ECLI:NL:RBZWB:2019:3003

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
02-820728-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Dekker
  • A. Froger
  • J. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en veroordeling voor poging tot diefstal met braak in de zaak tegen een groep verdachten betrokken bij een gewelddadige confrontatie

Op 4 juli 2019 deed de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak in een strafzaak tegen een groep van negen verdachten die betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie in Ossendrecht. De verdachten waren aangeklaagd voor de primair tenlastegelegde doodslag in vereniging, maar de rechtbank sprak hen vrij van deze beschuldiging. De zaak draaide om een incident dat plaatsvond op 16 februari 2016, waarbij de bewoners van een woning werden geconfronteerd door de verdachten die probeerden hennep te stelen. Tijdens deze confrontatie kwam de bewoner, [naam 1], om het leven door vuurwapengeweld. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld wie de fatale schot had gelost, waardoor de verdachten niet konden worden veroordeeld voor doodslag.

De rechtbank oordeelde echter wel dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan een poging tot diefstal met braak, aangezien zij met een groep naar de woning waren gegaan met de intentie om hennep te stelen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, en dat zij een gezamenlijk plan hadden om de hennep te stelen. De rechtbank legde hen een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De vordering van de benadeelde partij, de nabestaanden van [naam 1], werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank de verdachten vrijsprak van de doodslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820728-16
vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsvrouw mr. Boufadiss, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 14, 17 en 20 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Koning, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op of omstreeks 16 februari 2016 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, [naam 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door een of
meer kogel(s) in het lichaam van die [naam 1] te schieten en/of af te vuren,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit, te weten een poging diefstal / een poging diefstal met geweld
(van een hoeveelheid hennep/hennepplanten), en welke doodslag werd gepleegd
met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te
maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere
deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2016 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning (aan de
[adres 2] ) alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich
buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid hennep/hennepplanten,
althans een of meer goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s)
en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming,
daartoe het/een raam van de woning aan de [adres 2] te Ossendrecht heeft opengebroken/geforceerd (met een of meer breekvoorwerp(en) en/of schroevendraaier(s)) en/of (vervolgens) die woning is binnen gegaan en/of de voordeur van die woning heeft opengemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hieruit bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
een of meer wapen(s) heeft/hebben getrokken naar en/of in de richting van voornoemde
[naam 1] en/of een of meer kogel(s) heeft/hebben afgevuurd/geschoten op en/of in het lichaam van die [naam 1] , welk feit de dood ten gevolge heeft gehad voor die [naam 1] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde doodslag in vereniging gepleegd, nu niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geschoten en evenmin dat hij en zijn medeverdachten (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op de dood van het slachtoffer [naam 1] .
De officier van justitie acht de subsidiair tenlastegelegde poging tot diefstal met braak, vergezeld van geweld en de dood tot gevolg hebbend, tezamen en in vereniging gedurende de nacht gepleegd, wettig en overtuigend bewezen. De aanwezigheid van verdachte op of in de nabijheid van de plaats delict wordt door hem bekend en wordt bovendien ondersteund door technisch bewijs en verklaringen van medeverdachten. De officier van justitie acht een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende verdachten bewezen. Er was sprake van een vooropgesteld plan om een inbraak te plegen in de woning van [naam 1] , omdat de verdachten daar een hoeveelheid hennep wilden buitmaken. De verdachten hadden opzet op de samenwerking en op de woninginbraak. Daarnaast hadden zij voorwaardelijk opzet op het toegepaste geweld. Verdachten hebben namelijk bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een of meerdere medeverdachten onder bepaalde omstandigheden (fors) geweld zou(den) gaan gebruiken. Dit wordt onder meer ingekleurd door de zeer criminele hennepwereld waarin dit alles zich afspeelt, de professionaliteit van deze hennepkwekerij, het feit dat het gaat om grote bedragen, grote financiële belangen en daarmee samenhangende bewaking, en het feit dat bekend mag worden verondersteld dat hierbij vaak fors (vuurwapen)geweld wordt gebruikt en dat verdachten er derhalve ernstig rekening mee hadden moeten houden dat de mogelijkheid bestond dat een medeverdachte een vuurwapen zou meenemen en zo nodig zou gebruiken. Nu de officier van justitie alle verdachten in gezamenlijkheid verantwoordelijk houdt voor het toegepaste fors geweld, te weten het schieten, geldt dit ook voor het onafhankelijk van de wil ontstane gevolg hiervan, te weten de dood van [naam 1] . De leer van de redelijke toerekening staat aan dit causale verband niet in de weg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag in vereniging dient te volgen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de subsidiair tenlastegelegde poging tot inbraak. Het plan was namelijk om hennep uit een woning te stelen, daar was het opzet van verdachte ook op gericht en daar zag de bewuste samenwerking op. Verdachte heeft zijn aandeel hierin bekend. Van de geweldscomponent en het daaruit voorvloeiend gevolg, te weten de dood van [naam 1] , dient verdachte echter te worden vrijgesproken, aldus de verdediging. Verdachte heeft geen voorwaardelijk opzet gehad op het plegen van enig geweld laat staan het gebruik van een vuurwapen. Verdachte wist immers niet dat een medeverdachte een vuurwapen had meegenomen en had hier ook geen rekening mee behoeven te houden. De afspraak was juist dat er geen wapens gebruikt zouden worden en men ging er bovendien van uit dat de bewoner niet thuis zou zijn. Verdachte heeft nimmer de aanmerkelijke kans op het gepleegde vuurwapengeweld aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 16 februari 2016, omstreeks 01.27 uur, werd melding gedaan van een mogelijk schietincident aan het [adres 2] te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht. De melder, zijnde getuige [naam 2] , had drie harde schoten gehoord en had acht personen weg zien rennen. Deze personen waren in het zwart gekleed en weggerend naar het Kerkplein en via de Ossendrechtseweg te Ossendrecht in drie auto’s weggereden. Diverse politie-eenheden begaven zich naar het [adres 2] te Ossendrecht.
In de woning met [adres 2] brandde licht. Het draairaam van de woonkamer, aan de voorzijde, was kennelijk opengebroken. [1] Dit raam stond op een kier en er zaten verse braaksporen op het houtwerk van het raam. Ook de voordeur stond deels open.
Direct achter de voordeur lag een man op de grond. Deze man lag in een plas bloed en was overleden. In de woning werden geen andere personen aangetroffen. Bij het slachtoffer werd geconstateerd dat hij een schotwond in zijn hoofd had. In de trap en het plafond van de hal werden twee inschoten gezien. Het slachtoffer had in zijn rechterhand een bebloede schroevendraaier. Dit bloed bleek na onderzoek te matchen met het DNA van het slachtoffer. Het slachtoffer werd geïdentificeerd als [naam 1] . Door het NFI is vastgesteld dat de dood wordt verklaard als gevolg van bij leven opgetreden perforerend geweld, te weten één inschot aan het hoofd.
Op de eerste verdieping van de woning werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. [naam 3] , de echtgenote van [naam 1] , heeft verklaard dat de hennepkwekerij aan [naam 1] toebehoorde en dat Bulgaarse vrouwen daar kwamen knippen [2] . Mogelijk zouden zij anderen op de hoogte hebben gebracht over het bestaan van de kwekerij om deze vervolgens te kunnen rippen.
Buurtonderzoek
Op en nabij de plaats delict werd een buurtonderzoek ingesteld, waarbij meerdere bewoners/getuigen benaderd en gehoord werden.
De getuige [naam 2] [3] , wonende aan de [adres 3] te Ossendrecht, zag op 15 februari 2016 om 23.00 uur dat drie auto’s stapvoets langs zijn woning reden en dat die auto’s, waaronder een donkerblauwe of zwarte Audi A8, daarna naast elkaar op de parkeerplaats aan het Kerkplein te Ossendrecht parkeerden. Een groot deel van de periode tussen 23.00 uur en 23.30 uur heeft [naam 2] vanuit zijn tuin een en ander in de gaten gehouden. Hem viel onder andere op dat omstreeks 23.30 uur een viertal mannen met een redelijke pas vanaf de parkeerplaats aan het Kerkplein het [adres 2] inliep. Deze mannen waren in het donker gekleed en hadden veel weg van een arrestatieteam.
Vijf à tien minuten later liepen dezelfde mannen vanuit het [adres 2] weer terug naar de parkeerplaats en stapten daar in de auto’s.
Omstreeks 01.15 uur stapten volgens [naam 2] uit drie geparkeerde auto’s in totaal acht mannen. Zij staken vanaf de parkeerplaats de Kerkstraat over en liepen in snelle pas in de richting van het [adres 2] . Op enig moment hoorde [naam 2] kort achter elkaar drie harde schoten, waarna [naam 2] acht mannen vanuit het [adres 2] weer richting de parkeerplaats zag rennen, in verschillende auto’s zag stappen en met hoge snelheid zag wegrijden.
Ook getuige [naam 4] heeft een en ander meegekregen. Omstreeks 01.30 uur hoorde hij een auto snel rijden en daarna stoppen. Hierna stapte hij uit bed, opende de gordijnen van de balkondeuren en keek naar buiten. Hij heeft gezien dat eerst twee en kort daarna nog zes andere personen hard vanuit het [adres 2] kwamen rennen. Op de parkeerplaats stapten zij in drie verschillende auto’s en maakten zich met hoge snelheid uit de voeten. [4]
Wie waren deze door de getuigen beschreven manspersonen?
Naar aanleiding van de melding, hetgeen op de plaats delict werd geconstateerd en aangetroffen alsmede de verklaringen van buurtbewoners, werd onderzoek verricht naar de personen waarover [naam 4] en [naam 2] hebben verklaard. Zo werd door getuige [naam 2] verklaard over een bellende man op de bewuste avond, hetgeen aanleiding vormde om de telecommunicatie met betrekking tot de aldaar aanwezige zendmasten na te gaan. Hieruit kwamen diverse telefoonnummers naar voren. Daarnaast is gerechercheerd op een door één van de getuigen genoteerd kenteken van één van de ter plaatse door beide getuigen waargenomen personenauto’s en zijn diverse DNA-sporen onderzocht die zijn aangetroffen op en in de omgeving van de plaats delict. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zijn in eerste instantie de verdachten [verdachte] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en de broers [naam 9] en [naam 10] in beeld gekomen. Deze broers bleken op dat moment niet meer in leven, aangezien zij enkele maanden na februari 2016 bij een schietpartij in Nijmegen om het leven waren gekomen. De overige vijf verdachten zijn naar aanleiding van het verrichte onderzoek als verdachten aangemerkt in dit zogeheten onderzoek Chadderton.
Betrouwbaarheid verklaringen
Na zich eerst enige tijd op hun zwijgrecht te hebben beroepen, dan wel ontkend te hebben betrokken te zijn geweest bij het incident op 15 en 16 februari 2016 in Ossendrecht, is verdachte [verdachte] de eerste geweest die op 26 juni 2018 tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd over hetgeen er volgens hem op de bewuste avond en nacht in Ossendrecht is gebeurd. Naar aanleiding van diens verklaring zijn ook enkele andere verdachten in het onderzoek over hun betrokkenheid gaan verklaren. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de diverse verdachten niet altijd consistent zijn en dat er naar haar oordeel dan ook geen enkele verklaring is aan te wijzen die volledig als uitgangspunt kan dienen voor de vaststelling van hetgeen op de bewuste avond en nacht is voorgevallen. De rechtbank zal bij de hierna opgenomen bespreking van de diverse verklaringen dan ook uitgaan van die onderdelen van verklaringen die worden ondersteund door andere verklaringen en/of forensisch bewijsmateriaal.
Verklaringen verdachten
Verdachte [verdachte] [5] heeft onder meer verklaard dat hij [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] en [naam 10] kent, door hem ook wel ‘de Marokkaanse mannen’ of ‘Marokkanen’ genoemd. Op een dag werd hem door de broers [naam 11] gevraagd om hennep te vervoeren van Bergen op Zoom naar Nijmegen. [verdachte] , zelf van Bulgaarse afkomst, zou een aantal Bulgaarse mannen meenemen en zich op een afgesproken plaats melden. Een vrouw zou de deur van de woning waar de hennep zich bevond opendoen en de Bulgaren zouden dan de hennep uit de woning weghalen. Hierbij zouden de eerdergenoemde verdachten [naam 6] en [naam 5] betrokken zijn geweest, maar ook de tot op dat moment nog niet bekende verdachte [naam 12] . Omdat de vrouw die de deur zou openen niet in de woning aanwezig bleek, was het nodig om in de woning in te breken.
In latere verklaringen bij de politie heeft [verdachte] een en ander nader geconcretiseerd. [6] Een dag voor het incident had hij contact met [naam 7] , [naam 8] en de broers [naam 11] , die vanuit Nijmegen naar Rotterdam kwamen om afspraken te maken over het transport. [verdachte] was door ene “ [naam 13] ”, de Bulgaarse man van één van de vrouwen die eerder in de woning in Ossendrecht hennep hadden geknipt, getipt dat de hennep oogstrijp was. Op de bewuste avond is [verdachte] samen met [naam 6] en ene “ [naam 14] ” in zijn Mercedes naar Ossendrecht gereden. De verdachten [naam 5] en [naam 12] reden volgens [verdachte] in de Audi A8 van [naam 5] naar Ossendrecht. Verdachte [naam 7] was daar met zijn Volkswagen Golf en ook de verdachten [naam 8] en de broers [naam 11] waren ter plaatse.
Aangekomen in Ossendrecht liep een aantal van de verdachten naar de woning. De knipster zou de deur opendoen, maar dit gebeurde niet. Er werd tegen de deur geschopt en de buitenlamp werd kapotgeslagen. Vanwege de door hen gemaakte herrie werd besloten weg te gaan en een uur later terug te komen. Bij terugkomst werden twee schroevendraaiers en tie-wraps meegenomen. Een raam van de woning werd opengebroken, waarna één van de verdachten de woning was ingeklommen en de voordeur had geopend. Vervolgens werd er geschreeuwd en hoorde [verdachte] schoten. Hierna zetten de verdachten het op een rennen, stapten in de auto’s en zijn weggereden. De rechtbank stelt vast dat deze schoten en het wegrennen en vervolgens wegrijden in verschillende auto’s door een groep mannen aansluit bij hetgeen is waargenomen en verklaard door de getuigen [naam 2] en [naam 4] .
Verdachte [naam 6] heeft in eerste instantie een aantal ontkennende en/of wisselende verklaringen afgelegd, maar heeft op 7 augustus 2018 bij de politie bekend bij het incident betrokken te zijn geweest. [7] [naam 6] was op 15 februari 2016 bij verdachte [naam 15] , waarna zij werden opgehaald voor een klus, namelijk om hennep te knippen.
[naam 6] en [naam 15] zouden voor hun werkzaamheden betaald worden. [verdachte] heeft hen opgehaald en in Ossendrecht trof men [naam 5] en [naam 12] en vier mannen die [naam 6] niet kende. [naam 6] hoorde een ruit breken, iemand sprong door het raam naar binnen en even later ging de deur open. De overige personen gingen vervolgens de woning in. Na enkele minuten hoorde [naam 6] “boemboem”, waarna de mannen richting de auto’s renden en maakten dat zij wegkwamen.
Verdachte [naam 15] [8] heeft eveneens bekend dat hij op de bewuste dag samen met [naam 6] is opgehaald door [verdachte] om hennep te gaan knippen en dat ook de andere Bulgaarse verdachten hierbij aanwezig waren. Uiteindelijk kwam daar ook een groep Marokkanen bij. Op enig moment heeft [naam 15] een schietgeluid gehoord, waarna men is weggereden.
Verdachte [naam 8] [9] heeft bevestigd dat hij in de avond van 15 februari 2016 vanuit een café in Rotterdam naar een plaats bij de snelweg A4 is gegaan. Er werd geparkeerd bij een parkeerplaats bij een kerk. [naam 8] was samen met [naam 7] en de broers [naam 11] . De andere aanwezigen kende hij niet, maar er was wel een auto met een Bulgaars kenteken. [verdachte] kent hij wel en deze was ook aanwezig. [verdachte] heeft een huis getoond waar niemand thuis was. [naam 8] heeft geprobeerd het raam met een breekijzer open te breken, maar dit lukte niet meteen. Met behulp van een schroevendraaier is het uiteindelijk gelukt om het raam open te krijgen.
Na enige tijd heeft [naam 8] een hoop kabaal en drie schoten gehoord. Diverse verdachten renden terug uit de richting van de woning en men is weggereden.
Verdachte [naam 7] heeft steeds ontkend op de plaats delict te zijn geweest, maar heeft bovenstaande verklaringen en zijn aanwezigheid ter plaatse uiteindelijk tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak bevestigd dan wel bekend. Nu deze verklaring slechts in zijn eigen zaak is afgelegd, zal de rechtbank deze verklaring slechts in zijn zaak meenemen en derhalve niet in de zaken van de overige verdachten.
Aanwezigheid verdachten [naam 5] en [naam 12]
Verdachte [naam 5] heeft zich tot op heden op zijn zwijgrecht beroepen en verdachte [naam 12] heeft steeds ontkend dat hij aanwezig en betrokken is geweest bij het incident in Ossendrecht. Er zijn echter meerdere bewijsmiddelen waaruit hun betrokkenheid bij het incident blijkt. Hierbij wijst de rechtbank in de eerste plaats op de belastende verklaringen van de medeverdachten [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] . Anders dan door de verdediging in de zaken [naam 5] en [naam 12] is betoogd, acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar. Het enkele feit dat deze medeverdachten niet altijd even consequent hebben verklaard, alsmede dat zij onbetrouwbaar zouden zijn vanwege het feit dat er familiaire verbanden (zouden) zijn, vormt onvoldoende reden om aan de betrouwbaarheid te twijfelen, mede gelet op het feit dat zij niet alleen deze verdachten, maar ook zichzelf en andere verdachten belasten.
Voor [naam 12] geldt dat over zijn aanwezigheid in Ossendrecht wordt verklaard door de medeverdachten [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] . Kort na het incident in Ossendrecht wordt [naam 12] aangehouden in een Audi A8, soortgelijk aan een van de auto’s die is waargenomen in Ossendrecht, samen met [verdachte] en [naam 5] en in het bezit van 5 kilo henneptoppen. [10] Bovendien blijkt uit een tapgesprek dat [naam 12] afspraken maakt met [naam 5] over de door hen af te leggen verklaringen. [11]
Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft [naam 12] verklaard dat hij een alibi heeft moeten verschaffen aan [verdachte] , dat deze [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] hem belasten omdat zij familie van elkaar zijn, en dat het zeker wel mogelijk is dat hij pas op een later moment die nacht bij [naam 5] en [verdachte] is ingestapt. Voor de rechtbank is het echter in het geheel niet aannemelijk geworden dat de verdachten [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] , verdachte [naam 12] ten onrechte bij dit feit zouden hebben willen betrekken. De verklaring zoals door [naam 12] afgelegd tijdens de zitting acht de rechtbank ongeloofwaardig. Hierbij slaat zij onder meer acht op het feit dat deze verklaring pas op de zitting tijdens de inhoudelijke behandeling naar voren is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte eerder met deze verklaring kunnen en moeten komen als het zo was gelopen als door hem en zijn raadsman ter zitting is geschetst. Door pas op een dermate laat moment, namelijk op het moment dat hij bekend was met het volledige procesdossier, deze verklaring af te leggen, houdt de rechtbank het erop dat verdachte een eigen invulling heeft gegeven aan hetgeen er aan belastend bewijsmateriaal jegens hem ligt.
Voor [naam 5] geldt ook dat over zijn aanwezigheid in Ossendrecht wordt verklaard door [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] . Daarnaast maakt hij gebruik van een Audi A8 waarin hij later in de nacht van het incident samen met [verdachte] en [naam 12] is aangehouden, die soortgelijk is aan een van de auto’s die is waargenomen in Ossendrecht. [naam 5] heeft bekend houder en bestuurder van deze Audi te zijn. [12] Voorts is het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer] aan verdachte [naam 5] te linken [13] . Dit nummer heeft om 23.27 uur en 01.25 uur aangestraald op de zendmast in de omgeving van het [adres 2] in Ossendrecht. [14] Daarnaast is het glazen deel van de gloeilamp van de buitenlamp bij de woning van het slachtoffer bemonsterd ( [nummer] ) [15] , waarin een DNA-mengprofiel van drie personen is aangetroffen en met welk mengprofiel het DNA-profiel van [naam 5] matcht. De hypothese dat de bemonstering celmateriaal bevat van [naam 5] en twee of drie willekeurige personen is minimaal 1 miljoen keer waarschijnlijker dan de hypothese dat de bemonstering celmateriaal bevat van drie à vier onbekende willekeurige personen. [16] Ook het hiervoor al aangehaalde tapgesprek tussen [naam 12] en [naam 5] ziet de rechtbank als belastend.
TussenconclusieNaar aanleiding van hetgeen hiervoor is beschreven stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer [naam 1] in de nacht van 15 op 16 februari 2016 om het leven is gekomen doordat hij is neergeschoten in zijn woning aan het [adres 2] te Ossendrecht, en dat de verdachten in het onderzoek Chadderton op dat moment ten minste in de nabije omgeving van de woning van [naam 1] aanwezig zijn geweest. De rechtbank zal hierna ingaan op wat naar het oordeel van de rechtbank het aandeel van de verdachten in de dood van [naam 1] is geweest en hoe hun handelswijze juridisch gezien gekwalificeerd dient te worden.
Was er sprake van doodslag?Primair wordt de verdachten verweten dat zij direct verantwoordelijk zijn voor de dood van het slachtoffer [naam 1] en zich derhalve schuldig hebben gemaakt aan een in vereniging gepleegde doodslag. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet is komen vast te staan wie de dodelijke kogel op [naam 1] heeft afgevuurd. Dat er een vuurwapen in het spel is geweest staat wel vast, maar wie dit wapen heeft gehanteerd is tot op heden niet duidelijk geworden. Er zijn aanwijzingen in het dossier te vinden dat dit de inmiddels zelf overleden [naam 9] moet zijn geweest, onder meer door het aantreffen van (hoogstwaarschijnlijk) diens DNA onder één van de vingernagels van het slachtoffer [naam 1] en de verklaringen van enkele verdachten, maar dit is niet onomstotelijk komen vast te staan. Het wapen waarmee de kogels zijn afgevuurd is evenmin gevonden en lijkt dan ook na het incident door de schutter te zijn meegenomen. In ieder geval verklaart niemand een vuurwapen te hebben meegenomen, wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van een vuurwapen of bij iemand anders een vuurwapen te hebben gezien.
Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen en dus ook niet bewezen achten dat het opzet van verdachten, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op de dood van [naam 1] . De rechtbank zal – hetgeen ook is bepleit door de officier van justitie en de verdediging – de verdachten vrijspreken van hetgeen hen primair wordt verweten.
Wat was het ‘daadplan’?Subsidiair wordt de verdachten verweten dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot diefstal met braak, tezamen en in vereniging gedurende de nacht gepleegd, ten gevolge waarvan [naam 1] om het leven is gekomen. Aan de verdachten [naam 6] , [naam 12] en [naam 15] is voorts meer subsidiair de medeplichtigheid aan dit feit tenlastegelegd.
Voor een beoordeling van de vraag hoe de handelswijze van de verdachten kan worden gekwalificeerd, moet de rechtbank allereerst vaststellen wat de verdachten de bewuste avond en nacht van plan waren. Oftewel: was er een gezamenlijk plan, en zo ja wat hield dit ‘daadplan’ dan exact in? Uit de bewijsmiddelen en dan met name de verklaringen van de diverse verdachten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de groep verdachten in eerste instantie naar de woning van [naam 1] is gegaan om hennep uit de woning te stelen. Dit betrof het aanvankelijke daadplan.
Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw hetgeen [verdachte] heeft verklaard over wat de bedoeling was van die avond. Hij had een tip gekregen over oogstrijpe hennep in een woning, iemand zou de deur van de woning voor hen openmaken en vervolgens zouden zij binnen de hennep knippen en meenemen. Om de uitvoering van dit plan mogelijk te maken regelde hij diverse personen die daarbij konden helpen.
De verdachten zijn met een grote groep in het holst van de nacht op pad gegaan.
Gearriveerd op de bestemming in Ossendrecht bleek dat het oorspronkelijke plan anders liep dan vooraf was bedacht: de Bulgaarse knipster die de voordeur van de woning zou openen bleek niet aanwezig, de deur bleef dicht en de verdachten konden niet naar binnen. Daarop besloten zij weer weg te gaan. Vervolgens ontstond er een tweede (bijgesteld) plan: als de deur op een later tijdstip wederom niet zou worden geopend en men dus niet door de voordeur naar binnen kon, moest er worden ingebroken. Men had daartoe één of meerdere breekvoorwerpen en schroevendraaiers meegenomen. Zoals uit de verklaringen is gebleken, zijn verdachten later op de avond teruggekomen en hebben zij een raam opengebroken en is de voordeur, na inklimming, voor de anderen open gedaan. Dit is ook het moment geweest dat de verdachten werden overlopen door de bewoner [naam 1] . Gelet hierop is men niet toegekomen aan datgene waarvoor zij waren gekomen, namelijk het meenemen van de hennepplanten en is het bij een poging tot inbraak gebleven. De rechtbank passeert derhalve ook het verweer van de raadsman van verdachte [naam 7] en de raadsman van verdachte [naam 5] dat sprake zou zijn geweest van een voltooide diefstal.
De vraag die voor alle verdachten gesteld kan worden, is of zij verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het medeplegen van deze poging tot diefstal met braak.
Voor de kwalificatie ‘medeplegen’ is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Het opzet dient zowel te zien op de onderlinge samenwerking als op de verwezenlijking van het grondfeit. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank kan hierbij rekening houden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank acht de nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de poging tot diefstal met braak gedurende de nacht ten aanzien van alle verdachten wettig en overtuigend bewezen. Er was een gemeenschappelijk doel, bestaande uit het weghalen van oogstrijpe hennep uit een woning, een doel waarvan eenieder op de hoogte was. Daarnaast was sprake van een samenwerkingsverband, waarbij iedere verdachte een wezenlijk aandeel had: de één als contactpersoon c.q. regelaar, de ander als knipper, en weer een ander als degene die middels braak de toegang tot de woning moest verschaffen. Al deze rollen waren noodzakelijk om tot de uitvoering van het gezamenlijk plan te komen. Dat het plan door omstandigheden niet volledig ten uitvoer gebracht kon worden en bepaalde verdachten om die reden niet aan de uitvoering van de aan hen specifiek toebedeelde rol zijn toegekomen, in casu de hennepknippers, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. Er is een begin van uitvoering gemaakt waarvoor alle bij dat daadplan betrokken verdachten strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen en zullen worden gehouden.
Behoorde het geweld ook tot het ‘daadplan’?
Een strafverzwarend onderdeel van de tenlastelegging bestaat uit de geweldscomponent, inhoudende het op het slachtoffer schieten met een vuurwapen, ten gevolge waarvan dit slachtoffer is overleden. De vraag die voorligt is of dit geweld aan de verdachten kan worden toegerekend.
Zoals al eerder in dit vonnis is weergegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wie met het vuurwapen op [naam 1] heeft geschoten. Voorts is onduidelijk gebleven hoe de exacte feiten en omstandigheden rondom het schieten op [naam 1] zijn geweest, waarmee vragen als aan wie het wapen te linken is, wie er heeft geschoten, wie het schieten heeft waargenomen en of één van de aanwezigen dit had kunnen voorkomen, vermoedelijk voor altijd onbeantwoord zullen blijven.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de verdachten het volle opzet hadden om in een gewelddadige confrontatie met de bewoner te komen. Het plan indachtig, ging het in deze zaak niet om een overval of een zogenaamde ripdeal (een drugsgerelateerde confrontatie op basis van een afspraak); het was de bedoeling dat er niemand thuis zou zijn om vervolgens de hennep te stelen.
De vraag is echter of de mogelijkheid tot het gebruik van enig geweld bij betrapping een omstandigheid betreft waar de verdachten in dit specifieke geval ernstig rekening mee hadden moeten houden. Het zogenoemde voorwaardelijke opzet op een gewelddadige confrontatie. Een verdachte moet daarvoor bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat een medeverdachte onder bepaalde omstandigheden geweld zou gaan gebruiken. Enkele verdachten hebben in hun verklaringen aangegeven dat ze juist niet op enige vorm van geweld uit zijn geweest en dat er alles aan is gedaan om een confrontatie met de bewoner te voorkomen doordat zij tot tweemaal toe hebben gecheckt of er iemand in de woning was. De rechtbank is echter van oordeel dat zich ook onder die omstandigheden, onverwachte situaties kunnen voordoen en de verdachten daar in beginsel dus ook rekening mee moeten houden. Op het moment dat men er bewust voor kiest om in te breken in een woning, en zeker wanneer het gaat om het rippen van een hennepkwekerij hetgeen plaatsvindt in een milieu waarin het gebruik van geweld over het algemeen niet geschuwd wordt, dient een verdachte er ernstig rekening mee te houden dat er een kans bestaat betrapt te worden door een bewoner of iemand anders, en dat dit vervolgens gepaard kan gaan met enige vorm van geweld. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat het moet gaan om geweld dat op voorhand voorzienbaar was, zoals het slaan of schoppen, dan wel de inzet van voorwerpen die in eerste instantie bedoeld waren om in te breken – in dit geval een breekvoorwerp of een schroevendraaier – maar in een later stadium voor de geweldshandeling zijn aangewend.
De geweldscomponent wordt in deze zaak echter ingekleurd door het gebruik van vuurwapengeweld. Indien één van de verdachten dergelijk geweld gebruikt, rijst de vraag of de medepleger ook dan aansprakelijk is voor het gepleegde geweld. De medepleger heeft namelijk vanuit het gemeenschappelijke daadplan een vrij concrete daad voor ogen. Wijkt één van de verdachten wezenlijk van dat plan af dan is sprake van een exces. Het hangt dan van de inhoud van het plan af of het uiteindelijk tot stand gekomen grondfeit nog binnen de grenzen daarvan valt. Moet – uitgaande van dat daadplan en gelet op de concrete omstandigheden van het geval – rekening worden gehouden met de handelingen van één van de andere medeverdachten, dan heeft de verdachte die handelingen gewild, ook al heeft hij zich er voorafgaand aan het feit geen bijzondere voorstelling van gemaakt. Hierbij kan worden gekeken naar de vraag of hetgeen is voorgevallen nog binnen de grenzen van het plan en de gezamenlijke uitvoering daarvan valt.
In de onderhavige zaak is er geen objectieve aanwijzing dat één van de verdachten in dit onderzoek wist dat één van zijn medeverdachten een vuurwapen bij zich droeg of dat hij bewust een reëel risico daarop heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. Volgens het daadplan behoefden de verdachten geen rekening te houden met het door een medeverdachte plegen van vuurwapengeweld. Ook de concrete omstandigheden op het moment van uitvoering gaven daartoe geen aanleiding. Bovendien gaat het naar het oordeel van de rechtbank te ver om in algemene zin aan te nemen dat men bij iedere diefstal van hennep uit een woning uit moet gaan van de aanwezigheid van vuurwapens.
Dat het ging om een groep van personen die vaker met vuurwapens op boevenpad ging of dat bekend was dat vuurwapengeweld niet werd geschuwd, is de rechtbank evenmin gebleken. Derhalve dient het ervoor te worden gehouden dat sprake was van een medeplegersexces dat niet aan deze verdachten kan worden toegerekend.
Dit alles betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot diefstal met braak, tezamen en in vereniging gedurende de nachtrust gepleegd. De rechtbank spreekt de verdachten partieel vrij van het toegepaste vuurwapengeweld en het gevolg hiervan, inhoudende de dood van het slachtoffer [naam 1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair:
op 16 februari 2016 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning (aan de [adres 2] ) alwaar verdachte en/of zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid hennep/hennepplanten, toebehorende aan [naam 1] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming,
daartoe een raam van de woning aan de [adres 2] te Ossendrecht heeft opengebroken/geforceerd (met een of meer breekvoorwerpen en/of schroevendraaiers) en vervolgens die woning is binnen gegaan en de voordeur van die woning heeft opengemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte bij een eventuele strafoplegging alleen verantwoordelijk te houden voor de inbraak waar zijn opzet op was gericht, en niet, zoals de officier van justitie wenst, voor de dood van [naam 1] . Het gevolg van strafbaar handelen van medeverdachten dient niet in de strafmaat van verdachte tot uitdrukking te komen. Daarnaast acht de verdediging van belang dat verdachte reeds een klein jaar in voorarrest heeft gezeten en dat dit volgens de LOVS-oriëntatiepunten ruim voldoende is voor het medeplegen van een poging tot inbraak. Derhalve wordt verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot het rippen van een hennepkwekerij in een woning gedurende de nacht. Nadat [verdachte] een tip had gekregen dat in de woning van [naam 1] een oogstrijpe hennepkwekerij aanwezig was, zijn zij met een groep van minimaal negen personen naar diens woning in Ossendrecht gegaan. Nadat zij zich ervan hadden vergewist dat er niemand in de woning aanwezig was, hebben zij een raam geforceerd en vervolgens de voordeur geopend om de hennepplanten te kunnen stelen. Het liep echter anders dan ze hadden gedacht. In de woning bleek [naam 1] aanwezig te zijn die hen op heterdaad betrapte. Deze betrapping heeft hij met de dood moeten bekopen. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat het excessieve geweld dat op hem is toegepast niet aan verdachte en zijn medeverdachten is toe te rekenen. Dat betekent dat het gevolg van het excessieve geweld, anders dan de overige feiten en omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, niet in de strafmaat tot uitdrukking zal komen. In dat verband benadrukt de rechtbank met klem dat het bij dit soort criminaliteit vaak tot een gewelddadige confrontatie komt. De wereld rondom het kweken van hennep is illegaal en grimmig. Er gaat veel geld in om en geweld wordt niet geschuwd. Het stelen van hennep brengt daardoor de nodige risico’s met zich mee. Die risico’s hebben verdachte en zijn medeverdachten voor lief genomen door met de groep op pad te gaan om hennep te stelen. Deze poging tot woninginbraak valt daardoor niet te vergelijken met een woninginbraak als genoemd in de oriëntatiepunten van het LOVS. Het gaat hier om een diefstal van hennep in het criminele circuit in georganiseerd verband gepleegd en de rechtbank neemt dat verdachte bijzonder kwalijk.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit zoals hiervoor omschreven. Dit feit rechtvaardigt een gevangenisstraf. De rechtbank zal aan alle verdachten daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Zij heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf echter wel rekening gehouden met de rol die verdachte in het geheel heeft gehad. De rechtbank gaat er op basis van de stukken vanuit dat [verdachte] degene is geweest die de tip heeft gekregen en dat hij de diefstal van de hennep samen met de broers [naam 11] , [naam 7] en [naam 8] heeft georganiseerd, gecoördineerd en dat zij ook feitelijke uitvoeringshandelingen hebben gepleegd. [naam 15] , [naam 6] , [naam 5] en [naam 12] werden ingeschakeld voor de uitvoerende werkzaamheden zoals het knippen, sjouwen en vervoeren van de hennep.
De rechtbank is van oordeel dat voor het aandeel dat [verdachte] , [naam 7] en [naam 8] bij dit feit hebben gehad een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend is. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat zij allemaal eerder met politie en justitie in aanraking zijn geweest.
Voor de uitvoerende rol neemt de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt. [naam 15] en [naam 6] hebben allebei een blanco strafblad. Daarnaast hebben zij uiteindelijk ook wel enige openheid van zaken gegeven. Dit in tegenstelling tot [naam 5] en [naam 12] . Zij zijn allebei al eerder veroordeeld voor drugsgerelateerde delicten. [naam 5] heeft ervoor gekozen om zich, tegen beter weten in, op zijn zwijgrecht te beroepen en [naam 12] heeft een ongeloofwaardige verklaring afgelegd om zijn vermeende onschuld aan te kunnen tonen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een onderscheid moet worden gemaakt ten aanzien van de straf. Dit betekent dat zij aan [naam 5] en [naam 12] , mede gelet op hun strafblad en hun proceshouding, een gevangenisstraf van negen maanden zal opleggen. Bij [naam 15] en [naam 6] acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeven maanden passend.
Anders dan door de verdediging is betoogd, ziet de rechtbank gelet op de ernst van het feit, geen ruimte voor het opleggen van een taakstraf. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat verdachte in de periode tussen het begaan van dit strafbare feit en deze veroordeling reeds door de rechter is veroordeeld voor een ander strafbaar feit. Zij legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.

7.De benadeelde partij

Ter zitting hebben de nabestaanden een slachtofferverklaring voorgelezen die zij hebben ondersteund met familiefoto’s. Hieruit blijkt dat het overlijden van [naam 1] onherstelbaar leed bij hen heeft veroorzaakt dat tot op de dag van vandaag nog diep wordt gevoeld.
De rechtbank realiseert zich dat het een zeer hard gelag voor de nabestaanden is dat vragen als wie er heeft geschoten, wat de reden precies was en wat de exacte omstandigheden rondom de schietpartij zijn geweest, vermoedelijk voor altijd onbeantwoord zullen blijven.
De beslissing van de rechtbank zal na zoveel jaren van onzekerheid voor de nabestaanden ongetwijfeld een teleurstelling betekenen en een uitkomst die mogelijk moeilijk te accepteren zal zijn. De schietpartij waarbij [naam 1] is overleden, betreft immers een buitengewoon ingrijpend misdrijf, waardoor niet alleen de samenleving ernstig wordt geschokt maar dat bij de nabestaanden – zo blijkt ook uit de slachtofferverklaringen – een immens leed veroorzaakt. Maar tegelijkertijd vraagt beoordeling van zo’n ernstig misdrijf om een uiterst zorgvuldige weging van de feiten en omstandigheden. Juist doordat niet kan worden vastgesteld wat de exacte feiten en omstandigheden rondom de schietpartij zijn geweest, betekent die weging in dit geval dat de verdachten niet strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schietpartij als gevolg waarvan [naam 1] is overleden.
De vordering
Mevrouw [naam 3] vordert ter zake van het feit € 2.626,03 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit kosten voor lijkbezorging, reiskosten voor de begrafenis, griffierecht in verband met de erfenis en reiskosten voor het bijwonen van zittingen in deze zaak. Daarnaast wordt verzocht om het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Zij komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
De rechtbank kan een verzoek tot schadevergoeding toewijzen als de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op schade die het gevolg is van het overlijden van [naam 1] . De dood van [naam 1] is aan verdachte ten laste gelegd. Nu verdachte hiervan wordt vrijgesproken (hij wordt immers alleen voor de poging diefstal veroordeeld), kan de rechtbank niet anders dan de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair:poging tot diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de
benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dekker, voorzitter, mr. Froger en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korsten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal in het onderzoek Chadderton met dossiernummer ZBRAB16001 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 2757 (ordner 1 tot en met 7) en de pagina’s 1 tot en met 418 van de forensische opsporing (ordner 8).
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 3] , pagina’s 583 tot en met 587.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , pagina’s 826 en 827 en 829 tot en met 836.
4.Het proces-verbaal ven verhoor getuige [naam 4] , pagina’s 820 en 821.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] door de rechter-commissaris d.d. 26 juni 2018.
6.De processen-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 26 juli en 9 augustus 2018.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 6] d.d. 7 augustus 2018.
8.Het proces-verhoor van verhoor verdachte [naam 15] d.d. 5 oktober 2018, opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 14 november 2018.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 8] d.d. 25 juli 2018.
10.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek “Boy”, pagina’s 2731 tot en met 2736.
11.Het tapgesprek nr. 1049 tussen [naam 12] en [naam 5] op 30 juni 2018, pagina’s 325 tot en met 330 van het proces-verbaal tbv de pro forma zitting 28 september 2018.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5] in onderzoek “Boy”, bijlage 9 en 10 bij het proces-verbaal van bevindingen onderzoek “Boy”, gevoegd bij de mail van officier van justitie mr. I.H.C.M. van Dorst d.d. 14 januari 2019.
13.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van een grijze Audi A8 met Bulgaren in Rotterdam op 16 februari 2016, bijlage 1 bij het proces-verbaal van bevindingen onderzoek “Boy”, gevoegd bij de mail van officier van justitie mr I.H.C.M. van Dorst d.d. 14 januari 2019.
14.Het proces-verbaal met betrekking tot de telecommunicatie, pagina 1568 en verder, incl. bijlagen.
15.Het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 26 en verder van het onderdeel forensische opsporing (ordner 8).
16.Het vervangend rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, pagina 252 tot en met 264.