ECLI:NL:RBZWB:2019:3119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
02-065312-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Kempen
  • Mr. Breeman
  • Mr. Veldhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op cafetaria in Tilburg met bedreiging en geweld

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 september 2018 een overval heeft gepleegd op een cafetaria in Tilburg. De verdachte heeft daarbij een geldbedrag van 50 euro weggenomen, waarbij hij de eigenaresse heeft bedreigd met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal, die voorafgegaan en vergezeld ging van bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van de eigenaresse als bewijs gebruikt, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het maken van stekende bewegingen met het mes, omdat dit niet voldoende kon worden bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De voorwaardelijke straf is gekoppeld aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.570,00 toegewezen aan de benadeelde partij, de eigenaresse van de cafetaria, voor de geleden schade als gevolg van de overval. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 9 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/065312-19
vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd te PI Rijnmond, De Schie, Professor Jonkersweg 7, 3041 JL Rotterdam
raadsvrouw mr. N. Heijkant, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juni 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 7 september 2018 te Tilburg, een geldbedrag van 50 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen die [adres] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een mes een of meer stekende bewegingen in de richting van die [adres] te maken, althans een mes te tonen aan die [adres] en daarbij te roepen "geld, geld, geld" en/of "ik wil meer geld dit is te weinig".

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde overval heeft begaan met uitzondering van de stekende bewegingen met het mes in de richting van aangeefster. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor zover de tenlastelegging ziet op het maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van aangeefster. Dit deel van de tenlastelegging wordt door verdachte ontkend. Voor het overige deel van de tenlastelegging blijft verdachte bij zijn eerdere bekentenis. Ten aanzien van de delen die verdachte heeft bekend, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft echter steeds ontkend stekende bewegingen met het mes in de richting van aangeefster [adres] te hebben gemaakt. De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring voor dit deel van de tenlastelegging. Hoewel de rechtbank begrijpt dat aangeefster de situatie mogelijk zo heeft ervaren, wordt haar verklaring op dit punt niet ondersteund door de getuigenverklaring van haar zoon of door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Aangezien verdachte ten aanzien van het overige gedeelte van het tenlastegelegde feit wel een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting [1] en afgelegd bij de politie [2] ;
- de aangifte van [adres] [3] met uitzondering van de passage waarin zij spreekt over de stekende bewegingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 september 2018 te Tilburg een geldbedrag van 50 euro, dat toebehoorde aan [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [adres] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door een mes te tonen aan die [adres] en daarbij te roepen "geld, geld, geld" en "ik wil meer geld dit is te weinig".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie verzoekt aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf als bijzondere voorwaarden te koppelen: een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling met een mogelijkheid tot kortdurende klinische crisisopname voor de duur van 7 weken, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat uit de oriëntatiepunten volgt dat op het tenlastegelegde feit een gevangenisstraf van 3 maanden staat. De voorlopige hechtenis heeft deze termijn inmiddels overschreden. De verdediging acht daarom een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest een passende straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 7 september 2018 een overval gepleegd bij cafetaria [naam 2] te Tilburg. Hierbij heeft hij eigenaresse [adres] bedreigd door een mes te tonen en om geld te vragen. Hierdoor heeft zij zich ernstig bedreigd gevoeld. De dreiging werd bovendien versterkt door het feit dat verdachte zeer dicht bij haar vijftienjarige zoon stond op het moment dat hij het mes toonde. Aangeefster heeft verklaard zich hierdoor machteloos te hebben gevoeld omdat ze haar zoon niet tegen de overvaller kon beschermen. Het feit is gepleegd op een plaats waar aangeefster veilig haar werk zou moeten kunnen doen. Uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding begrijpt de rechtbank dat aangeefster ook nu, ruim een half jaar later, nog altijd lijdt aan PTSS-klachten door deze overval.
Uit de oriëntatiepunten van het LOVS blijkt dat een gevangenisstraf van 2 jaar passend wordt geacht voor een overval op een winkel of ander bedrijf met licht geweld of bedreiging. Dit is een heel ander en zwaarder feit dan een winkeldiefstal waarbij na betrapping gedreigd is met een voorwerp met geweld, waar de verdediging naar verwijst.
De rechtbank stelt vast dat het strafblad van verdachte beperkt is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan verdachte een langere gevangenisstraf op te leggen dan die is genoemd in de oriëntatiepunten. Gelet op dit alles acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat hij last heeft van psychische problemen en dat er sprake is van verslavingsproblematiek. Uit het reclasseringsrapport van 20 maart 2019 blijkt dat het noodzakelijk is dat verdachte begeleiding krijgt en een behandeling volgt om te werken aan zijn problemen. Om die reden zal de rechtbank van de genoemde 24 maanden gevangenisstraf 6 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden koppelt de rechtbank, naast de standaard voorwaarden, de volgende bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht door Novadic-Kentron, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, verblijf bij Stichting Maatschappelijke Opvang of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang en de verplichting mee te werken aan controles op alcohol en drugs.
Verdachte heeft zelf om hulp gevraagd en de rechtbank biedt hem met deze bijzondere voorwaarden een kans om de gevraagde hulp in de vorm van reclasseringsbegeleiding ook daadwerkelijk te krijgen. Verdachte moet hierbij wel beseffen dat hij die kans met beide handen moet grijpen en daarom ook moet luisteren naar en meewerken met de reclassering. Doet hij dit niet, dan kan de voorwaardelijke gevangenisstraf omgezet worden in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [adres] vordert een schadevergoeding van € 1.570,00 voor het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen. De rechtbank wijst tevens de wettelijke rente over het toegewezen bedrag toe, vanaf 7 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk vindt, onder behandeling zal stellen van verslavingszorginstelling Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, teneinde zich te laten behandelen voor middelengebruik en psychische klachten. Verdachte dient zich gedurende de behandeling te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan een onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van verdachte kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische behandeling. De kortdurende klinische behandeling kan ingezet worden voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, zal verblijven bij Stichting Maatschappelijke Opvang (SMO) of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal mee te werken aan ademonderzoek en urineonderzoek ter controle op het gebruik van alcohol en drugs, zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[adres]van
€ 1.570,00waarvan € 435,00 ter zake van materiële schade en € 1.135,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[adres] , € 1.570,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kempen, voorzitter, mr. Breeman en mr. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juli 2019.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte ter zitting van 25 juni 2019;
2.Hierna wordt verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer PL2000-2018211945, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, genummerd van pagina 1 tot en met 41.
3.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 30 en 31