4.3Het oordeel van de rechtbank
02/025644-19
Feit 1 stalking
Op 31 januari 2019 heeft [Slachtoffer] aangifte gedaan van stalking gepleegd door verdachte. Zij heeft hierover verklaard dat zij een relatie met verdachte heeft gehad. Die relatie heeft zij kort voor de feestdagen in december 2018 uitgemaakt. Verdachte bleef haar echter voortdurend lastig vallen door haar continu te bellen met een anoniem nummer. Hij belde de hele dag door tot een uur of elf ’s avonds. Verdachte heeft haar dochter [Naam 1] omstreeks 20 januari 2019 in Rucphen klem gereden en heeft tegen haar gezegd dat als [Slachtoffer] hem niet te woord zou staan, hij een pistool zou kopen en [Slachtoffer] dood zou schieten. Verdachte viel [Slachtoffer] ook lastig door telkens aan de deur te komen. Ook stopte hij brieven in haar brievenbus en legde cadeaus voor haar woning neer. Door het gedrag van verdachte voelde [Slachtoffer] zich beperkt in haar vrijheid.
Bij de aangifte van [Slachtoffer] zijn bijlagen gevoegd van notities van [Slachtoffer] van 13, 14, 15, 17, 18, 19, 20 en 25 januari 2019 over de op die dagen door verdachte gepleegde gedragingen. Uit deze notities blijkt dat deze gedragingen bestonden uit het soms vele malen per dag bellen naar [Slachtoffer] , aan de deur van [Slachtoffer] komen, het gooien van brieven door het slaapkamerraam van [Slachtoffer] , rondlopen en –rijden in de straat van [Slachtoffer] , andere personen naar [Slachtoffer] laten bellen en de dochters van [Slachtoffer] aanspreken.
Ook de brieven van verdachte aan [Slachtoffer] zijn bij deze aangifte gevoegd. In de eerste brief staat geschreven:
Lieve schat van me ik mis je verschrikkelijk. Kan niet verder leven zonder jou ga aub met me in gesprek ik heb toch niet alleen slecht geweest. Ben overal mee bezig om er goede mens te worden op alle kanten. Ik hou zoveel van je dat weet jij ook. Ik geef heel veel om jullie geef aub niet op mopke ik weet dat jij ook van mij hou laten we later aub verder gaan aub mop jij bent mijn alles, alles wat ik graag wil doe het dan op jou manier hoef niet elke dag. Laten we het strak rustig opbouwen.
Aub mop ik word stapelgek ik huil de hele dag eet niks ga er aan kapot dat wil jij toch ook nie. Love you forever mijn meisje, ik blijf op je wachten, groetjes jouw mopke xxxxx
In de tweede brief staat onder meer:
Lieve schat spijt me ontzettend dat je problemen hebt dat is niet wat ik wil. Ik wil gewoon gelukkig met je zijn zonder gezeik.
Ik hou zielsveel van je dat is zeker dat weet jezelf ook en andere ook. Ik geef je ook zeker nooit op daar hou ik teveel voor van je. We hebben tijd nodig denk ik jij tenminste. Ik heb weer een kadootje voor je gekocht dat zal ik ook altijd blijven doen. Ik verwen je graag en hoop snel weer eens samen te gaan winkelen of uit eten of weekendje weg samen. Denk dat ons beide goed zal doen.
[Naam 1] , de dochter van [Slachtoffer] , heeft op 1 februari 2019 verklaard dat zij onlangs in haar auto in de straat van haar moeder reed en verdachte hard kwam aanrijden en naast haar stopte. Verdachte stapte vervolgens uit en liep naar haar auto waarna hij zei: “Oh ik dacht dat je moeder erin zat, ik wil je moeder nu spreken en anders heeft ze problemen met mij. Ik heb net gepind en ga een pistool kopen en spring ik daar naar binnen als ik haar niet te spreken krijg”.
Uit onderzoek aan de telefoon van [Slachtoffer] bleek dat er in de periode tussen 29 en 30 januari 2019, 2 keer is ingebeld door het telefoonnummer [Telefoonnummer 1] van de verdachte [Verdachte] .
Tussen 21 januari 2019 en 30 januari 2019 is er 349 keer ingebeld op de telefoon van [Slachtoffer] met een afgeschermd telefoonnummer. Tussen 21 januari 2019 en 25 januari 2019 is er 36 keer ingebeld op de telefoon van [Slachtoffer] met het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] , opgeslagen onder de naam “ [Naam 6] ”. Overeenkomstig de aangifte van [Slachtoffer] bleek uit onderzoek in de gegevens van de telefoon dat er foto’s waren genomen van verdachte [Verdachte] op de momenten dat hij aan de deur verscheen van de woning van [Slachtoffer].
Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte bleek dat er in de periode van 1 december 2018 tot 31 januari 2019, 205 keer via internet is uitgebeld naar het nummer [Telefoonnummer 3] , opgeslagen onder de naam [Slachtoffer][Slachtoffer]
Op 20 december 2018 en 25 januari 2019 zijn er mutaties door de politie opgemaakt over situaties tussen [Slachtoffer] en verdachte waarbij zij in actie zijn gekomen, namelijk:
Bvh registratie 2018299150 d.d. 20-12-2018.
[Slachtoffer] doet aangifte tegen [Verdachte] ter zake vernieling en huisvredebreuk. [Verdachte] is hierover gehoord. Er heeft in deze zaak een gesprek plaatsgevonden met collega [Naam 7] van het veiligheidshuis.
Bvh registratie [Nummer 1] d.d.25-01-2019.
[Slachtoffer] heeft haar awareknop ingedrukt omdat [Verdachte] weer bij haar woning stond. Collega's hebben [Verdachte] gesproken maar deze was volledig door het lint en vertelde dat als hij [Slachtoffer] niet kon krijgen dat niemand haar dan zou krijgen. Hij vertelde dat zij hem wel dood in de tuin zou vinden. Hij zei verder dat als [Slachtoffer] een nieuwe vriend zou krijgen hij deze ook wat aan zou doen. De collega's die met hem gesproken hebben omschreven [Verdachte] toen als geobsedeerd en ontoerekeningsvatbaar.
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij en [Slachtoffer] voor de kerst van 2018 een afspraak hebben gemaakt dat hij haar drie weken met rust zou laten. Hij heeft [Slachtoffer] veel gebeld omdat hij na een woordenwisseling emotioneel is en het dan goed met [Slachtoffer] wil maken. Hij heeft ook cadeaus voor haar gekocht.
Belaging?
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de handelingen die de verdachte heeft verricht, in onderlinge samenhang bezien, zijn aan te merken als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, oftewel stalking in het normale spraakgebruik. Daarvoor moet sprake zijn van een wederrechtelijke stelselmatige opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer] . De rechtbank constateert op grond van het dossier en wat ter zitting is besproken, dat vóór 20 december 2018 en mogelijk ook na 31 januari 2018 sprake is geweest van een zogenaamde 'knipperlichtrelatie' tussen verdachte en [Slachtoffer] . Zo’n 'knipperlichtrelatie' kan zeer wel tot gevolg hebben dat onduidelijkheid ontstaat voor de betrokken partijen waar de privacy dan wel de persoonlijke levenssfeer - in dit geval die van [Slachtoffer] - begint en eindigt. De rechtbank is van oordeel dat de keuze om een 'knipperlichtrelatie' aan te gaan niet per definitie de mogelijkheid van belaging tussen betrokken partijen uitsluit, maar dat dit beoordeeld dient te worden op basis van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [Slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat haar uit het voorgaande is gebleken dat [Slachtoffer] de relatie tussen haar en verdachte rond 20 december 2018 (opnieuw) heeft verbroken. Ook is toen met behulp van instanties tussen [Slachtoffer] en verdachte de afspraak gemaakt dat verdachte [Slachtoffer] in ieder geval drie weken met rust zou laten. Dat de relatie in die periode daadwerkelijk was verbroken en dit ook duidelijk was voor verdachte volgt uit de inhoud van de door hem daarna bij [Slachtoffer] afgegeven brieven. Daarin heeft hij immers gevraagd aan [Slachtoffer] om met de relatie verder te gaan en voorgesteld om het dan weer rustig op te bouwen. Daar komt bij dat de rechtbank geen aanwijzingen ziet dat [Slachtoffer] verdachte in deze periode zelf heeft opgezocht of zelf contact met hem heeft gezocht. Dat de knipperlichtrelatie tussen [Slachtoffer] en verdachte na 31 januari 2019 wellicht zou zijn hervat, doet daaraan niet af.
Desondanks is uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen gebleken dat verdachte in die periode op diverse wijzen toch contact met [Slachtoffer] heeft gezocht. Zo heeft hij haar veelvuldig gebeld. Verdachte heeft daarover zelf verklaard dat dit komt omdat hij dan emotioneel is en blijft bellen omdat hij het goed wil maken met [Slachtoffer] . Verder heeft hij brieven bij haar bezorgd en cadeaus voor haar gekocht en bij haar woning achter gelaten. Ook heeft hij zich regelmatig opgehouden in de directe omgeving van de woning van [Slachtoffer] , waarvan door haar op bepaalde momenten foto’s zijn gemaakt. Weliswaar kan van deze foto’s niet worden vastgesteld op welke dagen ze zijn gemaakt, maar uit de verklaring van [Slachtoffer] volgt dat dit in de tenlastegelegde periode is gebeurd en de rechtbank twijfelt daar niet aan. Verdachte heeft [Slachtoffer] ook nog via haar dochter bedreigd om hem te woord te staan en dat hij anders een pistool zou kopen en haar dood zou schieten. Dat er ongewenst contact is geweest tussen verdachte en [Slachtoffer] volgt tot slot uit de aangehaalde politiemutaties.
Dat verdachte veelvuldig telefonisch contact heeft gezocht met de kinderen van [Slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan, omdat deze verklaring van [Slachtoffer] niet wordt ondersteund door ander bewijs, zoals bijvoorbeeld verklaringen van die kinderen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging spreekt zij daarom verdachte vrij.
De rechtbank concludeert dat in de periode van 20 december 2018 tot en met 31 januari 2019, waarin de relatie was verbroken en dit voor verdachte duidelijk was, er nagenoeg dagelijks, op directe dan wel indirecte, maar steeds dwingende wijze contact is gezocht door verdachte met [Slachtoffer] . Hierdoor werd zij telkens met hem geconfronteerd, terwijl zij duidelijk had aangegeven dat niet te willen. Daardoor voelde zij zich naar het oordeel van de rechtbank terecht beperkt in haar vrijheid. Gezien de aard, duur, frequentie en intensiteit van de handelingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer] met het oogmerk haar te dwingen iets te doen, namelijk de relatie met verdachte te hervatten. Dat de knipperlichtrelatie tussen [Slachtoffer] en verdachte na 31 januari 2019 weer zou zijn opgestart, doet daaraan niet af. De rechtbank acht de tenlastegelegde belaging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 boksbeugel
Verdachte heeft over dit feit een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft hiervoor geen vrijspraak bepleit. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 27 juni 2019;
- het proces-verbaal van binnentreden in woning;
- het proces-verbaal van bevindingen.
Feit 3 en 4 mishandeling en bedreiging
Op 2 juni 2019 heeft [Slachtoffer] aangifte gedaan van een poging tot gijzeling/ontvoering op die dag, gepleegd door verdachte bij de [Naam 8] te St. Willebrord. [Slachtoffer] heeft hierover verklaard dat er daar op de wc een incident tussen haar en verdachte had plaatsgevonden, waardoor verdachte het terrein moest verlaten. Verdachte heeft te voet het terrein verlaten, maar kwam even later met zijn bus terug. De beveiliging wilde hem tegenhouden maar dat is niet gelukt. Hij stormde tussen hen door en greep [Slachtoffer] bij de keel. Daarna pakte hij haar bij haar haren vast en trok haar mee naar zijn bus. Hij probeerde haar met kracht zijn bus in te duwen. Daarbij heeft hij haar met kracht met zijn vuist geslagen op haar rug en op haar billen.
In een aanvullende verklaring heeft [Slachtoffer] verklaard dat er door het trekken aan haar haren hele plukken haar uit haar hoofd waren getrokken. Hij duwde heel hard en trapte en sloeg daarbij. Van het slaan met zijn vuist heeft [Slachtoffer] pijn in haar onderrug.
Op 2 juni 2019 heeft [Naam 3] (verder: [Naam 3] ) aangifte gedaan van bedreiging die die dag werd gepleegd door verdachte bij de [Naam 8] te St. Willebrord. Hij was daar op die dag werkzaam als beveiliger. Naar aanleiding van een incident op de toiletten tussen [Slachtoffer] en verdachte moest verdachte van de voorzitter van de [Naam 8] van het terrein af, waarop [Naam 3] samen met een collega dit van verdachte vorderde. Verdachte reageerde hierop boos en liep daarna naar de uitgang. Na ongeveer tien tot vijftien minuten kwam verdachte met hoge snelheid de straat ingereden en stopte hard voor de poort. Hij was boos en [Naam 3] zag dat verdachte een mes in zijn hand had dat er uitzag als een hakmes van ongeveer veertig centimeter lang en tien centimeter breed. Het mes had geen punt. Met dat mes kwam hij op [Naam 3] en zijn collega afgelopen waarbij hij een stekende beweging maakte en hen zo achteruit dreef. [Naam 3] voelde zich bedreigd, hij was bang dat verdachte hem of zijn collega met het mes zou steken. Verdachte pakte daarna [Slachtoffer] vast en trok haar aan haar haren richting de bus. Hij probeerde haar daarna de bus in te duwen. Verdachte reed daarna snel weg.
Op 3 juni 2018 heeft ook [Naam 4] (verder: [Naam 4] ) aangifte gedaan van bedreiging die die dag werd gepleegd door verdachte bij [Naam 8] te St. Willebrord. Ook hij was daar die dag werkzaam als beveiliger. Hij heeft hierover verklaard dat verdachte van het terrein was vertrokken en na ongeveer tien minuten met hoge snelheid met een bus kwam aangereden en voor de ingang een noodstop maakte. Verdachte kwam uit de bus en had een groot mes in zijn hand dat tussen de 30 en 40 centimeter lang was en tussen de 5 a 10 centimeter breed. Het leek op een slachtmes en had geen punt. Verdachte kwam op hem en zijn collega afgerend met het mes voor zich waarmee hij naar hen stekende bewegingen maakte. Hierdoor liepen [Naam 4] en zijn collega achteruit. Op het moment dat de man met het mes in de richting van [Naam 4] kwam en stekende bewegingen maakte was de afstand tussen hen maximaal een meter. Hij voelde zich hierdoor bedreigd. Verdachte liep toen het terrein op naar de vrouw die hij aan haar haren vastpakte. Verdachte trok de vrouw aan haar haren mee over straat naar zijn bus. Hij probeerde haar in zijn bus te duwen. Verdachte reed daarna weg.
De politie die ter plaatse kwam zag voor de ingang van het sportpark een witte bus staan en dat een man met geweld een vrouw daarin wilde duwen. Zij zagen dat de vrouw hevig tegenwerkte. Toen de man hen zag, keek hij verschrikt op en liep naar de bestuurderszijde waarop de vrouw de bus weer uit vluchtte. De man reed daarna met volle vaart weg.
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn bus terug is gekomen naar het [Naam 8] en dat hij toen hij uitstapte een mesje in zijn handen had waarmee hij in de richting van de beveiligers is gelopen. Daarna heeft hij [Slachtoffer] vastgepakt en haar in de bus geduwd bij haar rug en kont.
Overweging feit 3 mishandeling
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte boos met zijn bus naar het [Naam 8] terug is gekomen om [Slachtoffer] mee te nemen. Hij heeft vervolgens [Slachtoffer] aan haar haren meegetrokken naar zijn bus en haar ook tegen haar rug en billen geslagen om haar in zijn bus te krijgen. Hierdoor heeft [Slachtoffer] pijn ondervonden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer] op 2 juni 2019 heeft mishandeld.
Overweging feit 4 bedreiging
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte na terugkomst met een mes het [Naam 8] is opgelopen. Hij verklaart zelf daarover dat dit een aardappelschilmesje is geweest. Beide beveiligers verklaren echter dat dit een hak- dan wel slachtmes is geweest, een mes van 30 tot 40 centimeter lang, tien centimeter breed en zonder punt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van beide beveiligers te twijfelen en gaat ervan uit dat het geen aardappelschilmesje is geweest dat verdachte bij zich had. Verdachte is met dit mes op de beveiligers is afgelopen. De rechtbank gaat er daarbij op grond van de verklaringen van de beide beveiligers vanuit dat verdachte op een afstand van een meter met het mes stekende bewegingen in hun richting maakte waardoor zij achteruit werden gedreven. Ook op dit punt ziet de rechtbank geen aanleiding om aan hun verklaringen te twijfelen. De rechtbank acht dan ook de onder feit 4 tenlastegelegde bedreiging ten aanzien van beide beveiligers wettig en overtuigend bewezen.
02/009172-19 huisvredebreuk
Op 13 januari 2019 omstreeks 01.00 uur kreeg de politie een melding om naar de [Straatnaam 1] te Rucphen te gaan omdat daar een conflict gaande zou zijn tussen een man en een vrouw. Ter plaatse hoorden zij dat het rolluik van de voordeur tot ongeveer twintig centimeter van de grond werd geopend en een vrouw riep: “Maak het rolluik nou open”. Daar werd echter geen gehoor aan gegeven waarop de politie het rolluik heeft vernield om toegang tot de woning te krijgen. De vrouw in de woning zei dat de man op bed lag. De politie zag in de slaapkamer een man in bed liggen die zij vervolgens hebben aangehouden.
[Slachtoffer] heeft vervolgens aangifte gedaan van huisvredebreuk gepleegd op 13 januari 2019 omstreeks 00.45 uur door verdachte. Zij heeft daarover verklaard dat verdachte bij haar wilde blijven slapen. Hij heeft het rolluik van de voordeur dicht gemaakt en hield de afstandsbediening daarvan bij zich. Daarna heeft verdachte zich uitgekleed en is in bed gaan liggen. [Slachtoffer] heeft meerdere pogingen gedaan om hem haar woning uit te krijgen. Zij heeft hem meerdere keren gezegd dat hij weg moest gaan maar dat wilde hij niet. [Slachtoffer] voelde zich hierdoor erg bedreigd in haar eigen huis.
[Naam 5] , de zoon van [Slachtoffer] , heeft hierover verklaard dat zijn broertje naar boven kwam om te vragen of hij de politie wilde bellen omdat verdachte moeilijk deed. [Naam 5] heeft verdachte niet gezien, maar hoorde zijn moeder wel roepen: “Ga mijn huis uit”. Aan haar stem hoorde [Naam 5] dat zijn moeder paniekerig was. Daarna hoorde hij dat verdachte binnen was. Er werd tegen zijn moeder geschreeuwd en aan de stem hoorde hij dat het verdachte was. [Naam 5] hoorde ook dat het rolluik van de voordeur werd gesloten door verdachte.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij samen met [Slachtoffer] naar haar woning is gegaan. Daar is hij direct gaan slapen. Het rolluik van de voordeur heeft hij met de afstandsbediening gesloten die hij daarna op bed heeft gelegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte op 13 januari 2019 de woning van [Slachtoffer] wederrechtelijk is binnengedrongen. Van dat onderdeel van de tenlastelegging spreekt zij verdachte vrij.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wel kan worden vastgesteld dat verdachte op 13 januari 2019 in de woning van [Slachtoffer] heeft verbleven en dat zij hem op enig moment heeft verzocht om te vertrekken waaraan hij geen gehoor heeft gegeven. Dat volgt immers uit haar verklaring en de verklaring van haar zoon [Naam 5] . Nu [Naam 5] zelf heeft gehoord dat zijn moeder riep dat verdachte haar woning uit moest en hij ook verdachte zelf heeft horen schreeuwen, is er geen sprake van een de-auditu-verklaring. Dat verweer wordt dan ook verworpen. Uit verdachtes eigen verklaring en de bevindingen van de politie volgt ook dat verdachte de woning niet heeft verlaten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 januari 2019 wederrechtelijk in de woning van [Slachtoffer] heeft vertoefd en hij zich niet op haar vordering uit haar woning heeft verwijderd.