4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Naar aanleiding van binnengekomen TCI-informatie dat verdachte dealt vanuit zijn woning aan het [adres] in zowel soft- als harddrugs en dat zijn broer [naam] ook een dealer zou zijn, heeft de politie in de periode van 13 maart 2019 tot en met 4 april 2019 observaties verricht. Vanwege de gedane waarnemingen tijdens die observaties is de politie enkele dagen later, op 9 april 2019, de woning van verdachte binnengevallen voor een doorzoeking.
Bij die doorzoeking zijn een handvuurwapen met scherpe munitie, zakjes met pillen en ponypacks met een witte substantie aangetroffen.
De zakjes met pillen en de ponypacks met witte substantie zijn door de politie onderzocht en getest. Daaruit bleek dat goednummer 2020946 14 tabletten bevatte en positief testten op XTC. Goednummer 2020898 bevatte 4 pillen die positief testten op XTC en goednummer 2020951 bevatte 10 pillen die ook positief testten op XTC. Goednummer 2020852 bevatte 23 ponypacks met elk 0,4 gram, een totaal van 9,2 gram witte substantie die positief testte op cocaïne.
Van elk goednummer is een monster genomen en naar het NFI gestuurd voor onderzoek.
Het monster uit de ponypacks, bekend onder SIN-nummer AAFF0036NL, bleek cocaïne te bevatten. De monsters uit de 3 afzonderlijke goednummers met tabletten, bekend onder SIN-nummers AAFF0038NL, AAFF0039NL en AAFF0040NL, bleken alle MDMA te bevatten.
Verdachte bekent het aanwezig hebben van XTC-pillen en cocaïne.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 28 XTC-pillen aanwezig heeft gehad en 9,2 gram cocaïne.
Naar haar oordeel is echter niet vast komen te staan dat verdachte deze harddrugs tezamen en in vereniging met zijn broer onder zich had. Verdachte heeft hierover, evenals zijn broer, verklaard dat de XTC-pillen en de cocaïne van hem waren. Zijn broer was op het moment van de inval weliswaar in de woning van verdachte aanwezig en verbleef daar ook regelmatig maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking in het voorhanden hebben daarvan dan wel een beschikkingsmacht van de broer daarover. Het door de verdediging genoemde WhatsApp-gesprek lijkt daar juist niet op te duiden. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen.
Ook is tenlastegelegd dat verdachte heroïne en amfetamine zou hebben verkocht of tenminste opzettelijk aanwezig zou hebben gehad. Uit de onderzoeken aan de overige in beslag genomen goederen is echter niet vast komen te staan dat verdachte dat aanwezig had, zoals ook de officier van justitie heeft opgemerkt. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij met betrekking tot heroïne en amfetamine.
Bovendien is tenlastegelegd dat verdachte op 9 april 2019 verdovende middelen heeft verkocht/afgeleverd/verkocht. Er zijn weliswaar gedurende een periode observaties verricht waaruit aanwijzingen voor het dealen van verdovende middelen naar voren komen, maar niet is vast komen te staan dat verdachte dat op 9 april 2019 heeft gedaan. Daarom spreekt de rechtbank verdachte ook daarvan vrij.
Feit 2
Omdat verdachte de opzettelijke aanwezigheid van de 65,7 gram hennep heeft bekend en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. Zij volstaat hiervoor met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 juli 2019;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de woning van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen.
Van het verkopen/afleveren/vervoeren van hennep spreekt de rechtbank verdachte vrij. Er zijn weliswaar aanwijzingen in het dossier dat verdachte dat heeft gedaan, maar niet dat hij zich op 9 april 2019 daaraan heeft schuldig gemaakt.
Feit 3
Omdat verdachte het bezit van een pistool met bijbehorende munitie heeft bekend en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. Zij volstaat hiervoor met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 18 juli 2019;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de woning van verdachte;
- het proces-verbaal wapens munitie en explosieven.