ECLI:NL:RBZWB:2019:3202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
02-261738-18, 02-055342-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Brouwer
  • A. Feraaune
  • J. Gillesse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en mishandeling tijdens vechtpartij te Tilburg

Op 16 juli 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging zware mishandeling en mishandeling. De zaak vond plaats op 5 december 2018 in Tilburg, waar een vechtpartij plaatsvond. De verdachte werd beschuldigd van het trappen tegen het lichaam van [naam 1] terwijl zij op de grond lag, en van het mishandelen van [naam 2] met een zwengel van een zonnescherm. Tijdens de zitting op 2 juli 2019 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging zware mishandeling van [naam 1] door haar meermalen met kracht tegen het lichaam te trappen, en aan de mishandeling van [naam 2] door hem te prikken met een zwengel. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 70 dagen op, waarvan 67 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 120 uur opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade van de benadeelde partij [naam 1] en kende een schadevergoeding van € 1.485 toe. De vordering van [naam 2] werd afgewezen omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding opleverde. De rechtbank besloot ook tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/261738-18, 02/055342-18 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 16 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Kaatsheuvel

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juli 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 5 december 2018 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam 1] meermalen, althans eenmaal met kracht (met
geschoeide) voet tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 december 2018 te Tilburg, [naam 2] (geboren [geboortedag 2] 1983) heeft mishandeld door die [naam 2] met een ijzeren staaf (te weten een zwengel van een zonnescherm) te slaan en/of te prikken en/of te duwen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) de camerabeelden en de verklaring van verdachte dat hij zichzelf herkent op de beelden. Doordat op de beelden niet duidelijk te zien is waar verdachte [naam 1] met welke kracht raakt kan niet worden gesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood het gevolg zou kunnen zijn van zijn handelen. Gelet op het feit dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en ook het bovenlichaam meerdere kwetsbare plekken bevat heeft verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Feit 2
De officier van justitie acht tevens de mishandeling van tenlastegelegd onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte van [naam 2] , geboren op [geboortedag 2] 1983 (hierna: [naam 2] ), de aangifte van [naam 3] en de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 gezien op basis van het dossier niet is vast te stellen wie [naam 1] heeft raak geschopt. Indien de rechtbank van oordeel is dat wel kan worden vastgesteld dat verdachte [naam 1] heeft raak geschopt niet kan worden gesteld dat sprake is van opzet op de dood. Evenmin kan worden vastgesteld of verdachte met een volle punt recht vooruit heeft getrapt – hetgeen wellicht een poging zware mishandeling zou kunnen opleveren – of dat verdachte met de zijkant van de schoen heeft getrapt, hetgeen slechts een mishandeling zou betreffen. De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1.
Feit 2
De verdediging is ook van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van feit 2. De mishandeling zou in de woning plaats hebben gevonden en verdachte ontkent in de woning te zijn geweest. Dit is op de beelden ook niet vast te stellen. Tevens is op de beelden weliswaar te zien dat verdachte een zwengel heeft vastgehad – hetgeen hij ook bekent – maar dat hij met deze zwengel omhoog wijst, dit duidt er niet op dat hij met de zwengel heeft geslagen, geprikt of geduwd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Niet ter discussie staat dat in de avond op 5 december 2018 een vechtpartij heeft plaatsgevonden in en voor de woning aan de [adres 2] te Tilburg. Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij bij deze vechtpartij aanwezig is geweest, dat hij zichzelf gedeeltelijk heeft herkend op de camerabeelden die vanaf genoemde woning zijn gemaakt en dat hij een rolluikzwengel in zijn handen heeft gehad. [1] Bij de rechter-commissaris heeft verdachte bekend misschien wel iemand te hebben geschopt of geslagen. [2]
Feit 1
[naam 1] heeft aangifte gedaan met betrekking tot deze vechtpartij. [naam 1] heeft verklaard dat zij kwam aanlopen toen deze vechtpartij al aan de gang was. Zij werd buiten de woning op de grond getrokken, waarna zij door minimaal drie mensen werd geslagen en getrapt tegen haar hoofd en de hele rechterzijde van haar lijf. Als gevolg van dit slaan en trappen heeft zij blauwe plekken bij haar rechteroog, borst, knieën en rug opgelopen. [naam 1] weet zeker dat zij geslagen of getrapt is door verdachte. [3]
Door de politie zijn de beelden van de beveiligingscamera die is bevestigd aan de voorzijde van de woning aan de [adres 2] bekeken. De beveiligingscamera had zicht op de geweldpleging die zich voor de woning heeft afgespeeld. De politie heeft waargenomen dat verdachte naast [naam 1] stond op het moment dat zij half op de grond lag. Op dat moment heeft verdachte trappende bewegingen met zijn rechterbeen richting [naam 1] gemaakt. [4]
Genoemde beelden zijn ook ter terechtzitting getoond. De rechtbank ziet op de beelden, zoals ter zitting benoemd, dat [naam 1] op de grond ligt. Ook ziet de rechtbank dat een persoon naast [naam 1] staat en dat deze persoon meermalen met kracht trapt tegen [naam 1] . [5]
De rechtbank overweegt dat zij - met de politie maar in tegenstelling tot verdachte - de persoon die naast [naam 1] staat en tegen [naam 1] trapt wel degelijk herkent als zijnde verdachte. De rechtbank merkt hierbij op dat verdachte zichzelf op andere momenten op de beelden heeft herkend en dat dit dezelfde persoon betreft als de persoon die tegen [naam 1] trapt. Dat verdachte zelf verklaart zich niet te herkennen als de trappende persoon doet hier niets aan af.
De rechtbank is gelet op voorgaande dan ook van oordeel dat vast staat verdachte meermalen met kracht heeft getrapt tegen het lichaam van [naam 1] . Niet is komen vast te staan dat verdachte heeft getrapt tegen het hoofd van [naam 1] . De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] . Door met geschoeide voet met kracht te trappen tegen het lichaam van [naam 1] terwijl zij op de grond ligt en zit, heeft verdachte zich echter naar het oordeel van de rechtbank wel willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [naam 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hij heeft die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. De tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2
Ook [naam 2] heeft aangifte gedaan met betrekking tot de vechtpartij op 5 december 2018 aan de [adres 2] te Tilburg. [naam 2] heeft verklaard dat verdachte hem heeft geprikt en geduwd met een zonneschermstang. [6]
[naam 3] heeft verklaard dat zij zag dat een lange jongen, welke zij later via Facebook heeft herkend als verdachte, in de gang met een stok van de luifel bij [naam 2] in zijn gezicht aan het prikken of steken was. [7]
Op de beelden van de beveiligingscamera ziet de rechtbank, zoals ter zitting benoemd, dat verdachte een zwengel van een zonnescherm in zijn handen heeft en deze in de lucht houdt. In deze positie verdwijnt verdachte ruimschoots tien seconden uit beeld in de richting van, en op de plaats waar de voordeur van de woning aan de [adres 2] zich bevindt. [8]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de mishandeling van [naam 2] door hem met een zwengel van een zonnescherm te prikken wettig en overtuigend is bewezen. De verklaring van verdachte dat hij niet binnen is geweest acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op het feit dat verdachte met de zwengel in zijn handen een geruime tijd uit beeld verdwijnt in de richting van de voordeur van de woning aan de [adres 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 5 december 2018 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam 1] meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het lichaam heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 5 december 2018 te Tilburg, [naam 2] (geboren [geboortedag 2] 1983) heeft mishandeld door die [naam 2] met een ijzeren staaf te weten een zwengel van een zonnescherm te prikken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van tien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar waarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering dienen te worden opgelegd, en daarnaast aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft verder geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 5 december 2018 vierde verdachte sinterklaasavond bij de opa en oma van moederszijde van zijn vriendin aan de [adres 3] . Zijn schoonouders en andere familieleden van de opa en oma waren daar ook bij. Die avond rond 21.00 uur heeft een vrouwelijk familielid geprobeerd met een bezem de camera’s van de gevel van de [adres 2] te slaan. Daarop zijn de hoofdbewoner en zijn zwager [naam 4] naar buiten gekomen. Over wat daarna is gebeurd lopen de lezingen uiteen, maar de man van het vrouwelijk familielid heeft vervolgens zowel de hoofdbewoner als [naam 4] éénmaal met kracht met een vuist tegen het gezicht geslagen.
Later die avond na 23.00 uur is de grote vechtpartij voor en in de hal van de woning aan de [adres 2] ontstaan, waarbij ook verdachte geweld heeft gebruikt. Voor de rechtbank is duidelijk dat deze grote vechtpartij niet zou hebben plaatsgevonden als iedereen van de zijde van verdachte zich had beperkt tot het binnenshuis vieren van sinterklaasavond. Dat geldt niet alleen voor de oom van zijn vriendin die als eerste de confrontatie met de hoofdbewoners van [adres 2] heeft gezocht. Deze oom van de vriendin van verdachte is naar die woning gegaan en heeft daar vervolgens meermalen met kracht tegen de gesloten voordeur getrapt en meermalen met kracht geprobeerd de voorruit van de woonkamer in te slaan. Wanneer dit zinloze geweld eindelijk stopt, mede door ingrijpen van verdachte en andere familieleden, blijven verdachte en de andere familieleden en aanhang echter onnodig bij de betreffende woning hangen in plaats van terug te keren naar de woning waar zij vandaan kwamen.
Dat [naam 4] dan met een zwengel in de hand naar buiten komt, vindt de rechtbank begrijpelijk. Via de nog functionerende camera heeft hij immers meerdere personen van de zijde van verdachte kunnen zien, waarvan er een als een dolle tekeer gaat tegen de deur en het woonkamerraam van de woning van zijn zwager. Bovendien is tijdens het bezemincident eerder die avond na geweld tegen goederen ook geweld tegen hem en zijn zwager gebruikt. Ook het feit dat [naam 4] met die zwengel naar buiten komt, leidt er niet toe dat verdachte en de zijnen weg gaan. Als [naam 4] vervolgens een slaande beweging maakt met de zwengel is dat voor hen als het ware een excuus om hun al langer bestaande frustratie over de familie [naam 4] de vrije loop te laten met een grote vechtpartij als gevolg. Verdachte heeft daarbij aangeefster [naam 1] tegen het lichaam getrapt terwijl zij weerloos op de grond lag en zat. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan mishandeling door [naam 2] te prikken met een zwengel.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten). Uitgangspunt volgens de LOVS-oriëntatiepunten voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder wapen en waarbij niet tegen het hoofd wordt getrapt, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Bij een poging gaat daar in beginsel één derde vanaf, zodat alleen daarvoor al een gevangenisstraf van twee maanden als uitgangspunt geldt.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte voordat de vechtpartij uitbrak heeft proberen te voorkomen dat de zaak zou escaleren.
In het nadeel van verdachte geldt echter dat uit zijn justitiële documentatie blijkt dat hij op 25 juni 2018 een deels voorwaardelijke geldboete opgelegd heeft gekregen voor een ander geweldsdelict. De betreffende proeftijd liep nog geen half jaar toen verdachte zich schuldig maakte aan de feiten van de huidige zaak. De rechtbank moet dus concluderen dat verdachte van die eerdere veroordeling onvoldoende heeft geleerd. Daarbij moet de rechtbank constateren dat verdachte voor de nieuwe feiten niet echt verantwoordelijkheid wil nemen. Naar het oordeel van de rechtbank houdt hij met name tegen beter weten in vol zichzelf niet te herkennen op de beelden waarop het bewezenverklaarde geweld tegen [naam 1] is te zien.
In dat verband merkt de reclassering in haar rapport van 21 mei 2019 op dat verdachte het incident van 5 december 2018 en het eerdere geweldsincident bagatelliseert. De kans op herhaling van een strafbaar feit wordt ingeschat als gemiddeld en dat geldt ook voor de kans op letselschade. Zij adviseert een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht;
  • een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en
  • meewerken aan een IQ test.
Dit ondanks het feit dat motivatie van verdachte tot gedragsbeïnvloeding laag is.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat voor de poging zware mishandeling en de mishandeling met de zwengel allereerst een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen passend en geboden is, waarvan 67 dagen voorwaardelijk. Aan dat voorwaardelijke deel zullen ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uur opleggen.

7.De benadeelde partij

[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 1.485,-- te weten
€ 1.100,- aan immateriële schade en € 385,-- aan materiele schade. De materiële schade ziet op het eigen risico dat zijn heeft moeten betalen in verband met de ambulancekosten.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[naam 2] (geboren op [geboortedag 2] 1983)
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 16.008,20.
Het strafbaar feit dat de grondslag voor de vorderingen vormt, is blijkens de schriftelijke vordering van 26 juni 2019 een vecht- en steekpartij. Gelet op het feit dat in deze vecht- en steekpartij meerdere geweldshandelingen zijn verricht welke niet enkel de tenlastegelegde feiten aan verdachte betreffen is de rechtbank van oordeel dat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De overige benadeelde partijen
De benadeelde partij [naam 4] (geboren op [geboortedag 3] 1955), [naam 5] en [naam 6] vorderen ieder ook een schadevergoeding. Hun vorderingen zijn in het onderhavige dossier terechtgekomen, doordat vanuit het Openbaar Ministerie ook het parketnummer van verdachte is ingevuld op hun individuele schadevergoedingsverzoek. Verdachte is echter niet gedagvaard en dus ook niet veroordeeld voor enig feit dat op een van hen betrekking heeft. De rechtbank zal hen daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke geldboete van € 250,- die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 25 juni 2018 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging zware mishandeling
feit 2:mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 67 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte zich meldt na ingang van de proeftijd bij Novadic-Kentron verslavingsreclassering, Jan Wierhof 14 te Tilburg, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de gedragsinterventie duurt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Verdachte dient zich hierbij te houden aan de aanwijzingen en afspraken hem gegeven door de reclassering;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. De training bevat 12 bijeenkomsten welke op dinsdagmiddag plaatsvinden. Daarnaast is er sprake van een start-, voortgang- en een eindgesprek;
* dat verdachte meewerkt aan de afname van een IQ-test;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 25 juni 2018 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/055342-18
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een geldboete van € 250,-;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 1.485,-, waarvan € 385,- ter zake van materiële schade en € 1.100,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] , € 1.485,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam 1] vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partijen [naam 2] , [naam 4] , [naam 6] en [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. Feraaune en mr. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juli 2019.
Mr. De Brouwer, mr. Gillesse en Van Dijke zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2018286886 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 363.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris op 21 december 2018.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgenomen op pagina 84 e.v.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 217 e.v.
5.Eigen waarneming van de op de terechtzitting getoonde digitale beelden, die als DVD bij het proces-verbaal zijn gevoegd.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgenomen op pagina 57 e.v.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgenomen op pagina 79 e.v.
8.Eigen waarneming van de op de terechtzitting getoonde digitale beelden, die als DVD bij het proces-verbaal zijn gevoegd.