heeft verdachte zich met het mes tegen hen gekeerd. Hij heeft met het mes zwaaiende en snijdende bewegingen gemaakt en daarbij [naam 2] en [naam 3] in het hoofd en de kin geraakt.
Door zo te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor de slachtoffers gedurende lange tijd grote psychische gevolgen met zich kan brengen. Dit is ook gebleken uit de informatie die is gevoegd bij de drie vorderingen benadeelde partij van de slachtoffers in deze zaak. Daarin is bevestigd dat de slachtoffers nog steeds last hebben van de wond en aan het voorval littekens hebben overgehouden. Het voorval heeft bij de slachtoffers gevoelens van onmacht en onveiligheid opgeroepen. Ook hebben zij langere tijd last gehad van stress, paniekaanvallen en concentratieproblemen.
De rechtbank rekent verdachte de feiten zwaar aan, met name omdat hij [naam 1] onverwacht van achteren heeft aangevallen. [naam 1] heeft verdachte niet zien aankomen en heeft geen enkele kans gehad zich tegen deze laffe aanval te verdedigen. De rechtbank neemt het verdachte bovendien kwalijk dat hij [naam 2] en [naam 3] heeft verwond toen zij [naam 1] te hulp schoten.
De rechtbank heeft op het strafblad van verdachte gezien dat hij (in Nederland) niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Daar heeft de rechtbank rekening mee gehouden.
Volgens het reclasseringsadvies van 8 oktober 2018 is verdachte door zijn denkpatronen, vaardigheden en houding tot de delicten is gekomen. Het alcoholgebruik van verdachte heeft vermoedelijk een rol bij de totstandkoming van de delicten gespeeld. Verdachte neemt beperkt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en is constant geneigd de discussie aan te gaan. Het recidiverisico kan, gelet op de beperkt beschikbare informatie over verdachte en zijn delictverleden, niet worden ingeschat. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Geadviseerd wordt dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 21 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden is. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij heeft daarbij met name in aanmerking genomen welke straffen in vergelijkbare zaken worden opgelegd, alsmede de omstandigheid dat een detentie in Nederland voor verdachte zwaarder zal zijn omdat hij geen Nederlands spreekt. Voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding, mede gezien het advies van de reclassering.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [naam 1] (feit 1)
De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van
€ 19.530,00, bestaande uit een bedrag van € 13.030,00 aan materiële schade en € 6.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit:
  • ziekenhuisdaggeldvergoeding € 60,00
  • beschadigde kleding € 70,00
  • verlies van arbeidsvermogen € 11.400,00
  • operatie verwijderen littekens € 1.500,00
De rechtbank is van oordeel dat gevorderde vergoeding voor het verblijf in het ziekenhuis
en de schade aan de kleding een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 1 bewezenverklaarde feit, zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit inkomstenverlies heeft geleden. Het is in het kader van deze procedure, op basis van het beschikbare dossier en de vordering van de benadeelde partij, echter niet goed mogelijk de exacte omvang van de inkomstenderving vast te stellen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de schade tenminste € 3.000,00 bedraagt en zal dit bedrag dan ook toewijzen. De benadeelde partij zal voor het resterend deel van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘operatie verwijderen littekens’ niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering nog onvoldoende is onderbouwd. Aanhouding voor een nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit ook immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 5.000,00 en zal de gevorderde immateriële schade voor het overige afwijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
7.2
De benadeelde partij [naam 2] (feit 2)
De benadeelde partij [naam 2] vordert ten aanzien van feit 2 een schadevergoeding van
€ 1.320,00, bestaande uit een bedrag van € 220,00 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit:
  • beschadigde kleding € 70,00
  • medicijnen € 150,00
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade aan de kleding en vergoeding van de medicijnen een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Dit wordt door de verdediging niet betwist, zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit ook immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 750,00 en zal de gevorderde immateriële schade voor het overige afwijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
7.3
De benadeelde partij [naam 3] (feit 2)
De benadeelde partij [naam 3] vordert ten aanzien van feit 2 een schadevergoeding van
€ 2.217,27, bestaande uit een bedrag van € 1.117,27 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit:
  • beschadigde kleding € 103,60
  • plastische chirurgie € 1.013,67
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade aan de kleding een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Dit wordt door de verdediging niet betwist, zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘plastische chirurgie’ niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering nog onvoldoende is onderbouwd. Aanhouding voor een nadere onderbouwing zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit ook immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank is van oordeel dat de schade, zoals die door de benadeelde partij is gesteld, voldoende is onderbouwd. Zij zal dan ook het gevorderde bedrag van € 1.100,00 toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
7.4
Slachtofferhulp Nederland
Slachtofferhulp Nederland heeft een verzoek tot ambtshalve oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingediend, nu zij voor de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] medische stukken heeft moeten laten vertalen. De vertaalkosten bedragen € 356,95 .
De rechtbank heeft er begrip voor dat Slachtofferhulp Nederland vergoeding wenst van de gemaakte kosten. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van een derde. De rechtbank zal dan ook geen schadevergoedingsmaatregel opleggen ten behoeve van Slachtofferhulp Nederland.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot doodslag;
feit 2:Mishandeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 21 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 1]van
€ 8.130,00, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, waarvan € 3.130,00 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de gevorderde immateriële schade voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] in het overige gedeelte van de vordering inzake materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 2]van
€ 970,00, waarvan € 220,00 ter zake van materiële schade en € 750,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van [naam 2] voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 3]van
€ 1.203,60, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, waarvan € 103,60 ter zake van materiële schade en € 1.100,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 3] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam 3] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- [naam 1] (feit 1), € 8.130,00, 75 dagen hechtenis,
- [naam 2] (feit 2), € 970,00, 19 dagen hechtenis,
- [naam 3] (feit 2), € 1.203,60, 22 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kok, voorzitter, mr. Breeman en mr. Fontein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juli 2019.
Mr. Kok en mr. Fontein zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2018158127 van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 231.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 8 juli 2018, p. 132-133.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 8 juli 2018, p. 158-159.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] d.d. 8 juli 2018, p. 63-64.
5.Een foto van [naam 1] , p. 66-68.
6.De geneeskundige verklaring van 23 april 2019, gevoegd bij de vordering benadeelde partij van [naam 1] .
7.Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] d.d. 8 juli 2018, p. 69-73.
8.De geneeskundige verklaring van 17 juli 2018, p. 193.
9.Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 3] d.d. 8 juli 2018, p. 76-82.
10.De geneeskundige verklaring van 17 juli 2018, p. 190.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] d.d. 8 juli 2018, p. 101-102.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 8 juli 2018, p. 177-178.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 8 juli 2018, p. 184-185.
14.De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 19 juni 2019.