4.3Het oordeel van de rechtbank
Algemene bewijsoverweging
De rechtbank zal eerst ingaan op het verweer van de verdediging ten aanzien van het proces-verbaal van bevindingen op pagina 12 van het eindproces-verbaal. De verdediging heeft aangevoerd dat dit proces-verbaal dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat verdachte niet is gewezen op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand.
De rechtbank overweegt als volgt.
De processen-verbaal van bevindingen
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 10 van het eindproces-verbaal blijkt dat verbalisant [naam verbalisant] op 11 januari 2018 omstreeks 10.45 uur in gesprek is gegaan met de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] , de zorgcoördinator respectievelijk mentor van de [school] te Breda. Tijdens dit gesprek hebben voornoemde personen – kort gezegd – verteld dat [naam 1] door verdachte gedwongen zou zijn tot het hebben van seks.
Op diezelfde dag omstreeks 11.30 uur is verbalisant [naam verbalisant] ook in gesprek gegaan met verdachte, zoals is weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 12 van het eindproces-verbaal. Verdachte was naar het politiebureau gekomen en had gevraagd of hij even met de verbalisant kon praten in afwezigheid van zijn moeder. Het gesprek heeft blijkens het proces-verbaal op vrijwillige basis plaatsgevonden en verdachte is ook niet de cautie medegedeeld. De verbalisant heeft met verdachte plaatsgenomen in een afgesloten ruimte aan de balie. De verbalisant merkt verder nog op dat verdachte een lichte verstandelijke beperking heeft. Verdachte heeft verteld over zijn relatie met [naam 1] , waarna hij verklaart over de later ten laste gelegde feiten. De verbalisant heeft verdachte duidelijk gemaakt dat er een onderzoek naar hem loopt.
Verhoorsituatie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de situatie waarin verdachte verkeerde gelijk te stellen is aan een verhoorsituatie.
Gelet op het feit dat de verbalisant kort voor het gesprek met verdachte een gesprek heeft gehad met de zorgcoördinator en de mentor, dat in dit gesprek de naam van verdachte als pleger van het later tenlastegelegde werd genoemd en dat er zo bezien op dat moment sprake was van een concrete verdenking van het plegen van een strafbaar feit, had de verbalisant op grond van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) verdachte direct na zijn verzoek om met de verbalisant te praten de cautie moeten geven. De verbalisant kon op dat moment immers vermoeden dat verdachte mogelijk een belastende verklaring zou gaan afleggen. Aan verdachte had de cautie moeten worden gegeven en verdachte had op zijn recht op raadpleging van een advocaat (artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden) moeten worden gewezen. Dat verdachte heeft verklaard dat hij in afwezigheid van zijn moeder in gesprek wilde gaan met de verbalisant, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Integendeel, nu de verbalisant in gesprek is gegaan met een verdachte met een lichte verstandelijke beperking en zij hier blijkens het proces-verbaal van op de hoogte was, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de verbalisant gelegen juist extra voorzichtigheid te betrachten met het oog op het recht op consultatie- c.q. verhoorbijstand.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet geven van de cautie en het niet wijzen van verdachte op zijn recht op raadpleging van een advocaat, een onherstelbaar vormverzuim tijdens het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert. De voornoemde verklaring, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 12 van het eindproces-verbaal, zal door de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als een bewijsmiddel als bedoeld in artikel 339, lid 1, sub 2, Sv. Het proces-verbaal is immers een rechtstreeks resultaat van de opsporingshandelingen waarbij het vormverzuim is begaan.
De rechtbank overweegt in dit kader tot slot dat verdachte ter zitting van 10 juli 2019 heeft verklaard dat de verbalisant op pagina 12 van het eindproces-verbaal goed en juist heeft genoteerd wat hij met haar heeft besproken, zodat het proces-verbaal naar het oordeel van de rechtbank wel kan worden aangemerkt als schriftelijk bescheid in de zin van artikel 339, lid 1, sub 5, Sv en dientengevolge via die weg kan worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank zal nu overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de bewijsmiddelen.
Feit 1
Wettelijk kader
Verdachte wordt verdacht van de verkrachting van [naam 1] . Van verkrachting is sprake indien verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (artikel 242 Sr).
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (hierna: of verdachte seks heeft gehad met [naam 1] ). Indien dit het geval is, komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vraag of verdachte [naam 1] heeft gedwongen om seks met hem te hebben.
Start van het onderzoek
Mevrouw [naam 5] , de moeder van [naam 1] , heeft op 13 januari 2018 in een informatief gesprek met de politie verklaard dat [naam 1] op de [school] in Breda zit. Op 10 januari 2018 is zij gebeld door [naam 3] , een zorgcoördinator van school. Hij vertelde dat [naam 1] op school had verteld dat zij tegen haar wil en onder dwang seks heeft gehad met klasgenoot [voornaam verdachte] . [voornaam verdachte] zou hebben gezegd dat hij foto’s van haar lichaam online zou zetten als zij geen seks met hem zou hebben.
[naam 5] heeft diezelfde dag namens [naam 1] aangifte gedaan van verkrachting door [verdachte] , verdachte. [naam 1] zou op 2 januari 2018 in Breda seks hebben gehad met verdachte. Dit heeft de moeder van school gehoord. [naam 1] en verdachte hebben een aantal weken verkering gehad.
[naam 1] is op 30 januari 2018 door de politie in een speciale verhoorstudio gehoord. [naam 1] verklaarde toen, kort gezegd, dat verdachte haar heeft gedwongen om seks met hem te hebben. [naam 1] had een relatie met verdachte. Zij heeft naaktfoto’s naar verdachte gestuurd. Verdachte zei dat hij de foto’s online zou zetten als [naam 1] geen seks met hem zou hebben. [naam 1] heeft om die reden één keer seks gehad met verdachte in Breda op 2 januari 2018, in de vakantie net na oud en nieuw. Verdachte ging met zijn piemel in haar vagina. Hij ging er één keer in. [naam 1] zei dat het pijn deed. Het deed pijn in haar vagina en buik.
Verdachte heeft verklaard dat hij verkering heeft gehad met [naam 1] . Hij ontkent dat hij seks met haar heeft gehad en dat hij haar heeft verkracht.
Tussenconclusie
In zedenzaken doet zich vaak de situatie voor dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de gewraakte handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als bewijsmiddel voorhanden is. Ook in onderhavige zaak is dat het geval. De rechtbank stelt vast dat er enerzijds een aangifte en een belastende verklaring van [naam 1] ligt, waarin is opgenomen dat verdachte seks heeft gehad met [naam 1] . Anderzijds ligt er verdachtes ontkennende verklaring.
Wettig bewijs
Om te bepalen of er sprake is van voldoende wettig bewijs waaruit blijkt dat verdachte seks heeft gehad met [naam 1] , dient te worden vastgesteld of de aangifte en de verklaring van [naam 1] steun vinden in ander bewijsmateriaal. Voornoemde aangifte en verklaring alleen zijn onvoldoende om te voldoen aan de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv, inhoudende dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze verklaring en aangifte moeten in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze regel ziet op de tenlastelegging in haar geheel, zodat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, waaronder begrepen de kern van de strafrechtelijke gedraging, dubbele bevestiging behoeft. Daarbij is van belang dat er sprake moet zijn van steunbewijs dat niet (alleen) van dezelfde bron afkomstig mag zijn.
De rechtbank zal nu bespreken of in de overige bewijsmiddelen uit het dossier steun is te vinden voor de aangifte en de verklaring van [naam 1] dat verdachte seks met haar heeft gehad.
De verklaring van de zorgcoördinator en de mentor van de [school]
In het dossier zit een verklaring van 11 januari 2018 van [naam 3] en [naam 4] , de zorgcoördinator respectievelijk de mentor van de [school] . [naam 1] heeft - aldus deze verklaringen - op school aangegeven dat zij verkering heeft gehad met verdachte. Verdachte heeft [naam 1] onder druk gezet om naaktfoto’s van zichzelf naar hem te sturen. [naam 1] heeft dit gedaan. Verdachte heeft gezegd dat hij die foto’s zou verspreiden als [naam 1] niet met hem naar bed zou gaan. Omdat [naam 1] bang was, is zij in de kerstvakantie met verdachte naar bed geweest. Dit is mogelijk op dinsdag of vrijdag geweest.
De verklaring van de onderwijsondersteuner van de [school]
De politie heeft daarnaast op 23 januari 2018 gesproken met mevr. [naam 6] (juf [naam 6] ), onderwijsondersteuner op de [school] . [naam 1] vertelde over een foto en dat een jongen op school die foto had. Op de vraag wie die jongen was, vertelde [naam 1] dat het om klasgenoot [afkorting voornaam verdachte] ging. [naam 1] vertelde dat zij verkering heeft gehad met [afkorting voornaam verdachte] . Ook vertelde [naam 1] dat zij met [afkorting voornaam verdachte] naar bed moest. Als zij dat niet zou doen, zou [afkorting voornaam verdachte] de foto’s op internet zetten. [naam 1] vertelde dat zij op vrijdag in de kerstvakantie met [afkorting voornaam verdachte] naar bed was geweest. Zij wilde het niet.
Tussenconclusie
De verklaringen van de zorgcoördinator, de mentor en de onderwijsondersteuner van de school bevatten naar het oordeel van de rechtbank een weergave van wat zij van [naam 1] hebben gehoord. Al deze verklaringen zijn te herleiden tot één bron: [naam 1] . Zij kunnen daarom, ook gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, op zichzelf niet voldoende steun bieden aan de aangifte en de verklaring van [naam 1] waarin staat dat verdachte seks heeft gehad met [naam 1] .
De enige bewijsmiddelen uit andere bron die zich voor het overige in het dossier bevinden zijn de eigen waarneming van de moeder van [naam 1] en het onderzoek van de telefoon van [naam 1] . De rechtbank zal bekijken of de aangifte en de verklaring van [naam 1] waarin is opgenomen dat verdachte seks heeft gehad met [naam 1] wel voldoende steun vinden in deze bewijsmiddelen.
De eigen waarneming van de moeder van [naam 1]
In de aangifte die [naam 5] namens [naam 1] heeft gedaan op 13 januari 2018 heeft [naam 5] uit eigen waarneming verklaard dat [naam 1] direct ging douchen toen zij op 2 januari 2018 thuis kwam.
Het onderzoek van de telefoon van [naam 1]
In het kader van het onderzoek in onderhavige zaak is de telefoon van [naam 1] onderzocht op contacten met verdachte. In haar chatgeschiedenis bevond zich onder meer een gesprek van 2 januari 2018, waarin door [account verdachte] contact met [naam 1] [telefoonnummer 2] ) is gezocht.
18.22.06[voornaam verdachte] – Aa kkr hoer mijn dag is verpest door jou
18.22.31[voornaam verdachte] – W8 maar
18.24.58[naam 1] – Ik praat nii meer tegen je
18.25.08[voornaam verdachte] – Hz nie
18.25.14[naam 1] – Omdat je me pijn hebt gedaan
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat de eigen waarneming van de moeder dat [naam 1] op 2 januari 2018 direct is gaan douchen toen zij thuis kwam en het appbericht waarin [naam 1] zegt dat verdachte haar pijn heeft gedaan voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. Er kan niet zonder meer het bewijs uit worden geput dat verdachte seks heeft gehad met [naam 1] . Ook deze bewijsmiddelen bieden daarom onvoldoende steun aan de aangifte en de verklaring van [naam 1] .
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat ook de verklaring van verdachte van 11 januari 2018 tegenover verbalisant [naam verbalisant] , die is verwoord in het proces-verbaal op pagina 12 van het eindproces-verbaal, welk proces-verbaal door de rechtbank in deze zaak wordt gezien als een schriftelijk bescheid, geen steun biedt voor de conclusie dat verdachte en [naam 1] seks hebben gehad.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangifte en de verklaring van [naam 1] waarin staat dat verdachte seks heeft gehad met [naam 1] onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Omdat er zodoende onvoldoende wettig bewijs is dat er handelingen hebben plaatsgevonden die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam 1] door verdachte, komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van dwang en daarmee van verkrachting. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van verdachte
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat zij gelet op deze conclusie niet toekomt aan een beoordeling van de al dan niet kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van verdachte over feit 1.
Feit 2
Mevrouw [naam 5] heeft op 13 januari 2018 namens haar dochter [naam 1] aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij op 10 januari 2018 van school heeft gehoord dat er blootfoto’s van [naam 1] zouden zijn gemaakt.
[naam 1] is op 30 januari 2018 door de politie in een speciale verhoorstudio gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte haar vroeg om naaktfoto’s te versturen.Verdachte ging haar pushen.Verdachte zei dat [naam 1] het gewoon moest doen. Hij bleef maar zeuren.[naam 1] heeft een foto van haar vagina gemaakt. Zij heeft deze aan verdachte verstuurd. Ook heeft [naam 1] een foto van haar borsten gemaakt en deze aan verdachte gestuurd. Verdachte had contact met [naam 1] via zijn tablet.
Verdachte heeft ter zitting van 10 juli 2019 verklaard dat [naam 1] hem twee foto’s heeft gestuurd. Het betreft een foto van haar borsten en een foto van haar vagina. Deze foto’s hebben de kenmerken “Image #1” en “Image #11”. Verdachte maakt gebruik van een iPad. Zijn Instagramaccount is ‘ [verdachte]
Getuige [naam 2] heeft op 23 januari 2018 bij de politie verklaard dat hij in de klas zit bij [naam 1] en verdachte. Hij heeft via Instagram twee foto’s gehad van verdachte. [naam 2] heeft verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] het contact [verdachte] ’ laten zien. De verbalisanten zagen hierop twee foto’s staan: een foto van een vagina en een foto van een lichaam met blote borsten. Op beide foto’s stond de naam ‘ [naam 1] ’. De verbalisanten zagen dat de foto’s op 6 januari 2018 zijn verstuurd. [naam 2] heeft verklaard dat hij weet dat het [naam 1] is op die foto’s, omdat dit erbij staat.
In het kader van het onderzoek in deze zaak werd door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een onderzoek ingesteld aan een tablet van het merk Apple, type iPad. Deze iPad was in beslag genomen onder verdachte. De verbalisanten zagen dat op de tablet meerdere foto’s stonden die, gezien de lay-out van de applicatie, kennelijk via Snapchat en/of Instagram of soortgelijke software werden verzonden naar het account dat op de betrokken tablet in gebruik was. De verbalisanten zagen dat er afbeeldingen op stonden van een naakt vrouwenlichaam. Enkele daarvan waren close-ups van een vagina en borsten. De verbalisanten zagen dat de afbeeldingen screenshots waren van afbeeldingen die in een tijdelijk bericht waren verzonden. De verbalisanten zagen bij de gegevens van de afbeeldingen dat deze waren gemaakt tussen 23 december 2017 en 6 januari 2018. De verbalisanten zagen dat enkele van de screenshots de accountnaam [naam 1] droegen als verzendende partij.Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat [naam 1] ten tijde van het maken van deze foto’s 14 jaar oud was.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft nader onderzoek verricht naar voornoemde iPad, die in beslag is genomen onder verdachte. Toen hij de applicatie Instagram opende, zag hij dat het automatisch ingelogde account ‘ [verdachte] betrof. Hij zag dat er bij de chatberichten in de applicatie Instagram een gesprek stond met de gebruiker [naam 2] . Dit gesprek was voorzien van een datum/tijdstempel ‘6 januari 2018 om 13:20’.
Tussenconclusie
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte [naam 1] om naaktfoto’s heeft gevraagd, dat hij deze vervolgens in bezit heeft gehad en dat hij naaktfoto’s van [naam 1] via zijn iPad heeft doorgestuurd naar zijn klasgenoot [naam 2] . De rechtbank hecht daarom geen geloof aan de verklaring van verdachte – inhoudende dat hij [naam 2] niet kent, dat ook een goede vriend gebruikmaakte van zijn iPad en dat foto’s daarom mogelijk door een ander zijn verspreid – en laat deze onder verwijzing naar de bewijsmiddelen terzijde.
Kwalificatieverweer
De verdediging heeft daarnaast bepleit dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om het aan verdachte verweten handelen aan te merken als een overtreding van artikel 240b Sr.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 240b Sr volgt dat bij toepassing van dit artikel als uitgangspunt geldt dat het gaat om een gedraging die – als zij wordt vastgelegd – schadelijk is voor de jeugdige, óf omdat het tot die gedraging brengen al schadelijk is, óf vanwege de publicatie ervan (
Kamerstukken II, 2001/02, 27745, 6, p. 8 en 9). De ratio van de strafbaarstelling is niet louter gelegen in de bescherming van de afgebeelde jeugdige, maar ook in de bescherming tegen gedrag dat kan worden gebruikt om jeugdigen aan te moedigen of te verleiden om deel te nemen aan seksueel gedrag en gedrag dat deel kan gaan uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van jeugdigen bevordert.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat het beschermd belang dat artikel 240b Sr dient aldus uit meer dan hetgeen door de verdediging is benoemd. Het handelen dat verdachte wordt verweten druist in tegen het hierboven weergegeven belang dat artikel 240b Sr beoogt te beschermen. Dit betekent dat de rechtbank het verweer van de verdediging dienaangaande zal passeren. De rechtbank overweegt nog dat met de omstandigheden van het geval, zoals de leeftijd van verdachte en de soort en hoeveelheid afbeeldingen, bij een eventuele strafoplegging in de strafmaat rekening kan worden gehouden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 23 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te Breda kinderpornografische afbeeldingen van [naam 1] in bezit heeft gehad en heeft verspreid, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.