4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 16 februari 2016, omstreeks 01.27 uur, werd melding gedaan van een mogelijk schietincident aan het [adres 2] te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht. De melder, zijnde getuige [naam 2] , had drie harde schoten gehoord en had acht personen weg zien rennen. Deze personen waren in het zwart gekleed en weggerend naar het Kerkplein en via de Ossendrechtseweg te Ossendrecht in drie auto’s weggereden. Diverse politie-eenheden begaven zich naar het [adres 2] te Ossendrecht.
In de woning met [adres 2] brandde licht. Het draairaam van de woonkamer, aan de voorzijde, was kennelijk opengebroken.Dit raam stond op een kier en er zaten verse braaksporen op het houtwerk van het raam. Ook de voordeur stond deels open.
Direct achter de voordeur lag een man op de grond. Deze man lag in een plas bloed en was overleden. In de woning werden geen andere personen aangetroffen. Bij het slachtoffer werd geconstateerd dat hij een schotwond in zijn hoofd had. In de trap en het plafond van de hal werden twee inschoten gezien. Het slachtoffer had in zijn rechterhand een bebloede schroevendraaier. Dit bloed bleek na onderzoek te matchen met het DNA van het slachtoffer. Het slachtoffer werd geïdentificeerd als [naam 1] . Door het NFI is vastgesteld dat de dood wordt verklaard als gevolg van bij leven opgetreden perforerend geweld, te weten één inschot aan het hoofd.
Op de eerste verdieping van de woning werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. [naam 3] , de echtgenote van [naam 1] , heeft verklaard dat de hennepkwekerij aan [naam 1] toebehoorde en dat Bulgaarse vrouwen daar kwamen knippen. Mogelijk zouden zij anderen op de hoogte hebben gebracht over het bestaan van de kwekerij om deze vervolgens te kunnen rippen.
Buurtonderzoek
Op en nabij de plaats delict werd een buurtonderzoek ingesteld, waarbij meerdere bewoners/getuigen benaderd en gehoord werden.
De getuige [naam 2], wonende aan de [adres 3] te Ossendrecht, zag op 15 februari 2016 om 23.00 uur dat drie auto’s stapvoets langs zijn woning reden en dat die auto’s, waaronder een donkerblauwe of zwarte Audi A8, daarna naast elkaar op de parkeerplaats aan het Kerkplein te Ossendrecht parkeerden. Een groot deel van de periode tussen 23.00 uur en 23.30 uur heeft [naam 2] vanuit zijn tuin een en ander in de gaten gehouden. Hem viel onder andere op dat omstreeks 23.30 uur een viertal mannen met een redelijke pas vanaf de parkeerplaats aan het Kerkplein het [adres 2] inliep. Deze mannen waren in het donker gekleed en hadden veel weg van een arrestatieteam.
Vijf à tien minuten later liepen dezelfde mannen vanuit het [adres 2] weer terug naar de parkeerplaats en stapten daar in de auto’s.
Omstreeks 01.15 uur stapten volgens [naam 2] uit drie geparkeerde auto’s in totaal acht mannen. Zij staken vanaf de parkeerplaats de Kerkstraat over en liepen in snelle pas in de richting van het [adres 2] . Op enig moment hoorde [naam 2] kort achter elkaar drie harde schoten, waarna [naam 2] acht mannen vanuit het [adres 2] weer richting de parkeerplaats zag rennen, in verschillende auto’s zag stappen en met hoge snelheid zag wegrijden.
Ook getuige [naam 4] heeft een en ander meegekregen. Omstreeks 01.30 uur hoorde hij een auto snel rijden en daarna stoppen. Hierna stapte hij uit bed, opende de gordijnen van de balkondeuren en keek naar buiten. Hij heeft gezien dat eerst twee en kort daarna nog zes andere personen hard vanuit het [adres 2] kwamen rennen. Op de parkeerplaats stapten zij in drie verschillende auto’s en maakten zich met hoge snelheid uit de voeten.
Wie waren deze door de getuigen beschreven manspersonen?
Naar aanleiding van de melding, hetgeen op de plaats delict werd geconstateerd en aangetroffen alsmede de verklaringen van buurtbewoners, werd onderzoek verricht naar de personen waarover [naam 4] en [naam 2] hebben verklaard. Zo werd door getuige [naam 2] verklaard over een bellende man op de bewuste avond, hetgeen aanleiding vormde om de telecommunicatie met betrekking tot de aldaar aanwezige zendmasten na te gaan. Hieruit kwamen diverse telefoonnummers naar voren. Daarnaast is gerechercheerd op een door één van de getuigen genoteerd kenteken van één van de ter plaatse door beide getuigen waargenomen personenauto’s en zijn diverse DNA-sporen onderzocht die zijn aangetroffen op en in de omgeving van de plaats delict. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zijn in eerste instantie de verdachten [verdachte] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en de broers [naam 9] en [naam 10] in beeld gekomen. Deze broers bleken op dat moment niet meer in leven, aangezien zij enkele maanden na februari 2016 bij een schietpartij in Nijmegen om het leven waren gekomen. De overige vijf verdachten zijn naar aanleiding van het verrichte onderzoek als verdachten aangemerkt in dit zogeheten onderzoek Chadderton.
Betrouwbaarheid verklaringen
Na zich eerst enige tijd op hun zwijgrecht te hebben beroepen, dan wel ontkend te hebben betrokken te zijn geweest bij het incident op 15 en 16 februari 2016 in Ossendrecht, is verdachte [verdachte] de eerste geweest die op 26 juni 2018 tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd over hetgeen er volgens hem op de bewuste avond en nacht in Ossendrecht is gebeurd. Naar aanleiding van diens verklaring zijn ook enkele andere verdachten in het onderzoek over hun betrokkenheid gaan verklaren. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de diverse verdachten niet altijd consistent zijn en dat er naar haar oordeel dan ook geen enkele verklaring is aan te wijzen die volledig als uitgangspunt kan dienen voor de vaststelling van hetgeen op de bewuste avond en nacht is voorgevallen. De rechtbank zal bij de hierna opgenomen bespreking van de diverse verklaringen dan ook uitgaan van die onderdelen van verklaringen die worden ondersteund door andere verklaringen en/of forensisch bewijsmateriaal.
Verklaringen verdachten
Verdachte [verdachte]heeft onder meer verklaard dat hij [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] en [naam 10] kent, door hem ook wel ‘de Marokkaanse mannen’ of ‘Marokkanen’ genoemd. Op een dag werd hem door de broers [naam 11] gevraagd om hennep te vervoeren van Bergen op Zoom naar Nijmegen. [verdachte] , zelf van Bulgaarse afkomst, zou een aantal Bulgaarse mannen meenemen en zich op een afgesproken plaats melden. Een vrouw zou de deur van de woning waar de hennep zich bevond opendoen en de Bulgaren zouden dan de hennep uit de woning weghalen. Hierbij zouden de eerdergenoemde verdachten [naam 6] en [naam 5] betrokken zijn geweest, maar ook de tot op dat moment nog niet bekende verdachte [naam 12] . Omdat de vrouw die de deur zou openen niet in de woning aanwezig bleek, was het nodig om in de woning in te breken.
In latere verklaringen bij de politie heeft [verdachte] een en ander nader geconcretiseerd.Een dag voor het incident had hij contact met [naam 7] , [naam 8] en de broers [naam 11] , die vanuit Nijmegen naar Rotterdam kwamen om afspraken te maken over het transport. [verdachte] was door ene “ [naam 13] ”, de Bulgaarse man van één van de vrouwen die eerder in de woning in Ossendrecht hennep hadden geknipt, getipt dat de hennep oogstrijp was. Op de bewuste avond is [verdachte] samen met [naam 6] en ene “ [naam 14] ” in zijn Mercedes naar Ossendrecht gereden. De verdachten [naam 5] en [naam 12] reden volgens [verdachte] in de Audi A8 van [naam 5] naar Ossendrecht. Verdachte [naam 7] was daar met zijn Volkswagen Golf en ook de verdachten [naam 8] en de broers [naam 11] waren ter plaatse.
Aangekomen in Ossendrecht liep een aantal van de verdachten naar de woning. De knipster zou de deur opendoen, maar dit gebeurde niet. Er werd tegen de deur geschopt en de buitenlamp werd kapotgeslagen. Vanwege de door hen gemaakte herrie werd besloten weg te gaan en een uur later terug te komen. Bij terugkomst werden twee schroevendraaiers en tie-wraps meegenomen. Een raam van de woning werd opengebroken, waarna één van de verdachten de woning was ingeklommen en de voordeur had geopend. Vervolgens werd er geschreeuwd en hoorde [verdachte] schoten. Hierna zetten de verdachten het op een rennen, stapten in de auto’s en zijn weggereden. De rechtbank stelt vast dat deze schoten en het wegrennen en vervolgens wegrijden in verschillende auto’s door een groep mannen aansluit bij hetgeen is waargenomen en verklaard door de getuigen [naam 2] en [naam 4] .
Verdachte [naam 6] heeft in eerste instantie een aantal ontkennende en/of wisselende verklaringen afgelegd, maar heeft op 7 augustus 2018 bij de politie bekend bij het incident betrokken te zijn geweest.[naam 6] was op 15 februari 2016 bij verdachte [naam 15] , waarna zij werden opgehaald voor een klus, namelijk om hennep te knippen.
[naam 6] en [naam 15] zouden voor hun werkzaamheden betaald worden. [verdachte] heeft hen opgehaald en in Ossendrecht trof men [naam 5] en [naam 12] en vier mannen die [naam 6] niet kende. [naam 6] hoorde een ruit breken, iemand sprong door het raam naar binnen en even later ging de deur open. De overige personen gingen vervolgens de woning in. Na enkele minuten hoorde [naam 6] “boemboem”, waarna de mannen richting de auto’s renden en maakten dat zij wegkwamen.
Verdachte [naam 15]heeft eveneens bekend dat hij op de bewuste dag samen met [naam 6] is opgehaald door [verdachte] om hennep te gaan knippen en dat ook de andere Bulgaarse verdachten hierbij aanwezig waren. Uiteindelijk kwam daar ook een groep Marokkanen bij. Op enig moment heeft [naam 15] een schietgeluid gehoord, waarna men is weggereden.
Verdachte [naam 8]heeft bevestigd dat hij in de avond van 15 februari 2016 vanuit een café in Rotterdam naar een plaats bij de snelweg A4 is gegaan. Er werd geparkeerd bij een parkeerplaats bij een kerk. [naam 8] was samen met [naam 7] en de broers [naam 11] . De andere aanwezigen kende hij niet, maar er was wel een auto met een Bulgaars kenteken. [verdachte] kent hij wel en deze was ook aanwezig. [verdachte] heeft een huis getoond waar niemand thuis was. [naam 8] heeft geprobeerd het raam met een breekijzer open te breken, maar dit lukte niet meteen. Met behulp van een schroevendraaier is het uiteindelijk gelukt om het raam open te krijgen.
Na enige tijd heeft [naam 8] een hoop kabaal en drie schoten gehoord. Diverse verdachten renden terug uit de richting van de woning en men is weggereden.
Verdachte [naam 7] heeft steeds ontkend op de plaats delict te zijn geweest, maar heeft bovenstaande verklaringen en zijn aanwezigheid ter plaatse uiteindelijk tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak bevestigd dan wel bekend. Nu deze verklaring slechts in zijn eigen zaak is afgelegd, zal de rechtbank deze verklaring slechts in zijn zaak meenemen en derhalve niet in de zaken van de overige verdachten.
Aanwezigheid verdachten [naam 5] en [naam 12]
Verdachte [naam 5] heeft zich tot op heden op zijn zwijgrecht beroepen en verdachte [naam 12] heeft steeds ontkend dat hij aanwezig en betrokken is geweest bij het incident in Ossendrecht. Er zijn echter meerdere bewijsmiddelen waaruit hun betrokkenheid bij het incident blijkt. Hierbij wijst de rechtbank in de eerste plaats op de belastende verklaringen van de medeverdachten [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] . Anders dan door de verdediging in de zaken [naam 5] en [naam 12] is betoogd, acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar. Het enkele feit dat deze medeverdachten niet altijd even consequent hebben verklaard, alsmede dat zij onbetrouwbaar zouden zijn vanwege het feit dat er familiaire verbanden (zouden) zijn, vormt onvoldoende reden om aan de betrouwbaarheid te twijfelen, mede gelet op het feit dat zij niet alleen deze verdachten, maar ook zichzelf en andere verdachten belasten.
Voor [naam 12] geldt dat over zijn aanwezigheid in Ossendrecht wordt verklaard door de medeverdachten [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] . Kort na het incident in Ossendrecht wordt [naam 12] aangehouden in een Audi A8, soortgelijk aan een van de auto’s die is waargenomen in Ossendrecht, samen met [verdachte] en [naam 5] en in het bezit van 5 kilo henneptoppen.Bovendien blijkt uit een tapgesprek dat [naam 12] afspraken maakt met [naam 5] over de door hen af te leggen verklaringen.
Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft [naam 12] verklaard dat hij een alibi heeft moeten verschaffen aan [verdachte] , dat deze [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] hem belasten omdat zij familie van elkaar zijn, en dat het zeker wel mogelijk is dat hij pas op een later moment die nacht bij [naam 5] en [verdachte] is ingestapt. Voor de rechtbank is het echter in het geheel niet aannemelijk geworden dat de verdachten [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] , verdachte [naam 12] ten onrechte bij dit feit zouden hebben willen betrekken. De verklaring zoals door [naam 12] afgelegd tijdens de zitting acht de rechtbank ongeloofwaardig. Hierbij slaat zij onder meer acht op het feit dat deze verklaring pas op de zitting tijdens de inhoudelijke behandeling naar voren is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte eerder met deze verklaring kunnen en moeten komen als het zo was gelopen als door hem en zijn raadsman ter zitting is geschetst. Door pas op een dermate laat moment, namelijk op het moment dat hij bekend was met het volledige procesdossier, deze verklaring af te leggen, houdt de rechtbank het erop dat verdachte een eigen invulling heeft gegeven aan hetgeen er aan belastend bewijsmateriaal jegens hem ligt.
Voor [naam 5] geldt ook dat over zijn aanwezigheid in Ossendrecht wordt verklaard door [verdachte] , [naam 6] en [naam 15] . Daarnaast maakt hij gebruik van een Audi A8 waarin hij later in de nacht van het incident samen met [verdachte] en [naam 12] is aangehouden, die soortgelijk is aan een van de auto’s die is waargenomen in Ossendrecht. [naam 5] heeft bekend houder en bestuurder van deze Audi te zijn.Voorts is het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer] aan verdachte [naam 5] te linken. Dit nummer heeft om 23.27 uur en 01.25 uur aangestraald op de zendmast in de omgeving van het [adres 2] in Ossendrecht.Daarnaast is het glazen deel van de gloeilamp van de buitenlamp bij de woning van het slachtoffer bemonsterd ( [nummer] ), waarin een DNA-mengprofiel van drie personen is aangetroffen en met welk mengprofiel het DNA-profiel van [naam 5] matcht. De hypothese dat de bemonstering celmateriaal bevat van [naam 5] en twee of drie willekeurige personen is minimaal 1 miljoen keer waarschijnlijker dan de hypothese dat de bemonstering celmateriaal bevat van drie à vier onbekende willekeurige personen.Ook het hiervoor al aangehaalde tapgesprek tussen [naam 12] en [naam 5] ziet de rechtbank als belastend.
TussenconclusieNaar aanleiding van hetgeen hiervoor is beschreven stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer [naam 1] in de nacht van 15 op 16 februari 2016 om het leven is gekomen doordat hij is neergeschoten in zijn woning aan het [adres 2] te Ossendrecht, en dat de verdachten in het onderzoek Chadderton op dat moment ten minste in de nabije omgeving van de woning van [naam 1] aanwezig zijn geweest. De rechtbank zal hierna ingaan op wat naar het oordeel van de rechtbank het aandeel van de verdachten in de dood van [naam 1] is geweest en hoe hun handelswijze juridisch gezien gekwalificeerd dient te worden.
Was er sprake van doodslag?Primair wordt de verdachten verweten dat zij direct verantwoordelijk zijn voor de dood van het slachtoffer [naam 1] en zich derhalve schuldig hebben gemaakt aan een in vereniging gepleegde doodslag. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet is komen vast te staan wie de dodelijke kogel op [naam 1] heeft afgevuurd. Dat er een vuurwapen in het spel is geweest staat wel vast, maar wie dit wapen heeft gehanteerd is tot op heden niet duidelijk geworden. Er zijn aanwijzingen in het dossier te vinden dat dit de inmiddels zelf overleden [naam 9] moet zijn geweest, onder meer door het aantreffen van (hoogstwaarschijnlijk) diens DNA onder één van de vingernagels van het slachtoffer [naam 1] en de verklaringen van enkele verdachten, maar dit is niet onomstotelijk komen vast te staan. Het wapen waarmee de kogels zijn afgevuurd is evenmin gevonden en lijkt dan ook na het incident door de schutter te zijn meegenomen. In ieder geval verklaart niemand een vuurwapen te hebben meegenomen, wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van een vuurwapen of bij iemand anders een vuurwapen te hebben gezien.
Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen en dus ook niet bewezen achten dat het opzet van verdachten, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op de dood van [naam 1] . De rechtbank zal – hetgeen ook is bepleit door de officier van justitie en de verdediging – de verdachten vrijspreken van hetgeen hen primair wordt verweten.
Wat was het ‘daadplan’?Subsidiair wordt de verdachten verweten dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot diefstal met braak, tezamen en in vereniging gedurende de nacht gepleegd, ten gevolge waarvan [naam 1] om het leven is gekomen. Aan de verdachten [naam 6] , [naam 12] en [naam 15] is voorts meer subsidiair de medeplichtigheid aan dit feit tenlastegelegd.
Voor een beoordeling van de vraag hoe de handelswijze van de verdachten kan worden gekwalificeerd, moet de rechtbank allereerst vaststellen wat de verdachten de bewuste avond en nacht van plan waren. Oftewel: was er een gezamenlijk plan, en zo ja wat hield dit ‘daadplan’ dan exact in? Uit de bewijsmiddelen en dan met name de verklaringen van de diverse verdachten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de groep verdachten in eerste instantie naar de woning van [naam 1] is gegaan om hennep uit de woning te stelen. Dit betrof het aanvankelijke daadplan.
Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw hetgeen [verdachte] heeft verklaard over wat de bedoeling was van die avond. Hij had een tip gekregen over oogstrijpe hennep in een woning, iemand zou de deur van de woning voor hen openmaken en vervolgens zouden zij binnen de hennep knippen en meenemen. Om de uitvoering van dit plan mogelijk te maken regelde hij diverse personen die daarbij konden helpen.
De verdachten zijn met een grote groep in het holst van de nacht op pad gegaan.
Gearriveerd op de bestemming in Ossendrecht bleek dat het oorspronkelijke plan anders liep dan vooraf was bedacht: de Bulgaarse knipster die de voordeur van de woning zou openen bleek niet aanwezig, de deur bleef dicht en de verdachten konden niet naar binnen. Daarop besloten zij weer weg te gaan. Vervolgens ontstond er een tweede (bijgesteld) plan: als de deur op een later tijdstip wederom niet zou worden geopend en men dus niet door de voordeur naar binnen kon, moest er worden ingebroken. Men had daartoe één of meerdere breekvoorwerpen en schroevendraaiers meegenomen. Zoals uit de verklaringen is gebleken, zijn verdachten later op de avond teruggekomen en hebben zij een raam opengebroken en is de voordeur, na inklimming, voor de anderen open gedaan. Dit is ook het moment geweest dat de verdachten werden overlopen door de bewoner [naam 1] . Gelet hierop is men niet toegekomen aan datgene waarvoor zij waren gekomen, namelijk het meenemen van de hennepplanten en is het bij een poging tot inbraak gebleven. De rechtbank passeert derhalve ook het verweer van de raadsman van verdachte [naam 7] en de raadsman van verdachte [naam 5] dat sprake zou zijn geweest van een voltooide diefstal.
De vraag die voor alle verdachten gesteld kan worden, is of zij verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het medeplegen van deze poging tot diefstal met braak.
Voor de kwalificatie ‘medeplegen’ is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Het opzet dient zowel te zien op de onderlinge samenwerking als op de verwezenlijking van het grondfeit. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank kan hierbij rekening houden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank acht de nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de poging tot diefstal met braak gedurende de nacht ten aanzien van alle verdachten wettig en overtuigend bewezen. Er was een gemeenschappelijk doel, bestaande uit het weghalen van oogstrijpe hennep uit een woning, een doel waarvan eenieder op de hoogte was. Daarnaast was sprake van een samenwerkingsverband, waarbij iedere verdachte een wezenlijk aandeel had: de één als contactpersoon c.q. regelaar, de ander als knipper, en weer een ander als degene die middels braak de toegang tot de woning moest verschaffen. Al deze rollen waren noodzakelijk om tot de uitvoering van het gezamenlijk plan te komen. Dat het plan door omstandigheden niet volledig ten uitvoer gebracht kon worden en bepaalde verdachten om die reden niet aan de uitvoering van de aan hen specifiek toebedeelde rol zijn toegekomen, in casu de hennepknippers, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. Er is een begin van uitvoering gemaakt waarvoor alle bij dat daadplan betrokken verdachten strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen en zullen worden gehouden.
Behoorde het geweld ook tot het ‘daadplan’?
Een strafverzwarend onderdeel van de tenlastelegging bestaat uit de geweldscomponent, inhoudende het op het slachtoffer schieten met een vuurwapen, ten gevolge waarvan dit slachtoffer is overleden. De vraag die voorligt is of dit geweld aan de verdachten kan worden toegerekend.
Zoals al eerder in dit vonnis is weergegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wie met het vuurwapen op [naam 1] heeft geschoten. Voorts is onduidelijk gebleven hoe de exacte feiten en omstandigheden rondom het schieten op [naam 1] zijn geweest, waarmee vragen als aan wie het wapen te linken is, wie er heeft geschoten, wie het schieten heeft waargenomen en of één van de aanwezigen dit had kunnen voorkomen, vermoedelijk voor altijd onbeantwoord zullen blijven.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de verdachten het volle opzet hadden om in een gewelddadige confrontatie met de bewoner te komen. Het plan indachtig, ging het in deze zaak niet om een overval of een zogenaamde ripdeal (een drugsgerelateerde confrontatie op basis van een afspraak); het was de bedoeling dat er niemand thuis zou zijn om vervolgens de hennep te stelen.
De vraag is echter of de mogelijkheid tot het gebruik van enig geweld bij betrapping een omstandigheid betreft waar de verdachten in dit specifieke geval ernstig rekening mee hadden moeten houden. Het zogenoemde voorwaardelijke opzet op een gewelddadige confrontatie. Een verdachte moet daarvoor bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat een medeverdachte onder bepaalde omstandigheden geweld zou gaan gebruiken. Enkele verdachten hebben in hun verklaringen aangegeven dat ze juist niet op enige vorm van geweld uit zijn geweest en dat er alles aan is gedaan om een confrontatie met de bewoner te voorkomen doordat zij tot tweemaal toe hebben gecheckt of er iemand in de woning was. De rechtbank is echter van oordeel dat zich ook onder die omstandigheden, onverwachte situaties kunnen voordoen en de verdachten daar in beginsel dus ook rekening mee moeten houden. Op het moment dat men er bewust voor kiest om in te breken in een woning, en zeker wanneer het gaat om het rippen van een hennepkwekerij hetgeen plaatsvindt in een milieu waarin het gebruik van geweld over het algemeen niet geschuwd wordt, dient een verdachte er ernstig rekening mee te houden dat er een kans bestaat betrapt te worden door een bewoner of iemand anders, en dat dit vervolgens gepaard kan gaan met enige vorm van geweld. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat het moet gaan om geweld dat op voorhand voorzienbaar was, zoals het slaan of schoppen, dan wel de inzet van voorwerpen die in eerste instantie bedoeld waren om in te breken – in dit geval een breekvoorwerp of een schroevendraaier – maar in een later stadium voor de geweldshandeling zijn aangewend.
De geweldscomponent wordt in deze zaak echter ingekleurd door het gebruik van vuurwapengeweld. Indien één van de verdachten dergelijk geweld gebruikt, rijst de vraag of de medepleger ook dan aansprakelijk is voor het gepleegde geweld. De medepleger heeft namelijk vanuit het gemeenschappelijke daadplan een vrij concrete daad voor ogen. Wijkt één van de verdachten wezenlijk van dat plan af dan is sprake van een exces. Het hangt dan van de inhoud van het plan af of het uiteindelijk tot stand gekomen grondfeit nog binnen de grenzen daarvan valt. Moet – uitgaande van dat daadplan en gelet op de concrete omstandigheden van het geval – rekening worden gehouden met de handelingen van één van de andere medeverdachten, dan heeft de verdachte die handelingen gewild, ook al heeft hij zich er voorafgaand aan het feit geen bijzondere voorstelling van gemaakt. Hierbij kan worden gekeken naar de vraag of hetgeen is voorgevallen nog binnen de grenzen van het plan en de gezamenlijke uitvoering daarvan valt.
In de onderhavige zaak is er geen objectieve aanwijzing dat één van de verdachten in dit onderzoek wist dat één van zijn medeverdachten een vuurwapen bij zich droeg of dat hij bewust een reëel risico daarop heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. Volgens het daadplan behoefden de verdachten geen rekening te houden met het door een medeverdachte plegen van vuurwapengeweld. Ook de concrete omstandigheden op het moment van uitvoering gaven daartoe geen aanleiding. Bovendien gaat het naar het oordeel van de rechtbank te ver om in algemene zin aan te nemen dat men bij iedere diefstal van hennep uit een woning uit moet gaan van de aanwezigheid van vuurwapens.
Dat het ging om een groep van personen die vaker met vuurwapens op boevenpad ging of dat bekend was dat vuurwapengeweld niet werd geschuwd, is de rechtbank evenmin gebleken. Derhalve dient het ervoor te worden gehouden dat sprake was van een medeplegersexces dat niet aan deze verdachten kan worden toegerekend.
Dit alles betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot diefstal met braak, tezamen en in vereniging gedurende de nachtrust gepleegd. De rechtbank spreekt de verdachten partieel vrij van het toegepaste vuurwapengeweld en het gevolg hiervan, inhoudende de dood van het slachtoffer [naam 1] .