ECLI:NL:RBZWB:2019:3186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
02-096115-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Dekker
  • mr. Collombon
  • mr. Van Riet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging van buurman met misdrijf tegen het leven

Op 12 juli 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van zijn buurman, [naam 1], op 4 april 2019 in Raamsdonksveer. De verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Grave, werd beschuldigd van het dreigen met geweld door te zeggen: 'Als je een vent bent dan kom je maar en dan zal ik je in elkaar slaan en je kop er af snijden.' De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 28 juni 2019 zijn de standpunten van de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was dat de verdachte zijn buurman had bedreigd, onder andere op basis van getuigenverklaringen en de aangifte van de benadeelde partij.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de bedreiging en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week. Daarnaast werd er een schadevergoeding van € 250 toegewezen aan de benadeelde partij, [naam 1], voor immateriële schade. De rechtbank heeft ook een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte behandeld, waarbij de officier van justitie een periode van 4 maanden had gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de verdachte 14 weken moet ondergaan van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/096115-19 (hoofdzaak) en 99/000370-50 (vordering herroeping VI)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Grave, Muntlaan 1, 5361 ME Grave
raadsman mr. V. Poelmeijer, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 juni 2019, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 4 april 2019 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, althans in Nederland [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Als je een vent bent dan kom je maar en dan zal ik je in elkaar slaan en je kop er af snijden.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen hem is tenlastegelegd heeft begaan en baseert zich daarbij onder meer op de aangifte, een verklaring van een getuige en op bevindingen van verbalisanten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van de overtuiging. Kort samengevat is aangevoerd dat pas na twee weken aangifte is gedaan en dat aangever en de getuige (echtgenoten) in die twee weken hun verklaringen op elkaar afgestemd kunnen hebben. Door aangever is zijn eigen aandeel gebagatelliseerd en zijn verklaring is in strijd met de waarneming van verbalisanten. Deze verbalisanten hebben ook geen bedreiging gehoord. Ten slotte is aangevoerd dat aangever een motief heeft gehad om aangifte te doen, omdat hij al eerder meende dat zijn woongenot sinds verdachte zijn buurman werd, was afgenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 4 april 2019 verlieten aangever [naam 1] en zijn vrouw hun woning gelegen aan de [adres 2] in Raamsdonksveer [1] . Terwijl zij vanaf hun voordeur naar hun auto liepen, kwam hun buurman, verdachte, via zijn voordeur naar buiten. Aangever zag dat verdachte in zijn richting keek. Hij riep tegen aangever: “Als je een vent bent, dan kom je maar en dan zal ik je in elkaar slaan en je kop er af snijden”. Aangever voelde zich daardoor bedreigd.
De echtgenote van aangever heeft verklaard dat, op het moment dat zij in de auto wilde stappen, de buurman van nummer 5 naar buiten kwam en dat hij riep “Als je een vent bent, dan kom je maar en dan sla ik je in elkaar en snijd ik je kop af” [2] .
Een andere getuige, adviseur openbare orde en veiligheid van de gemeente Geertruidenberg, heeft verklaard dat zij zag en hoorde dat verdachte tegen zijn buren stond te schreeuwen [3] .
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het mogelijk is dat er over en weer geroepen en geschreeuwd is [4] .
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig bewijs voorhanden is dat verdachte zijn buurman heeft bedreigd.
De overtuiging dat verdachte zijn buurman heeft bedreigd vindt de rechtbank ook in de omstandigheid dat verbalisanten hebben waargenomen dat verdachte kort vóór het incident ontstak in een woede-uitbarsting waarin hij alles en iedereen letterlijk vervloekte. Op de verbalisanten maakte hij de indruk dat hij ieder moment de controle over zichzelf kon verliezen. Na het incident troffen zij verdachte weer op het gemeentehuis waarbij hij nog steeds agressief klonk en hij aangaf dat hij niet hoopte dat een van de aanwezige verbalisanten voorop zou lopen als hij, verdachte, uit zijn woning gehaald zou worden omdat hij niet bang is voor de politie.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat hetgeen verdachte is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 april 2019 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Als je een vent bent dan kom je maar en dan zal ik je in elkaar slaan en je kop er af snijden.".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte 1 week gevangenisstraf op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn buurman. Juist in de eigen woonomgeving moet een mens zich veilig kunnen voelen. Verdachte heeft dat niet gerespecteerd en hij heeft zich verbaal agressief en bedreigend uitgelaten richting zijn buurman. De rechtbank is van oordeel dat dit een ernstig feit is.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij al eerder met justitie in aanraking is geweest wegens gewelddelicten. De rechtbank is, met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen in het kader van de beoordeling van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 week noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Deze straf doet voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 500,=.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 250,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit ter zake van immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Hieromtrent overweegt de rechtbank nog dat de vordering onder meer is gebaseerd op de omstandigheid dat het woongenot van de benadeelde partij sedert 18 december 2018 is afgenomen door de komst van verdachte als buurman. Een rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde bedreiging ontbreekt echter voor zover de vordering ziet op het woongenot.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een vordering gedaan tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 02/096115-19. Ter zitting heeft de officier van justitie zijn vordering in die zin gewijzigd dat gevorderd wordt een last te geven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 4 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het veroordeelde is geweest die buurtbemiddeling heeft willen inzetten. Daarnaast is gesteld dat herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 4 maanden zoals thans gevorderd door de officier van justitie disproportioneel is gezien het feit waarvoor veroordeelde is aangehouden. Verder is verzocht rekening te houden met de gehele gang van zaken rondom zijn aanhouding en de omstandigheid dat de rechter-commissaris met tegenzin de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft toegewezen. Ten slotte is erop gewezen dat veroordeelde zelf heel hard gewerkt heeft aan een oplossing.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering op 23 april 2019 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.
De rechtbank stelt voorop het van belang te achten dat aan het door een veroordeelde overtreden van de aan hem gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en de persoon van een veroordeelde moet worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank te zijn dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij dit disproportioneel zou zijn of indien zou blijken van bijzondere omstandigheden.
Veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld na veroordeling ter zake van onder meer het medeplegen van een poging tot doodslag en het medeplegen van afpersing en bedreiging. Thans wordt bewezen verklaard dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. In de omstandigheden van het geval en de persoon van veroordeelde ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van het hiervoor aangehaalde uitgangspunt.
Hierbij heeft de rechtbank betrokken het rapport van het Leger des Heils dat op 20 juni 2019 over veroordeelde is uitgebracht.
Enkele dagen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is veroordeelde geplaatst binnen de afdeling De Volte, een afdeling voor dubbeldiagnose binnen De Woenselse Poort. Hij doorliep gefaseerd een behandeling van bijna een jaar met daarbij een opbouw in vrijheden. Deze behandeling werd, gezien het recidiverisico en de zorg voor de slachtoffers, gemonitord en gecontroleerd door middel van elektronische controle. Eind december 2018 werd deze klinische fase positief afgerond waarna in overleg met diverse betrokkenen veroordeelde bij zijn vriendin in Raamsdonksveer is gaan wonen. Vanuit Fivoor in Breda werd vervolgens ambulante hulpverlening georganiseerd welke echter minder voorspoedig verliep. In januari 2019 werd het kind van veroordeelde en zijn vriendin geboren waarna de spanningen thuis opliepen. Het is ook vanaf die periode dat meldingen van burenruzies en overlast zijn binnengekomen waarna veel instanties erbij betrokken raakten. Vervolgens is op het 4 april 2019 uit de hand gelopen. Uiteindelijk werd besloten dat veroordeelde toch bij zijn vriendin mocht blijven wonen, echter naar aanleiding van de aangifte van bedreiging werd betrokkene alsnog aangehouden.
Sindsdien is de reclassering druk doende met het onderzoeken van nieuwe mogelijkheden voor huisvesting van veroordeelde. De wachtlijstproblematiek, de complexiteit in deze zaak en het ontbreken van regiobinding bij veroordeelde zijn factoren die een grote rol spelen in het uitblijven van realisatie van een nieuwe plek.
In de optiek van de reclassering hebben veroordeelde en zijn vriendin geen eerlijke kans gekregen binnen de buurt en de gemeente. De reclassering heeft zich op het standpunt gesteld dat het wel beter is dat veroordeelde en zijn vriendin afzonderlijk van elkaar gaan wonen met ieder een eigen begeleidings- en hulpverleningsnetwerk. Onderzocht gaat worden of samenwoning in de toekomst realistisch en haalbaar is. Dit zou echter gedoseerd en gefaseerd moeten gaan plaatsvinden.
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat op 3 juli 2019 intakegesprekken plaatsvinden. De verdediging heeft aangegeven dat de ervaring leert dat het dan nog enkele weken duurt voordat daadwerkelijk plaatsing kan volgen. De rechtbank acht het van belang dat veroordeelde zo snel mogelijk een juiste woonomgeving krijgt en is van mening dat dit verdachte ook toekomt, mede gelet op zijn inspanningen om zich zo goed mogelijk aan de voorwaarden te houden. Gelet op de in het rapport geschetste risico’s als er niets wordt geregeld, dient overplaatsing naar een nieuwe woonvoorziening aansluitend te zijn op de huidige detentie.
In het voorgaande ziet de rechtbank mede aanleiding om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen voor een periode van 14 weken. Concreet betekent dit dat de reclassering eind juli 2019 een woonomgeving voor veroordeelde gerealiseerd moet hebben hetgeen naar de opvatting van de rechtbank haalbaar moet zijn.
De rechtbank wijst dan ook de vordering beperkt toe tot een periode van 14 weken.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 36f, en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 week;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 250,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] , € 250,= te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe en zij gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
14 weken;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dekker, voorzitter, mr. Collombon en mr. Van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2019.
Mr. Collombon en mr. Van Riet zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019092371 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 57.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , pagina 6.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] , pagina 8.
4.De verklaring van verdachte ter zitting van 28 juni 2019.