Op 16 juli 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en poging tot moord. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 5 december 2018 in Tilburg, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging om [naam 1] met een mes te doden en het mishandelen van zowel [naam 1] als [naam 2]. Tijdens de zitting op 2 juli 2019 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De officier van justitie meende dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot moord, maar dat de mishandeling wel bewezen kon worden. De verdediging was het eens met de officier van justitie over het gebrek aan bewijs voor de poging tot moord en refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank voor de mishandeling.
De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte [naam 1] met een mes had gestoken, en sprak hem vrij van dat feit. Echter, de rechtbank achtte de mishandeling van zowel [naam 1] als [naam 2] wel bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor de bewezen mishandelingen. Daarnaast werd er een schadevergoeding toegewezen aan [naam 2] voor immateriële schade, terwijl de vordering van [naam 1] niet-ontvankelijk werd verklaard omdat de verdachte van het feit waarvoor deze vordering was ingediend, was vrijgesproken.