ECLI:NL:RBZWB:2019:3376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
02-010611-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Van Gessel
  • mr. Huiskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende jeugddetentie en gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, geboren in 2003, die gedetineerd was in een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank beoordeelde de vordering tot tenuitvoerlegging van een vervangende jeugddetentie van twee maanden, die voortvloeide uit een eerder vonnis van 29 mei 2019. In dat vonnis was aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd, met de voorwaarde dat deze zou worden vervangen door jeugddetentie als de verdachte niet naar behoren meewerkte aan de tenuitvoerlegging van de maatregel. De rechtbank constateerde dat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden, wat leidde tot meerdere incidenten bij de instelling waar hij verbleef, Conaction. De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering gaven aan dat de verdachte niet in staat was om zich aan de afspraken te houden, wat resulteerde in de vordering van de officier van justitie om de vervangende jeugddetentie ten uitvoer te leggen. De rechtbank oordeelde dat het passend en gerechtvaardigd was om de vervangende jeugddetentie van twee maanden op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte al in de jeugdinrichting had doorgebracht. De rechtbank benadrukte dat de zorgen over de verdachte onverminderd aanwezig zijn en dat het noodzakelijk blijft dat hij een behandeling ondergaat. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/010611-19
beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie van de gedragsbeïnvloedende maatregel op grond van artikel 77wc jo. artikel 77cca jo. artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP)
op het adres [adres] ,
gedetineerd in justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant d.d. 29 mei 2019;
- de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 18 en 20 juni 2019 en 2 juli 2019;
- de rapportages van de jeugdreclassering d.d. 18 en 20 juni 2019;
- de rapportages van Stichting Conaction d.d. 19 en 20 juni 2019;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 21 juni 2019.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 5 juli 2019 is de officier van justitie gehoord.
Tevens is [verdachte] gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal. Daarnaast zijn als deskundigen gehoord de heer O. Baytemir van de Raad voor de Kinderbescherming en de heer J.G.M.J. van Leent van de jeugdreclassering. Voorts zijn de ouders van [verdachte] gehoord.

2.Het oorspronkelijke vonnis

Aan [verdachte] is bij het hiervoor vermelde vonnis onder meer de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf maanden opgelegd, bestaande uit:
* Voortzetting van het Elektronisch Toezicht gedurende de maatregel, of zoveel korter als
de Jeugdbescherming Brabant dit noodzakelijk acht;
* de verplichting van [verdachte] om zijn verblijf te hebben en te houden bij Stichting
Conaction;
* de volledige medewerking van [verdachte] aan een individueel behandeltraject bij een nog
door de jeugdreclassering nader in te vullen forensische (poli)kliniek;
* de volledige medewerking van [verdachte] aan de inzet van de Multi Systeem Therapie na
afloop van het hiervoor genoemde behandeltraject;
* het verbod aan [verdachte] om op welke wijze dan ook contact te hebben met mededader
[naam] ;
- draagt Jeugdbescherming Brabant op de tenuitvoerlegging van deze maatregel te
ondersteunen door toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten
behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt, voor het geval [verdachte] niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de
maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie
voor de duur van maximaal twaalf maanden;
- beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is, zulks
voorts onder de voorwaarden dat:
- [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar
feit;
- zijn medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit;
- zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, de medewerking van eventuele
huisbezoeken daaronder begrepen.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 13 juni 2019.

3.De vordering van de officier van justitie

Naar aanleiding van de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering is [verdachte] op 20 juni 2019 op bevel van de officier van justitie aangehouden.
De officier van justitie heeft op 21 juni 2019 gevorderd dat de rechter-commissaris de voorlopige tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie van de gedragsbeïnvloedende maatregel zal bevelen.
De rechter-commissaris heeft op 21 juni 2019 de voorlopige tenuitvoerlegging daarvan bevolen.
De officier van justitie heeft op 21 juni 2019 gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie van de gedragsbeïnvloedende maatregel zal bevelen.

4.De beoordeling

4.1
Het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is aangevoerd dat vast staat dat [verdachte] zich niet aan de met Stichting Conaction (hierna: Conaction) gemaakte afspraken heeft gehouden. Daarnaast is er sprake van meerdere overtredingen van de afspraken verbonden aan het elektronische toezicht. In de nacht van 27 op 28 mei 2019 stond [verdachte] op het dak van het gebouw van Conaction, waar hij toen verbleef, te praten met jongeren van de woongroep beneden. De centrale hal was een rommel. Daarnaast is een doos drank en gereedschap teruggevonden in de hal. In de nacht van 2 op 3 juni 2019 is [verdachte] via het dak naar buiten gegaan. Daarna is hij naar beneden geklommen en heeft hij wiet gehaald voor een jongere op de woongroep. Op 5 juni 2019 is in de avond een vuurwerkbom van het balkon gegooid. Na middernacht is het alarm van de deuren van de groep afgegaan en stonden de jongeren buiten. Op 19 juni 2019 is vuurwerk in een doosje met latexhandschoenen aangetroffen bij [verdachte] . [verdachte] had een dreigende houding naar de groepsleiding en groepsgenoten toe. De ernst van de terugmelding, de voortdurende grensoverschrijding en het gegeven dat [verdachte] na de time out niet meer plaatsbaar is bij Conaction maakt dat de vervangende jeugddetentie ten uitvoer dient te worden gelegd. In de tijd dat [verdachte] in de justitiële jeugdinrichting verblijft, kan worden bekeken waar [verdachte] daarna kan verblijven. De jeugdreclassering en Conaction zijn van mening dat er geen plaatsingsmogelijkheden meer zijn voor [verdachte] bij Conaction. Conaction heeft de verantwoordelijkheid en de plicht om een alternatief te zoeken. Er is op dit moment geen alternatief beschikbaar. In het uiterste geval heeft dit tot gevolg dat [verdachte] gedwongen moet worden opgenomen in het kader van een crisisplaatsing. In het vrijwillig kader kan ook het een en ander worden bereikt als de gezagdragende ouders hiermee kunnen instemmen. De Raad adviseert de vervangende jeugddetentie, zoals bepaald in het vonnis van de rechtbank van 29 mei 2019 ten uitvoer te leggen. De Raad benadrukt hierbij wel dat de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie de gedragsproblematiek die bij [verdachte] aanwezig is, niet oplost. Er is nog steeds hulpverlening nodig.
4.2
Het standpunt van de jeugdreclassering
Namens de jeugdreclassering is aangevoerd dat gebleken is dat de vrijheid voor [verdachte] te groot is, ondanks de inzet van Conaction en de strenge controle. [verdachte] is steeds zelfbepalender geworden. Hij houdt zich niet aan de afspraken. [verdachte] heeft ook goede dingen laten zien en heeft hiervoor complimenten gekregen. Het zou goed zijn als [verdachte] wordt geplaatst in een justitiële jeugdinrichting, zodat hij weet dat zijn negatieve gedrag gevolgen heeft en zodat dit gedrag kan worden gestopt. Op deze manier heeft de latere behandeling en begeleiding een goede kans van slagen. Conaction heeft aangegeven dat [verdachte] na zijn verblijf in de justitiële jeugdinrichting niet kan terugkeren bij Conaction. Dit is wellicht anders als de nodige tijd is verstreken en het gedrag van [verdachte] is verbeterd. Mogelijk kan [verdachte] op een (half)open woongroep worden geplaatst. Onduidelijk is echter hoe dergelijke woongroepen reageren op de informatie van Conaction. De jeugdreclassering kan zoeken naar een andere plek voor [verdachte] .
4.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd de vervangende jeugddetentie van twaalf maanden ten uitvoer te leggen. [verdachte] rekt de grenzen op en doet wat hij wil. Hij heeft niet ontkend dat hij dreigend is geweest naar de begeleiding. Uit de rapportages blijkt dat [verdachte] zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die ten grondslag liggen aan de gedragsbeïnvloedende maatregel. Hij diende ervoor te zorgen dat hij bij Conaction kon blijven wonen. Het is niet onbegrijpelijk dat het [verdachte] niet is gelukt om zijn gedrag op zo’n korte termijn aan te passen. Zowel [verdachte] als de maatschappij hebben er baat bij dat de hulpverlening die ten grondslag ligt aan de gedragsbeïnvloedende maatregel een vervolg krijgt. Door de rechtbank is bepaald dat deze behandeling bij Conaction dient plaats te vinden. Gelet op het voorgaande wijzigt de officier van justitie ter terechtzitting zijn vordering, in dier voege dat een vervangende jeugddetentie dient te worden gelast voor de duur van drie maanden.
4.4
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [verdachte] veel last heeft gehad van de echtscheiding van zijn ouders. Vastgesteld is dat er bij [verdachte] sprake is van een gedragsstoornis. De betrokkenen zijn het erover eens dat het belangrijk is dat [verdachte] wordt behandeld. De door de rechtbank opgelegde gedragsbeïnvloedende maatregel is bij uitstek geschikt voor [verdachte] . In de rapportages wordt een incident aangehaald, dat heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het vonnis van de rechtbank. [verdachte] zegt dat hij een keer wiet heeft gehaald en dat hij op het dak is geklommen. Ten aanzien van het incident van 5 juni 2019 geeft [verdachte] aan dat hij erbij stond, maar dat hij niets heeft gedaan. Uit de rapportages blijkt niet dat [verdachte] bij dit incident iets heeft gedaan wat hem kwalijk zou moeten worden genomen. Ten aanzien van de in de rapportage van 18 juni 2019 opgenomen incidenten geeft [verdachte] aan dat hij iets stoms heeft gedaan en dat het wellicht gepast is als hij hiervoor een aantal weken in een justitiële jeugdinrichting moet verblijven. Op 19 juni 2019 is het een en ander gebeurd. De verdediging verzoekt de rechtbank kritisch te kijken naar de incidenten en te bezien of de voorwaarden daadwerkelijk zijn geschonden. De behandeling van [verdachte] is kort geleden opgestart. De verdediging begrijpt dat [verdachte] misstappen heeft begaan en dat er een signaal moet worden afgegeven. Het is echter niet verstandig dat de gehele vervangende jeugddetentie ten uitvoer wordt gelegd. Wanneer de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen, is het onduidelijk waar [verdachte] op korte termijn zal kunnen verblijven. Als reactie op de gewijzigde vordering van de officier van justitie vraagt de verdediging om twee maanden vervangende jeugddetentie ten uitvoer te leggen. Op deze manier is er voldoende tijd om voor [verdachte] een andere plek te zoeken.
4.5
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. In haar vonnis d.d. 29 mei 2019 is aan [verdachte] onder meer een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd, die bestaat uit een aantal voorwaarden. In dat vonnis is tevens bepaald dat de maatregel zal worden vervangen door een jeugddetentie voor de duur van maximaal twaalf maanden als [verdachte] niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt. Uit de overgelegde rapportages van de Raad, de jeugdreclassering en Conaction blijkt dat er een aantal incidenten is geweest bij Conaction. [verdachte] was daarbij actief betrokken. Het is [verdachte] ten gevolge daarvan niet gelukt zijn verblijf bij Conaction te hebben en te houden: een van de door de rechtbank bij vonnis van 29 mei 2019 opgelegde voorwaarden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het passend en gerechtvaardigd de vervangende jeugddetentie te gelasten voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd die [verdachte] sinds zijn aanhouding op 20 juni 2019 in de justitiële jeugdinrichting heeft doorgebracht. Het moet voor [verdachte] duidelijk zijn dat zijn gedrag anders moet en dat er anders consequenties zijn. Dat neemt niet weg dat de zorgen over [verdachte] onverminderd aanwezig zijn. Het is dan ook nog steeds noodzakelijk dat [verdachte] een behandeling ondergaat. De rechtbank benadrukt aan de jeugdreclassering dat de gedragsbeïnvloedende maatregel en de daarbij behorende behandeling na afloop van de periode van twee maanden dient te worden voortgezet, bij voorkeur bij Conaction.

5.De beslissing.

De rechtbank:
- gelast dat een gedeelte van de vervangende jeugddetentie, te weten twee maanden, bij vonnis d.d. 29 mei 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/010611-19, ten uitvoer zal worden gelegd;
- bepaalt dat de tijd die [verdachte] in het kader van de voorlopige tenuitvoerlegging voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak heeft doorgebracht in de justitiële jeugdinrichting in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van voornoemde vervangende jeugddetentie van twee maanden;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Toekoen, voorzitter, mr. Van Gessel en mr. Huiskamp, kinderrechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Saelman en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juli 2019.
Mrs. Huiskamp en Saelman zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.