ECLI:NL:RBZWB:2019:3076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
02-261559-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Feraaune
  • Van Bergen
  • Wiersum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ramkraak op kledingwinkel met gestolen auto en doorrijden na aanrijdingen

Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ramkraak op een kledingwinkel in Tilburg op 20 december 2018. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. G.J. Woodrow. Tijdens de zitting op 26 juni 2019 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging besproken. De tenlastelegging omvatte onder andere het verlaten van de plaats van een verkeersongeval en diefstal van kleding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ramkraak, het doorrijden na aanrijdingen en heling van een gestolen auto. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal van een kentekenplaat, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid daarbij.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere strafbare feiten van de verdachte. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële schade voor de kledingwinkel en de eigenaar van de aangereden auto. De rechtbank benadrukte het belang van reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/261559-18
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand waarin was gevestigd [naam 1] ( [adres 2] , heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid kleding, toebehorende aan [naam 2] en/of [naam 1] , waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en die/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Tilburg, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval, de plaats van het/de ongeval(len) heeft verlaten, terwijl hij bij dat/die ongeval(len) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, schade(s) was/zijn toegebracht, te weten op:
- het Korvelplein (voor de splitsing naar de Oerlestraat) een personenauto toebehorende aan [naam 3] en/of
- de Ringbaan Oost (ter hoogte van [adres 3] ) een personenauto toebehorende aan [naam 4] ;
(Artikel art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
3
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Waalwijk en/of Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten
- ( een) Pools(e) kentekenpla(a)t(en) [kenteken] ) en/of
- een BMW ( [nummer] )
heeft/hebben verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van
Strafrecht).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het navolgende.
Op grond van de gedane aangifte, de verklaring van getuige [naam 5] , de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte, de rechtbank zal hem voor de leesbaarheid verder aanduiden als [verdachte] , en zijn mededader (hierna aan te duiden als [naam 6] ) wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [naam 6] en een derde dader samen de als feit 1 omschreven ramkraak hebben gepleegd.
Voor de officier van justitie staat ook vast dat het [verdachte] was die de vluchtauto bestuurde, gelet op de bevindingen van de politie, met name de waarnemingen vanuit de politiehelikopter en de bevindingen van verbalisant [naam 7] . Derhalve kan bij hem ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, te weten dat hij in Tilburg is doorgereden nadat hij eerst op het Korvelplein en later op de Ringbaan-Oost een aanrijding had veroorzaakt en er daardoor aan twee personenauto’s schade was ontstaan.
Tot slot betrof de vluchtauto een in Duitsland gestolen auto, waarop later een in Nederland gestolen (Poolse) kentekenplaat was gemonteerd, zodat aan zowel [verdachte] als zijn mededaders op grond van de gedane aangiftes en de bevindingen van de politie de heling van die auto en die kentekenplaat kan worden verweten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een volledige bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het navolgende.
[verdachte] heeft bekend dat hij betrokken is geweest bij de ramkraak, zodat de raadsman zich ten aanzien van feit 1 heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 2 omschreven doorrijdingen na een aanrijding echter was het niet [verdachte] die de vluchtauto bestuurde, maar de onbekend gebleven derde dader. [verdachte] zat achterin die auto, dus hij dient van de onder 2 omschreven feiten te worden vrijgesproken.
Datzelfde geldt voor de onder 3 omschreven heling van een kentekenplaat en van de in Duitsland gestolen auto. De kentekenplaat zat alleen achterop die auto en [verdachte] wist niet en kon ook niet weten dat er een Poolse kentekenplaat op die auto was aangebracht.
De raadsman wijst er verder op dat [verdachte] pas heel kort voor de ramkraak werd opgepikt en hij aan uiterlijke kenmerken van de auto, zoals braaksporen of het al of niet gebruiken van een autosleutel, niet kon vermoeden dat het om een gestolen auto ging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.1
De bewijsoverwegingen
Nu verdachte en zijn medeverdachte [naam 6] beiden hebben bekend dat zij het onder 1 tenlastegelegde feit hebben begaan zal de rechtbank dit feit bewezen verklaren. Naast de bekentenissen bevinden zich in het dossier een getuigenverklaring en processen-verbaal van bevindingen van politie met betrekking tot de aanhouding van verdachten.
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [naam 6] samen de onder 1 omschreven ramkraak hebben gepleegd.
Het door [verdachte] geschetste scenario, dat een derde persoon als bestuurder van de vluchtauto heel kort voor de aanrijding met de Peugeot 307 uit de auto sprong, waarna [verdachte] over de bestuurdersstoel klom om zo die auto te kunnen verlaten, is praktisch gezien buitengewoon onwaarschijnlijk en wordt weerlegd door de waarnemingen van verbalisant [naam 7] én de bevindingen vanuit de politiehelikopter. Het argument van de verdediging, dat de thermische camera van de politiehelikopter alleen gericht zou zijn geweest op de woonhuizen, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Er werd immers gericht gezocht naar alle mogelijke warmtebronnen, vanaf een behoorlijke afstand. Of er een derde persoon ontkomen is kan echter in het midden blijven nu de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen de overtuiging heeft dat [verdachte] de bestuurder van de vluchtauto geweest is.
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [naam 6] samen de onder 1 omschreven ramkraak hebben gepleegd, alsmede dat [verdachte] met de daarbij gebruikte vluchtauto de aanrijdingen als onder 2 omschreven heeft veroorzaakt en zijn identiteit niet heeft kenbaar gemaakt.
Wat rest is de heling van gemelde vluchtauto en de daarop gemonteerde kentekenplaat, zoals omschreven onder feit 3. Ook hieromtrent hebben beide verdachten niet willen verklaren. De auto bleek te zijn gestolen op 21 februari 2018 in Mönchengladbach (Duitsland). Het is een feit van algemene bekendheid dat voor een ramkraak in de regel wordt gewerkt met gestolen voertuigen. Deze worden immers als een soort gereedschap gebruikt om een bedrijfspand binnen te kunnen komen en daarna met de buit te kunnen vluchten, waarbij nagenoeg altijd forse schade aan de auto ontstaat. Bij zowel [verdachte] als bij [naam 6] kan daarom als vaststaand worden aangenomen dat zij, ook al was er geen braakschade aan die auto en zij beschikten over de autosleutel, wisten of minstens moesten vermoeden dat zij gebruik maakten van een gestolen auto. Dat deel van feit 3 acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de kentekenplaat is onduidelijk op welk moment en op welke wijze deze op de auto terecht is gekomen. Ook bevat het dossier geen informatie over de rol die verdachten daarin gespeeld zouden hebben. Het enkele feit dat de kentekenplaat gestolen blijkt, is onvoldoende om te komen tot bewezenverklaring van dit onderdeel van het tweede feit.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook van dit onderdeel vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 20 december 2018 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand waarin was gevestigd [naam 1] ( [adres 2] ), heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding, toebehorende aan [naam 2] of [naam 1] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik
hebbengebracht door middel van braak;
2
op 20 december 2018 te Tilburg, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval, de plaats van de ongevallen heeft verlaten, terwijl hij bij die ongevallen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan anderen dan aan hem, verdachte, schades zijn toegebracht, te weten op:
- het Korvelplein (voor de splitsing naar de
Oerlesestraat) een personenauto toebehorende aan [naam 3] en
- de Ringbaan Oost (ter hoogte van [adres 3] ) een personenauto toebehorende aan [naam 4] ;
3
op 20 december 2018 te Waalwijk en Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander een goed, te weten
- een BMW ( [nummer] )
heeft voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring
cursiefverbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar, met aftrek van voorarrest en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie heel andere richtlijnen hanteert dan de rechtbank. Hij heeft een nadrukkelijk verzoek gedaan om de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht te hanteren.
Verwijzend naar het uitgebrachte reclasseringsrapport heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte een fors pakket aan maatregelen te wachten staat. Hij is het eens met de stelling dat het hoog tijd wordt dat verdachte aan een gedragsverandering gaat werken en verzoekt de rechtbank om een (veel lagere dan de geëiste) gevangenisstraf op te leggen met een fors deel voorwaardelijk en het reclasseringsadvies verder te volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat [verdachte] en [naam 6] met een auto de voorpui van een kledingwinkel zijn binnengereden en dat zij vervolgens in die winkel zo snel mogelijk de dure kleding hebben weggenomen. In de volksmond wordt dat een ramkraak genoemd. De schade aan de voorgevel van het bedrijf bedroeg nagenoeg € 20.000,-- en de waarde van de gestolen kleding bedroeg ruim € 22.000,--.
Het feit werd in het openbaar gepleegd, in de nacht en werd ook door burgers waargenomen. Dergelijk bruut geweld schokt de burger in hoge mate en draagt bij aan een enorm gevoel van onveiligheid.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is het uitgangspunt voor de bestraffing van een ramkraak een gevangenisstraf van negen maanden onvoorwaardelijk. In dit geval was echter sprake van strafverzwarende omstandigheden. Het betrof immers een goed georganiseerde actie. Er werd een geschikte winkel uitgezocht, een gestolen auto geregeld en verdachten waren zelfs zo goed voorbereid dat zij ook een oplossing wisten voor de getroffen maatregelen om een ramkraak te voorkomen. Een voor de winkel speciaal daarvoor geplaatste stalen paal, zodat men de voorpui niet met een auto zou kunnen bereiken, werd immers omzeild door eerst een rolcontainer naast die paal te plaatsen.
Vervolgens kon met de auto die container door de pui worden geduwd. Het spreekt voor zich dat een dergelijke brute, professioneel uitgevoerde, ramkraak tot grote verontwaardiging heeft geleid, niet alleen onder de winkeliers, maar onder de burger in zijn algemeenheid.
Met de officier van justitie acht de rechtbank de daaropvolgende achtervolging, waarbij levensgevaarlijke capriolen werden uitgehaald, een auto werd geramd en de vluchtauto uiteindelijk tegen een andere auto tot stilstand kwam, strafverhogend. Ook aan de heling van de auto waarmee de ramkraak werd gepleegd, tilt de rechtbank zwaar.
Verdachte was pas 23 jaar oud, maar hij was al vele malen met justitie in aanraking geweest, ook voor bedrijfsinbraken en andere vermogens- en geweldsdelicten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over hem uitgebrachte reclasseringsrapport.
Met uitzondering van zijn huisvesting doen zich volgens de reclassering op alle leefgebieden problemen voor met (momenteel) uitzondering van middelengebruik. Zij zien als mogelijke drijfveer zijn financiën en houding, maar als direct delictgerelateerd zien zij verdachtes sociale netwerk en psychosociaal functioneren. Hij lijkt in zware criminaliteit een middel te zien om snel aan geld te komen.
Zonder streng toezicht is er een reële kans, gelet ook op eerdere mislukte begeleidingen door de reclassering, op recidive.
Verdachte zit inmiddels 203 dagen in voorlopige hechtenis. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet kan worden volstaan. Daarvoor waren de feiten te ernstig. Aan de andere kant ziet de rechtbank de noodzaak in om verdachte te dwingen zich te houden aan het reclasseringstoezicht en daartoe is een forse stok achter de deur noodzakelijk. Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Dit met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en met oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het is aan verdachte om de hem nu gegeven kans aan te grijpen en nog iets van zijn leven te maken.
Conform het voorstel van de reclassering zal de rechtbank, nu het van belang is dat het toezicht onmiddellijk nadat de onvoorwaardelijke straf door verdachte zal zijn uitgezeten aanvangt, de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [naam 8] vordert namens [naam 1] een schadevergoeding van (uiteindelijk) € 1.000,-- voor feit 1. Het betreft materiële schade, te weten het deel “eigen risico” dat niet door de verzekering is uitgekeerd.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen. Nu het feit is gepleegd door twee verdachten zal deze vordering hoofdelijk worden toegewezen. Dit betekent dat indien de schade door de een is betaald, de ander het al betaalde bedrag niet meer hoeft te betalen.
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 1.875,01 voor feit 2. Het betreft materiële schade, bestaande uit de kosten van een schade calculatierapport, gederfde inkomsten en de restwaarde van zijn Peugeot 307 die op de Ringbaan-Oost ter hoogte van [adres 3] was aangereden.
Ten aanzien van die vordering behelst naar het oordeel van de rechtbank de bewezenverklaring van het onder twee ten laste gelegde feit -verlaten plaats ongeval- een bewezenverklaring van alle bestanddelen van dat feit.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte de persoon is door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt terwijl hij wist (of redelijkerwijs moest vermoeden) dat daardoor schade aan een ander is toegebracht. Daarmee bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook de gevorderde gederfde inkomsten toewijsbaar zijn. Het is zonder nader onderzoek voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij gederfde inkomsten heeft geleden om de hoogte van de schade vast te stellen en contact met de politie te hebben.
De rechtbank acht om deze redenen de vordering van benadeelde partij [naam 4] voor toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2:Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de
Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd;
feit 3:Medeplegen van opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich onmiddellijk na zijn invrijheidsstelling zal melden bij Reclassering Nederland te Tilburg en zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* dat verdachte indien geïndiceerd meewerkt aan diagnostiek en zich gedurende de proeftijd laat behandelen door Het Dok of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering op de tijden en plaatsen als door of namens die reclassering aan te geven, waarbij hij zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling dient te houden en het innemen van medicijnen een onderdeel kan zijn van die behandeling;
* dat verdachte gedurende zes maanden na ingang van het reclasseringstoezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig dient te zijn op zijn verblijfadres, te weten de [adres 1] te Tilburg, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt, waarbij de reclassering de precieze tijdstippen vaststelt, in overleg met verdachte en rekening houdend met zijn dagbesteding. Bij de start hoeft betrokkene op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van twaalf uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat twee uur. In de weekenden heeft betrokkene een aaneengesloten blok van vier uur per dag vrij te besteden. Een ander verblijfadres is slechts mogelijk na toestemming van de reclassering;
- bepaalt dat verdachte zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden en gedurende dat toezicht niet naar het buitenland gaat zonder voorafgaande toestemming van die reclassering;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan een praktische begeleiding van Jan Arends of soortgelijke begeleiding, geboden door een gespecialiseerde instantie, en verdachte zich inzet voor het verkrijgen en het behouden van een dagbesteding en een stabiel inkomen;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland te Tilburg tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
ten aanzien van feit 1:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 1.000,-- ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van feit 2:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van
€ 1.875,01 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van feit 1 en 2:
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij
[naam 1](feit 1), € 1.000,--, 20 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- benadeelde partij
[naam 4](feit 2), € 1.875,01, 29 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover het bedrag ad € 1.000,-- ten behoeve van [naam 1] door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Feraaune, voorzitter, mr. Van Bergen en mr. Wiersum, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 10 juli 2019.
Mr. Wiersum is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.