ECLI:NL:RBZWB:2019:3075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
02-079295-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Bergen
  • A. Dekker
  • J. Wiersum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van straatroof met geweld tegen een 79-jarige man in Tilburg

Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van straatroof. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 maart 2019 in Tilburg, waar de verdachte een 79-jarige man op de Oude Dijk heeft aangereden met zijn fiets en vervolgens zijn tas heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de tas, die onder andere een telefoon en identiteitskaart bevatte, heeft weggenomen. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat de verdachte gebruikte, bestond uit het aanrijden van het slachtoffer, waardoor deze ten val kwam en letsel opliep. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangever en getuigen geloofwaardig en verwierp de alternatieve verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een forensische kliniek en behandeling voor zijn verslaving. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact van straatroven op de maatschappij. De benadeelde partij, de 79-jarige man, vorderde schadevergoeding, welke door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/079295-19
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in Vught PPC, Lunettenlaan 50, 5263 NT Vught
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2019 te Tilburg op of aan de openbare weg, te weten de Oude Dijk, in elk geval op de openbare weg met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (inhoudende een telefoon en/of identiteitskaart en/of een rijbewijs en/of [betaal]kaart[en]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging emt geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- met zijn fiets tegen die [naam 1] is aangereden en/of
- die [naam 1] (vrvolgens) ten val komt en/of
- die/de tas (met inhoud) uit de hand en/of van de arm van die [naam 1] heeft getrokken of gepakt;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [naam 1] en de getuigenverklaring van getuige [naam 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het feit dat de door de aangever en de getuige genoemde signalementen niet geheel overeenkomen met het uiterlijk van verdachte en de getuige vervolgens ook niet is gevraagd of verdachte de persoon is die zij heeft gezien. De pasjes van aangever zijn niet teruggevonden op de route naar het huis van verdachte en de pasjes zijn niet onderzocht op vingerafdrukken waardoor mogelijk ontlastend bewijs niet is gevonden. Subsidiair is de verdediging van mening dat indien er al een aanrijding tussen verdachte en de aangever heeft plaatsgevonden, niet vast is komen te staan dat het tasje dat verdachte heeft meegenomen, niet van verdachte zelf was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 22 maart 2019 liep aangever [naam 1] over de Oude Dijk te Tilburg [1] . Hij liep op het trottoir toen hij van achteren werd aangereden door een fietser. Meteen voelde hij een ruk aan zijn zwarte tasje dat hij in zijn linkerhand hield. Door de klap van de aanrijding kwam aangever ten val en hierdoor heeft hij zijn handen, knieën en kin bezeerd. Ook de fietser kwam ten val, maar die stond op en trok het zwarte tasje uit de handen van aangever. In die tas van aangever zaten onder andere zijn creditcard, een rijbewijs, een identiteitskaart en een telefoon. Hierna fietste de man meteen weg. Aangever kon deze fietser omschrijven als een licht getinte man van gemiddelde grootte, met een zwarte jas en een oude gele damesfiets.
Ook getuige [naam 2] liep op 22 maart 2019 omstreeks 14.55 uur op de Oude Dijk in Tilburg [2] . Zij zag dat een fietser tegen een oudere man aan fietste. Beide personen kwamen ten val. De man met de fiets trok ergens aan bij de oudere man. De fietser had iets zwarts in zijn handen. De fietser stapte op zijn fiets en reed snel weg in de richting van de Schouwburgring. Hij fietste via de doorgang. De getuige omschrijft de fietser als een licht getinte man met een zwarte baard, zwarte haren, 30 tot 35 jaar oud, normaal postuur, met een zwarte jas, een donkere broek en een gele damesfiets met een standaard aan de achterzijde.
Van de aanrijding zelf zijn geen camerabeelden beschikbaar. Er zijn wel camerabeelden van de Oude Dijk en de onderdoorgang richting de Schouwburgring van 14:57:39 uur tot en met 14:58:42 uur zijnde de periode voorafgaand aan en direct na de aanrijding [3] . Op deze camerabeelden zijn aangever en een man op een gele fiets te zien. De man op de gele fiets rijdt eerst op de rijbaan in dezelfde richting waarin aangever over het trottoir loopt. Vervolgens komt de man op de gele fiets uit die richting teruggefietst en draait om, waarna hij op het trottoir gaat fietsen in (opnieuw) dezelfde richting waarin aangever zojuist liep. Aangever is dan net uit het zicht van de camera verdwenen. De man op de fiets rijdt in dezelfde richting totdat ook hij uit beeld is verdwenen. Even later komt de man op de gele fiets terug, waarbij opvalt dat de standaard van de fiets nu, anders dan op de eerdere beelden, over de grond sleept. De foto’s van deze camerabeelden, op pagina’s 72, 74 en 75 van het dossier, zijn tijdens de terechtzitting aan verdachte getoond. Verdachte heeft erkend de man op de foto’s te zijn [4] , maar heeft hierbij verklaard dat hij niemand heeft gezien, niemand heeft aangereden, niets heeft gestolen en ook niets heeft gezien gebeuren.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het alternatieve scenario dat verdachte schetst over zijn aanwezigheid ter plaatse volstrekt onaannemelijk is. De rechtbank stelt vast dat de signalementen die de aangever en de getuige geven grotendeels overeenkomen met het uiterlijk van verdachte op de foto’s waarop hij zichzelf herkent. Ook de omschrijving van de fiets komt geheel overeen met de fiets waarop verdachte reed. Daarnaast blijkt uit de camerabeelden niet dat een ander persoon die voldeed aan het signalement, op een gelijke gele fiets, op hetzelfde moment, komende vanuit dezelfde richting, op de locatie van de straatroof is geweest. Verdachte heeft ook niet verklaard dat hij iemand anders de diefstal heeft zien plegen. De verklaring dat hij niemand heeft gezien, kan gelet op de camerabeelden uit de omgeving van de straatroof niet kloppen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig. Deze ongeloofwaardigheid wordt bovendien versterkt door het feit dat verdachte op verschillende momenten telkens wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo verklaarde verdachte eerder de persoon op de fiets te zijn, een aanrijding gehad te hebben maar geen tasje gestolen te hebben. Het feit dat de pasjes niet op de route van de straatroof naar het huis van verdachte zijn gevonden, doet hier niets aan af mede nu onduidelijk is of verdachte vanaf de locatie van het incident naar huis is gefietst. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding was voor onderzoek naar vingerafdrukken op de pasjes van aangever. Als de vingerafdrukken van verdachte niet op de pasjes hebben gezeten, zou dat – gezien het voorgaande – niet de conclusie rechtvaardigen dat verdachte niet de dader is.
Ook het subsidiaire scenario dat verdachte bij de straatroof wel tegen aangever aangereden zou zijn maar slechts zijn eigen tas meegenomen zou hebben, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De getuige omschrijft immers dat de man op de gele fiets aan iets bij de oudere man trok. Dit komt overeen met de aangifte waarin aangever omschrijft hoe hij voelde dat zijn tas uit zijn handen werd getrokken. De tas van aangever is vervolgens ook verdwenen nadat de man op de fiets wegfietste. Er is op grond van deze bewijsmiddelen dan ook geen andere verklaring dan dat de man op de fiets de tas van aangever heeft meegenomen.
Gelet op de aangifte en de getuigenverklaring in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen over de camerabeelden en de verklaring van verdachte dat hij zichzelf herkent op de getoonde foto’s, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dan ook de persoon is die aangever heeft aangereden en de tas heeft gestolen. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 maart 2019 te Tilburg op de openbare weg, te weten de Oude Dijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende een telefoon en identiteitskaart en een rijbewijs en betaalkaart), toebehorende aan [naam 1] , welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- met zijn fiets tegen die [naam 1] is aangereden en
- die [naam 1] vervolgens ten val komt en
- die tas (met inhoud) uit de hand van die [naam 1] heeft getrokken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hij vordert daarnaast aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals door Novadic-Kentron zijn genoemd in het rapport van
29 mei 2019.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat bij een veroordeling een straf gelijk aan het voorarrest volstaat. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht het onvoorwaardelijke deel van een sanctie te beperken en bij het voorwaardelijke deel uitsluitend als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en een drugsverbod op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 22 maart 2019 tijdens een straatroof de tas met inhoud van aangever [naam 1] gestolen. Dit maakte hij mogelijk door met zijn fiets aangever van achteren aan te rijden. Aangever is hierdoor ten val gekomen. Hij voelde daarna hoe zijn tas uit zijn hand werd getrokken. Verdachte is hierop weggefietst en heeft aangever met pijn op de stoep achtergelaten. Ten tijde van deze feiten was aangever 79 jaar oud. De gevolgen van een dergelijke aanrijding hadden veel groter kunnen zijn voor aangever, maar gelukkig is het letsel beperkt gebleven. Dit is echter niet te danken aan verdachte. Hij heeft zich in het geheel niet om aangever bekommerd. Dat verdachte voordeel probeert te behalen door een oude, kwetsbare man op deze manier aan te rijden en een tas met inhoud afhandig te maken, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Deze straatroof heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag, op de openbare weg, in het centrum van Tilburg. Dit soort straatroven heeft een grote impact. Niet alleen op de direct betrokkenen, maar ook op de rest van de maatschappij. Hierdoor ontstaan gevoelens van onveiligheid waardoor mensen niet meer gerust over straat durven te lopen.
Aanvankelijk heeft verdachte bij de politie, de rechter-commissaris en bij de strafraadkamer bekend dat hij een aanrijding heeft gehad met een persoon. Echter, ter zitting heeft verdachte deze verklaring ingetrokken en geheel ontkend dat hij bij een incident betrokken was. Verdachte is gekomen met een alternatief scenario dat volstrekt onaannemelijk is. De rechtbank is van oordeel dat deze proceshouding van verdachte aantoont dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor het feit en de gevolgen daarvan.
De rechtbank stelt vast dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat er sprake is van recidive voor geweldsdelicten en vermogensdelicten. De oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor bestraffing bij een straatroof met licht geweld terwijl er sprake is van recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Echter, de kwetsbaarheid van het gekozen slachtoffer en de brutale manier waarop deze straatroof heeft plaatsgevonden werken in dit geval strafverhogend. De rechtbank acht dan ook een forse gevangenisstraf gepast en geboden.
In het reclasseringsrapport van 29 mei 2019 adviseert verslavingsreclassering Novadic-Kentron om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden op te leggen. Novadic-Kentron stelt dat onderhavig feit onderdeel is van een delictpatroon van geweldsdelicten. Uit informatie die Novadic-Kentron heeft ontvangen van GZ-psycholoog drs. M.M.F. van Casteren, blijkt dat het delictpatroon wordt veroorzaakt door een verstandelijke beperking met antisociale trekken en een stoornis in het gebruik van cocaïne. Het risico op recidive en letselschade is hoog zolang verdachte contact blijft houden met het gebruikers- en criminele milieu en daarbij hulp blijft afhouden. Om verdachte toch de benodigde hulp te bieden adviseert de reclassering als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een forensisch-klinische zorginstelling of soortgelijke instelling, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, een verblijf in een instelling voor beschermd wonen, een drugsverbod dat gecontroleerd wordt met urinecontroles en meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden voor beheer van de financiën van verdachte door een officiële instantie.
Verdachte heeft op verschillende momenten tijdens de zitting ondubbelzinnig gesteld niet mee te zullen werken aan de voorgestelde interventies. Naar de mening van verdachte was slechts sprake van cocaïneverslaving, is deze inmiddels opgelost en is hij voor het overige een ‘normale jongen’. Ook tijdens het requisitoir heeft verdachte de officier van justitie onderbroken en medegedeeld niet mee te zullen werken aan de door Novadic-Kentron voorgestelde behandelingen.
De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat de voorgestelde bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn om de problemen van verdachte goed aan te pakken en op te lossen. De huidige ondersteuning door familie is onvoldoende om verdachte weer op het rechte pad te krijgen, ook als deze hulp wordt aangevuld met een toezicht van de reclassering en het afnemen van urinecontroles. De hulpverlening dient plaats te vinden buiten de vertrouwde omgeving van verdachte, zodat zijn banden met drugsdealers, medegebruikers en het criminele milieu worden doorbroken. Echter, gelet op de houding van verdachte is een forse voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk om verdachte te motiveren om mee te werken aan deze bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf op zes maanden te bepalen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden noodzakelijk is om verdachte te motiveren om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank legt - gelet op al het voorgaande - aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden op. Van deze gevangenisstraf zullen 6 maanden voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. Bij de beoordeling van de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis verblijft en de periode die nodig is voor opname in een forensisch-klinische zorginstelling. Het is zeer wenselijk dat opname in een zorginstelling direct aansluitend op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf kan plaatsvinden. Daarom wordt van de officier van justitie verwacht dat hij ervoor zorg zal dragen dat de plaatsende instantie DIZ en eventuele andere relevante instanties zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld van de datum waarop verdachte het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde straf zal hebben uitgezeten. De tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft verbleven zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijk gedeelte van de straf. Naast de standaardvoorwaarden worden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de volgende bijzondere voorwaarden gekoppeld: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een forensisch-klinische zorginstelling of soortgelijke instelling, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, een verblijf in een instelling voor beschermd wonen, een drugsverbod dat gecontroleerd wordt met urinecontroles en meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden voor beheer van de financiën van verdachte door een officiële instantie.
De rechtbank verklaart de voornoemde bijzondere voorwaarden ambtshalve dadelijk uitvoerbaar. Er dient ernstig rekening mee gehouden te worden dat verdachte wederom een misdrijf zal plegen dat is gericht tegen of gevaar zal veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Immers, verdachte heeft in onderhavige zaak voor eigen gewin geweld niet geschuwd en uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat er zonder professionele hulp geen einde komt aan het delictpatroon. Verdachte is eerder veroordeeld voor bedreigingen en geweldsdelicten en op korte termijn zal hij zich voor nog vijf openstaande feiten, waaronder geweldsdelicten, moeten verantwoorden bij de rechter. Gelet op deze informatie en de bevindingen van Novadic-Kentron, is de rechtbank van oordeel dat het risico dat verdachte nogmaals een misdrijf pleegt waarbij geweld tegen personen een rol speelt, dusdanig groot is dat de maatschappij beschermd dient te worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze bescherming uitsluitend geboden worden wanneer de bijzondere voorwaarden direct in werking treden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 232,00 voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van benadeelde partij niet is onderbouwd. Echter, uit het dossier volgt dat slechts een deel van de weggenomen goederen terug is gevonden. Om die reden is het dan ook voldoende aannemelijk dat aangever materiële schade heeft geleden en dat die schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank schat deze schade op € 100,00 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Daarnaast zal de rechtbank ook de wettelijke rente over dat bedrag toewijzen vanaf 22 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Met betrekking tot het overige gedeelte van de vordering is de rechtbank van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert wanneer voor dit deel van de vordering de behandeling van de zaak aangehouden zou moeten worden om voor een tweede maal een nadere onderbouwing op te vragen bij benadeelde partij. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarde:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij verslavingsreclassering Vincent van Gogh te Venray via telefoonnummer 0478-527527 of een andere nader te bepalen reclasseringsorganisatie, afhankelijk van waar verdachte gaat verblijven. Verdachte dient zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) te blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in een forensisch-klinische zorginstelling of een soortgelijke zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, beleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, dan dient verdachte mee te werken aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensisch ambulante zorginstelling of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelgebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van verdachte kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen indien de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe frequent verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte meewerkt aan onderzoek naar de mogelijkheden van financieel beheer door een officiële instantie, zoals een bewindvoerder;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 100,00, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] , € 100,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Bergen, voorzitter, mr. Dekker en mr. Wiersum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juli 2019.
Mr. Wiersum is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer ZB4R019028, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, genummerd van pagina 1 tot en met 102.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 66 en 67
3.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 71 tot en met 75
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2019.