ECLI:NL:RBZWB:2019:3066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
02-800307-18, 02-812550-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Goossens
  • A. van Bergen
  • W. Wiersum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, wapenbezit en ontucht met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn levensgezel, wapenbezit en ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de mishandeling van zijn partner op 1 mei 2018 in Sprang-Capelle, waar hij haar met kracht heeft geslagen. Daarnaast heeft hij een revolver en munitie voorhanden gehad, wat in strijd is met de Wet Wapens en Munitie. De meest ernstige beschuldiging betrof ontucht met een twaalfjarig meisje, waarbij de verdachte seksuele handelingen heeft verricht die onder de definitie van ontucht vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, mede door zijn psychische problemen en verslaving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/800307-18 + 02/812550-18
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats 1]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. N. Heijkant, advocaat te Dongen.

1.Onderzoek van de zaak

Ter zitting d.d. 21 september 2018 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2019, waarbij de officier van justitie, mr. J. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
02/800307-18
1.
hij op of omstreeks 01 mei 2018 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
zijn levensgezel, [naam 1] , heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/in/op het lichaam te duwen en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/in/op het gezicht/hoofd,
althans het lichaam, te slaan en/of stompen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 01 mei 2018 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, een of
meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Bruni, type
Olympic, kaliber .22 LR), en/of munitie van categorie III, te weten
kogelpatronen (kaliber .22 LR), voorhanden heeft gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
02/812550-18
hij op of omstreeks 06 juni 2018 te Tilburg, gemeente Tilburg, door
feitelijkheden en/of bedreiging met feitelijkheden [naam 2] (geboren [geboortedag 2]
2005), heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [naam 2] , immers heeft verdachte
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [naam 2] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [naam 2] geduwd/gebracht en/of
- zich laten aftrekken dooe die [naam 2] en/of
- zijn penis in de vagina van die [naam 2] geduwd/gebracht
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- met zijn leeftijd een groot fysiek en/of psychisch overwicht had op een
meisje van twaalf jaren en/of
- de autodeur(en) heeft gesloten, althans de auto heeft afgesloten;
art 242 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 juni 2018 te Tilburg, gemeente Tilburg, met
slachtoffer [naam 2] (geboren [geboortedag 2] 2005), die de leeftijd van
twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2] ,
hebbende verdachte
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [naam 2] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [naam 2] geduwd/gebracht en/of
- zich laten aftrekken dooe die [naam 2] en/of
- zijn penis in de vagina van die [naam 2] geduwd/gebracht.
art 245 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem beide onder parketnummer 02/800307-18 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 verwijst hij hierbij naar de aangifte van [naam 1] en de bekennende verklaring van verdachte. Voor wat betreft feit 2 baseert de officier van justitie zich op de kennisgevingen van inbeslagneming, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2018 en de bekennende verklaring van verdachte.
Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder parketnummer 02/812550-18 primair ten laste gelegde feit, te weten verkrachting. Hij baseert zich hiervoor op de verklaring van het slachtoffer [naam 2] , die betrouwbaar is, nu deze consistent is en op onderdelen wordt ondersteund door objectief bewijs. Daar tegenover staat de verklaring van verdachte, die meermalen heeft gelogen over wat er tussen hem en het slachtoffer heeft plaatsgevonden en ook geen verklaring heeft voor het feit hoe zijn sperma op haar schaamlippen terecht is gekomen. De officier van justitie ziet geen reden om te twijfelen of het slachtoffer door feitelijkheden is gedwongen tot het ondergaan van de handelingen, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Volgens haar zat de autodeur namelijk op slot. Op grond van de jurisprudentie is deze feitelijkheid reeds voldoende voor het aannemen van dwang. Daarnaast is er sprake van dwang door de feitelijkheden van het grote leeftijdsverschil en het fysieke en psychische overwicht dat verdachte op het twaalfjarige slachtoffer had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder parketnummer 02/800307-18 ten laste gelegde feit 1 aan de oordeel van de rechtbank gerefereerd, aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd. Voor wat betreft feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte hierover eveneens een bekennende verklaring heeft afgelegd, maar dat de revolver dient te worden gekwalificeerd als een gasrevolver, nu uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2018 blijkt dat het een gasrevolver betreft die is omgebouwd tot vuurwapen maar niet deugdelijk werkt.
Inzake het onder parketnummer 02/812550-18 primair ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit en ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft zij zich voor wat betreft het pijpen en/of aftrekken aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Verdachte heeft bekend dat deze seksuele handelingen tussen hem en het slachtoffer hebben plaatsgevonden. Dat hij hierover niet direct openheid van zaken heeft gegeven, komt doordat hij de gevolgen van de zaak – mede door zijn lage IQ – niet kon overzien. Daarnaast is het voor hem moeilijk om te erkennen dat dit is gebeurd, sinds hem bekend is dat zij slechts 12 jaar oud was. Ook was de behandeling door de politie niet neutraal, waardoor verdachte zich niet vertrouwd voelde om over deze maatschappelijk moeilijke materie een bekennende verklaring af te leggen. Door de verdediging is daarom verzocht waarde te hechten aan de door verdachte afgelegde bekennende verklaring d.d.
27 februari 2019. De verdediging is van mening dat er onvoldoende bewijs is voor het door verdachte in de vagina van het slachtoffer duwen/brengen van zijn vinger en het door hem in de vagina van het slachtoffer duwen/brengen van zijn penis. Bij het onderzoek naar biologische sporen zijn inwendig bij het slachtoffer namelijk geen spermasporen van verdachte aangetroffen. Tevens is het gelet op de beperkte tijdlijn, die uit de camerabeelden van [naam 3] blijkt, niet mogelijk dat alle seksuele handelingen waarover het slachtoffer heeft verklaard hebben plaatsgevonden. Verdachte dient te worden vrijgesproken van verkrachting, nu er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan het leeftijdsverschil niet als feitelijkheid bij de beoordeling van verkrachting worden gebruikt, aangezien deze omstandigheid strafbaar is gesteld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
02/800307-18
Aangezien verdachte ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
Feit 1
- de aangifte van [naam 1] d.d. 1 mei 2018;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 juni 2019.
Feit 2
- de kennisgevingen van inbeslagneming d.d. 1 mei 2018;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2018;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 juni 2019.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de onder verdachte in beslag genomen revolver dient te worden gekwalificeerd als een gasrevolver. Uit bovenvermeld proces-verbaal blijkt dat de gasrevolver is omgebouwd naar een “scherp” schietend vuurwapen. Uit proefschoten is gebleken dat het vuurwapen functioneert en dat er kogels via de loop mee kunnen worden weggeschoten. Dat de kogels weliswaar niet exact voor de loop worden aangevoerd, waardoor afgeschraapte loodresten via de opening tussen de loop en de cilinder worden weggeschoten, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen revolver dient te worden gekwalificeerd als een wapen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
02/812550-18
Inleiding
Op 6 juni 2018 omstreeks 22:10 uur werd door de politie een melding ontvangen om te gaan naar [naam 3] aan de [straatnaam] te Goirle. Aldaar zou eerder op de avond een bewoonster in de auto zijn gestapt bij een onbekende man bij wie zij seksuele handelingen zou hebben moeten verrichten. Er zouden spermasporen op haar kleding aanwezig zijn. Toen de politie ter plaatse kwam, bleek het te gaan om [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Na een gesprek met de politie, waarin zij voorgaande bevestigde, werd de kleding van [naam 2] in beslag genomen.
Bewijsmiddelen
[naam 2] , geboren op [geboortedag 2] 2005 [1] , heeft bij de politie verklaard dat zij op
6 juni 2018 omstreeks 18:00 uur met een man, die zijn zoontje bij [naam 3] had afgezet, was meegelopen en bij hem in de auto was gestapt. Ze waren naar de parkeerplaats van de [naam 5] gereden. Onderweg had hij haar bovenbenen gestreeld. Toen ze stil stonden hadden ze gezoend, dit was tongzoenen. De man had ook met zijn hand in haar onderbroek gezeten. Hij was met zijn vingers tussen haar schaamlippen geweest en met zijn middelvinger in haar vagina. Toen de man zijn penis uit zijn broek haalde, had hij haar bij haar haren vastgepakt, waarna ze hem heeft gepijpt. Bij het pijpen ging haar hoofd op en neer. Hij was in haar mond klaargekomen. Ze had het sperma doorgeslikt. Vervolgens had de man het sperma van zijn penis gehaald, waarna hij in haar ging. Zij moest hiervoor bovenop hem gaan zitten met haar gezicht naar hem toe. [2]
Op 7 juni 2018 heeft er een medisch forensisch onderzoek plaatsgevonden bij [naam 2] . Door een arts werden bij haar sporen afgenomen. Zo werden onder meer de binnen- en buitenzijde van haar mond en haar vagina bemonsterd. [3]
Op 12 juni 2018 werd er bij verdachte wangslijmvlies afgenomen. [4]
Uit onderzoek naar biologische sporen is gebleken dat er spermacellen zijn aangetroffen op de beugel en op en om de mond van [naam 2] . Verder zijn er aanwijzingen voor spermavloeistof tussen de tandenrij en lip, op de mond en op de binnenste- en buitenste schaamlippen. [5]
Uit het vergelijkend DNA-onderzoek is vervolgens gebleken dat de spermasporen om de mond een DNA-profiel bevatten van een man, waarbij de matchkans dat dit DNA-profiel afkomstig is van een ander dan verdachte kleiner dan 1 op 1 miljard is. [6]
Het aanvullend DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat de bemonsteringen van de beugel en de buitenste schaamlippen een DNA-mengprofiel bevat, waarvan het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA van [naam 2] en verdachte bevat dan dat de bemonstering DNA van [naam 2] en een willekeurig onbekende persoon bevat. [7]
Verdachte heeft verklaard dat [naam 2] bij hem in de auto is gestapt, dat hij met haar naar de [naam 5] is gereden en dat zij daar stil hebben gestaan. [naam 2] is hem toen gaan pijpen. [8]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 6 juni 2018 handelingen heeft verricht bij [naam 2] , geboren op [geboortedag 2] 2005, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam door het duwen/brengen van zijn vinger in haar vagina, het duwen/brengen van zijn penis in haar mond, het zich laten aftrekken door haar en het duwen/brengen van zij penis in haar vagina.
Betrouwbaarheid van de verklaring
In alle strafzaken dienen aangiftes c.q. verklaringen van slachtoffers kritisch, zorgvuldig en behoedzaam te worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken, waarin met regelmaat naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte geen getuigenverklaringen voorhanden zijn.
In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam 2] als betrouwbaar is aan te merken. Er wordt door haar uitgebreid en consistent verklaard. Voor het feit dat zij pas enkele dagen na haar eerste verhoor heeft verklaard over de geslachtsgemeenschap, wordt door haar een aannemelijke verklaring gegeven, namelijk dat zij dit niet durfde omdat zij bang was dat haar ouders hierom boos op haar zouden worden. De reden waarom zij hier tijdens het verhoor d.d. 11 juni 2018 alsnog over heeft verklaard, is dat zij zegt bang te zijn dat zij zwanger is. Daarnaast vindt haar verklaring op meerdere onderdelen steun in objectief bewijs, nu forensisch DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat er sperma in en om haar mond en op haar buitenste schaamlippen is aangetroffen, welk sperma naar het oordeel van de rechtbank afkomstig is van verdachte. Voorts wordt de rechtbank gesterkt in haar overtuiging door het feit dat [naam 2] in haar verklaring gedetailleerd beschrijft hoe de seksuele handelingen in de auto hebben plaatsgevonden. Zo vertelt zij met welke vinger en hoe diep verdachte hiermee in haar vagina ging en dat hij haar haren vastpakte en pijnlijk aan haar haarknot draaide tijdens het pijpen. Ook legt zij precies uit hoe verdachte met zijn penis in haar vagina kon gaan in de auto. Haar kleding zat tot halverwege haar onderbenen. Daar ging zij op zitten en toen kon zij heel makkelijk haar benen nog wijd doen, omdat zij heel flexibel is. Verdachte was met de stoel naar achteren gegaan en ook de rugleuning had hij naar achteren gezet.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam 2] geloofwaardig en betrouwbaar is en dat deze derhalve kan worden gebruikt voor het bewijs.
Dwang
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting ex artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht van [naam 2] op 6 juni 2018. Hierbij is meer specifiek de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte [naam 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van voornoemde seksuele handelingen.
Door verdachte wordt niet ontkend dat tussen hem en de toen twaalfjarige [naam 2] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Betwist wordt echter dat er sprake zou zijn geweest van dwang.
Ten laste is gelegd dat de dwang in de onderhavige zaak voortvloeit uit een tweetal feitelijkheden. Enerzijds het fysieke en psychische overwicht dat van verdachte zou zijn uitgegaan door het leeftijdsverschil en anderzijds het gegeven dat verdachte de autodeur(en) op slot heeft gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier onvoldoende duidelijkheid biedt over het al dan niet op slot zijn van de autodeuren. Aan een beoordeling van deze feitelijkheid en de daarvan mogelijk uitgaande dwang komt de rechtbank dan ook niet toe.
Ten aanzien van het leeftijdsverschil en het daaruit voortvloeiend fysiek en/of psychisch overwicht, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier komt een beeld naar voren van [naam 2] die er uitziet als een jonge vrouw van 18 jaar en duidelijk seksueel geïnteresseerd is. Na een kort gesprekje met verdachte stapt zij vrijwillig bij hem in de auto. Het is goed mogelijk dat [naam 2] (een deel van) de handelingen niet heeft gewild en dat zij daartoe in haar beleving is gedwongen. Anderzijds kan de rechtbank niet uitsluiten dat dit voor verdachte niet duidelijk geweest is.
De rechtbank komt om die reden niet tot het oordeel dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het dwingen van [naam 2] door het overwicht dat hij gezien zijn leeftijd over haar had. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde verkrachting.
Ontucht
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van ontuchtige handelingen.
Hoewel verdachte heeft aangegeven dat hij destijds niet wist dat [naam 2] minderjarig was, overweegt de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging dat de in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht genoemde leeftijden zijn geobjectiveerd, zodat opzet of schuld daaromtrent niet is vereist. Voor een bewezenverklaring van het feit is daarom niet vereist dat verdachte wist dat het slachtoffer ten tijde van de seksuele handelingen nog geen 16 jaren oud was.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/800307-18
1.
op 01 mei 2018 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
zijn levensgezel, [naam 1] , heeft mishandeld door
- met kracht tegen het lichaam te duwen en
- met kracht tegen het hoofd te slaan;
2.
op 01 mei 2018 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, een
wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Bruni, type
Olympic, kaliber .22 LR), en munitie van categorie III, te weten
kogelpatronen (kaliber .22 LR), voorhanden heeft gehad.
02/812550-18
subsidiair:
op 06 juni 2018 te Tilburg, gemeente Tilburg, met
slachtoffer [naam 2] (geboren [geboortedag 2] 2005), die de leeftijd van
twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2] ,
hebbende verdachte
- een vinger in de vagina van die [naam 2] geduwd/gebracht en
- zijn penis in de mond van die [naam 2] geduwd/gebracht en
- zich laten aftrekken
doordie [naam 2] en
- zijn penis in de vagina van die [naam 2] geduwd/gebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, gelet op hetgeen hij bewezen acht, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest. Hij verzoekt hierbij opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Hij heeft zijn strafeis gebaseerd op de geldende richtlijnen. Daarnaast heeft hij in strafverzwarende zin meegenomen dat verdachte zijn eigen seksuele bevrediging voorop heeft gesteld en hiervoor misbruik heeft gemaakt van een kwetsbaar jong meisje, van wie hij wist dat zij bij een instelling verbleef. Ook heeft verdachte op meerdere momenten tot bezinning kunnen komen. Hij is echter doorgegaan en heeft steeds verdergaande seksuele handelingen bij het slachtoffer verricht. Tevens heeft hij haar na afloop nog bedreigd met geweld.
De conclusie van het psychologisch onderzoek is niet relevant, nu door de deskundigen is aangegeven dat een verkrachting niet voorkomt uit de persoonlijke problematiek van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een blanco strafblad. Daarnaast heeft hij een fulltime baan en een koopwoning. Hij is onder behandeling bij een verslavingsarts en een psycholoog en volgt EMDR-therapie. Om die reden is het van groot belang dat hij niet opnieuw wordt gedetineerd. Dit belang wordt onderschreven door de reclassering en de deskundigen die het psychologisch onderzoek hebben verricht. Door de verdediging wordt verzocht de conclusie van het psychologisch onderzoek over te nemen, te weten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van de mishandeling en de ontucht, en aan hem op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest dan wel hierbij aanvullend een taakstraf op te leggen. Verzocht wordt het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis af te wijzen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel, het voorhanden hebben van een revolver en kogelpatronen en het plegen van ontuchtige handelingen met [naam 2] , die op dat moment de leeftijd van 12 jaar had. Deze handelingen bestonden onder meer uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, te weten door een vinger in haar vagina te duwen/brengen, zijn penis in haar mond te duwen/brengen, zich hierbij door haar te laten aftrekken en zijn penis in haar vagina te duwen/brengen.
De rechtbank is van oordeel dat voormelde feiten zeer ernstig zijn.
Huiselijk geweld, met name op de wijze zoals dat door verdachte is gepleegd, tast het veiligheidsgevoel van de slachtoffers in de huiselijke omgeving aan, terwijl men zich juist in de eigen woonomgeving veilig dient te voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daar nog lange tijd gevolgen, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, van kunnen ondervinden. Huiselijk geweld heeft bovendien, zeker wanneer dit in het bijzijn van kinderen gebeurt, zoals hier het geval is, een maatschappelijk effect. Dergelijk geweld veroorzaakt maatschappelijke verontwaardiging, ook omdat dit strijdig is met de bescherming die een gezin behoort te bieden.
Wat betreft de revolver en de kogelpatronen die verdachte voorhanden heeft gehad overweegt de rechtbank het volgende. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een gevaar voor de samenleving. Het feit dat verdachte een revolver en een hoeveelheid munitie, geschikt voor gebruik met dit wapen, in zijn bezit had en hierover heeft verklaard dat hij deze vanwege angstgevoelens dagelijks in zijn broekzak droeg, is zorgwekkend te noemen. Daarbij komt dat verdachte de revolver en de munitie in zijn woning bewaarde, waar ook zijn vriendin en kinderen aanwezig waren.
Ook wordt verdachte veroordeeld voor ontucht met een persoon van twaalf jaar. Dat is zonder meer een zeer ernstig strafbaar feit. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, ondanks het leeftijdsverschil, seksuele handelingen verricht heeft met [naam 2] . Verdachte ontkent in eerste instantie. Geconfronteerd met onweerlegbaar bewijs erkent hij vervolgens steeds het minimale. De rechtbank is ervan overtuigd dat die handelswijze van verdachte voortvloeit uit zijn wetenschap dat [naam 2] te jong was. Mogelijk heeft verdachte niet geweten dat zij twaalf jaar was, gezien het voorgaande heeft hij zich kennelijk wel gerealiseerd dat zij jonger was dan toelaatbaar. Hoewel het opzet van verdachte voor een bewezenverklaring van dit feit niet op de leeftijd gericht hoeft te zijn, rekent de rechtbank het verdachte in strafverzwarende zin aan dat hij ook tijdens de seks geweten moet hebben dat [naam 2] te jong was. Ten slotte rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij wist, of in elk geval moest vermoeden, dat [naam 2] een kwetsbaar meisje is, aangezien hij weet dat zij bij de instelling [naam 3] verbleef. Een instelling waar verdachte mee bekend is.
De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam 2] kan haar normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruisen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zo’n inbreuk op de lichamelijke integriteit langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron d.d. 3 juni 2019 blijkt dat verdachte zijn leven op het gebied van wonen en financiën, sociale omgeving en dagbesteding op orde heeft. Er is wel sprake van persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek. Verdachte is echter gemotiveerd om hiervoor te worden behandeld. Een andere zorgfactor is zijn relatie, gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van zijn vriendin en het verleden van hen beiden.
Het recidiverisico ten aanzien van zowel huiselijk geweld als zedendelicten wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en de verplichting tot het meewerken aan middelencontrole.
Uit de Pro Justitia rapportage d.d. 18 juni 2019, opgesteld door P.C. Braun, GZ-psycholoog en dr. W.F. van Kordelaar, klinisch psycholoog, blijkt dat verdachte is gediagnosticeerd met een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van middelenverslaving (cocaïne en cannabis) en kampt verdachte met hechtenisproblematiek en een getraumatiseerd verleden. Ten aanzien van het wapen- en munitiebezit was er sprake van een hoge mate van angst als gevolg van de persoonlijkheidsproblematiek, die werd losgemaakt door bedreiging van een groep Antillianen. Hierdoor was de realiteit van het verbod op het bezit van wapens en munitie en het mogelijke risico dat daaruit voortvloeit voor betrokkene niet voldoende zwaarwegend om zich hiervan te onthouden. In die zin was de angst groter dan zijn rationele overwegingen. De mishandeling vond plaats tijdens een van de vele heftige ruzies die tussen verdachte en zijn vriendin plaatsvonden in die tijd. Verdachte stond onder aanzienlijke stress, omdat hij poogde van de cocaïne los te komen. Die situatie lijkt vooral te zijn voortgekomen vanuit de relationele spanningen tussen beide partners als gevolg van hun beider complexe problematiek. Wat betreft de ontucht is vanuit de bij verdachte vastgestelde stoornissen te verklaren dat hij seksueel contact heeft gehad met het slachtoffer, waarbij hij als gevolg van deze stoornissen onvoldoende de grenzen heeft bewaakt.
Ten aanzien van de mishandeling en de ontucht wordt geadviseerd deze feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Wat betreft het wapen- en munitiebezit geldt niet dat aannemelijk is dat de vrijheid om zijn wil omtrent dit bezit te bepalen is verminderd door de stoornissen.
Het wordt van belang geacht dat verdachte voor de verschillende onderdelen van de problematiek wordt behandeld om het recidiverisico op de langere termijn voldoende te verminderen. Allereerst zullen de verslavingen aan middelen onder controle moeten worden gebracht. Daarnaast zal verdachte dienen te worden behandeld voor de gevolgen van de traumatiserende ervaringen in zijn jeugd. Mogelijk dat de reeds opgestarte EMDR-behandeling de grootste angst en heftige reactie op emotionele situaties dusdanig vermindert dat de relatieperikelen met zijn vriendin minder worden. Tevens wordt een ambulante behandeling bij bijvoorbeeld De Waag verantwoord geacht, aangezien een dergelijke voorziening is gespecialiseerd in het multifactorieel aanpakken van de relationele en persoonlijkheidsproblematiek. Mocht verdachte zich niet willen of kunnen houden aan een dergelijke ambulante behandelvorm, dan zou klinische opname een mogelijkheid zijn.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusie over en acht verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 02/800307-18 bewezenverklaarde feit 1 en het onder parketnummer 02/812550-18 subsidiair bewezen verklaarde feit verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank houdt tot slot bij het bepalen van de strafmaat rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) en het Puntensysteem zedendelicten. Op basis hiervan wordt als uitgangspunt voor de bewezen verklaarde feiten door de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden genomen.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van verkrachting. Nu de rechtbank verdachte hiervan heeft vrijgesproken, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend en dus rekening houdend met bovenvermelde strafverzwarende en strafverminderende omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. Zij zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door Novadic-Kentron, te weten een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en de verplichting tot het meewerken aan middelencontroles.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis en wijst het verzoek daartoe van de officier van justitie af.

7.De benadeelde partij

02/812550-18, subsidiair
[naam 4] vordert als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [naam 2] , die minderjarig is, een schadevergoeding van € 13.005,38, waarvan € 3.005,38 ter zake van materiële schade, te weten vergoeding ingenomen kleding/schoenen ad € 160,00, verlies inkomen ouders ad € 2.500,00 (stiefvader € 2.040,00; vader en moeder € 460,00) reiskosten politiebureau en ziekenhuis ad € 60,00 en telefoonkosten ad € 185,38, en € 10.000,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft de vergoeding van de ingenomen kleding/schoenen, het inkomensverlies van vader en moeder en de reiskosten een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij ten aanzien van deze kostenposten tevens voldoende aannemelijk gemaakt.
Zij zal de schade inzake de vergoeding van de ingenomen kleding/schoenen toewijzen als zijnde rechtstreekse schade van de benadeelde partij [naam 2] .
Nu uit de stukken is gebleken dat (een van) de ouders van de minderjarige benadeelde partij het inkomensverlies (heeft/)hebben geleden en de reiskosten heeft gemaakt, zal de rechtbank de vordering ten aanzien van deze kostenposten op grond van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek, als verplaatste schade, toewijzen.
Voor wat betreft het inkomensverlies van de stiefvader en de telefoonkosten is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van vordering inzake de materiële schade. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij categorie 3 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering inzake de immateriële schade tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf 6 juni 2018, alsmede de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

Uit het dossier alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte afstand heeft gedaan van de op de beslaglijst vermelde goederen, te weten 10 stuks munitie met goednummer G1875507.
De rechtbank hoeft daarom geen beslissing meer te nemen over deze onder verdachte in beslag genomen goederen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 245, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het hem onder parketnummer 02/812550-18 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/800307-18, feit 1
:mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
02/800307-18, feit 2
:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens
en Munitie, meermalen gepleegd;
02/812550-18, subsidiair: met iemand die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van
16 jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit
het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Novadic-Kentron verslavingsreclassering aan de Dr. Kuijperlaan 54 te Waalwijk en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Novadic-Kentron verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na het ingaan van de proeftijd en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, waarbij grote kans ontstaat op risicovolle situaties, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxicatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, zal verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte mee zal werken aan controle van het gebruik op alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de gebruikte controlemethode kan bestaan uit urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
02/812550-18, subsidiair
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van
€ 8.180,00, waarvan € 680,00 ter zake van materiële schade en € 7.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige gedeelte van de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] , € 8.180,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 75 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Van Bergen en mr. Wiersum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juli 2019.
Mrs. Goossens en Wiersum zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-20180609 van politie, Eenheid Zeeland -West-Brabant, Team Zeden, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 257.
2.Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden [naam 2] d.d. 7 juni 2018,
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2018, p. 243.
4.Het proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal d.d. 12 juni 2018, p. 251.
5.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 september 2018, p. 254.
6.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 september 2018, p. 255.
7.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 februari 2019, p. 2 en 3 (los document).
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 27 februari 2019, p. 3, derde alinea (los document).