ECLI:NL:RBZWB:2019:3501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
02-086565-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Bergen
  • A. Breeman
  • J. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van XTC, cocaïne, hennep en vuurwapen met munitie

Op 1 augustus 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit van verschillende verdovende middelen, waaronder XTC, cocaïne en hennep, evenals een vuurwapen met bijbehorende munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 april 2019 in Breda opzettelijk 28 XTC-pillen en 9,2 gram cocaïne aanwezig had. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldigingen van het dealen van verdovende middelen en het bezit van heroïne en amfetamine, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze feiten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een pistool van categorie III met munitie in zijn bezit had, wat als een ernstig feit werd beschouwd.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de zorgelijke combinatie van het drugsmilieu waarin de verdachte verkeerde en de aanwezigheid van een vuurwapen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest passend was. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen goederen, die in verband stonden met de strafbare feiten, onttrokken aan het verkeer zullen worden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de verdachte schuldig heeft bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en heeft de teruggave van bepaalde in beslag genomen goederen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/086565-19
vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in PI Krimpen aan den IJssel
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juli 2019 waarbij de officier van justitie mr. Gudde en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ( ongeveer) 28 XTC pillen althans een of meer (handels- en/of gebruikers)hoeveelheden van een stof(zogenaamde XTC-pillen), bevattende amfetamine en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA(methyleen-dioxethyl en/of 4-broom-2,5dimethoxyfenethylamine 2 CB)althans een of meer (handels- en/of gebruikers)hoeveelheden van een stof(zogenaamde XTC-pillen), bevattende amfetamine en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA(methyleen-dioxethyl en/of 4-broom- 2,5dimethoxyfenethylamine 2 CB) en/of
- ( ongeveer) 152,6 gram heroine; en/of
- ( ongeveer) 9,2 gram cocaine; en/of
- ( ongeveer) 20 pillen amfetamine;
zijnde XTC althans een of meer (handels- en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA(methyleen-dioxethyl en/of 4‑broom-2,5dimethoxyfenethylamine 2 CB) en/of heroine en/of cocaine en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Breda opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 65,7 in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Breda een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Bernadelli, kaliber 9x17mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert over feit 1 aan dat er aanwijzingen zijn dat er vanuit de woning van verdachte is gedeald, ook door verdachte zelf, maar dat niet kan worden vastgesteld dat dit op 9 april 2019 ook het geval is geweest. Zij vordert daarom vrijspraak van het dealen. Wel acht zij bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn broer XTC en cocaïne onder zich heeft gehad. Zijn broer had ook een huissleutel en verbleef verschillende keren per week bij verdachte en was ook aanwezig ten tijde van de inval, waardoor ook de broer van verdachte de beschikkingsmacht over de verdovende middelen had. Bezit van heroïne en amfetamine is niet vast komen te staan zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte vindt de officier van justitie feit 2 en 3 ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie over feit 1 met uitzondering van het tezamen en in vereniging plegen van dit feit met zijn broer. Verdachte ontkent dit. Zijn broer stond ook niet bij hem ingeschreven maar bij hun zus en hij verbleef slechts zo nu en dan bij hem. Zijn broer zal wellicht wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen maar daarmee is nog geen sprake van beschikkingsmacht. Dat blijkt ook uit een van de WhatsApp-gesprekken over verdovende middelen, waarin weliswaar zijn broer heeft geantwoord maar juist naar verdachte verwijst om dit te regelen. Over feit 2 en 3 is de verdediging ook van mening dat deze feiten vanwege de bekennende verklaring wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Naar aanleiding van binnengekomen TCI-informatie dat verdachte dealt vanuit zijn woning aan het [adres] in zowel soft- als harddrugs en dat zijn broer [naam] ook een dealer zou zijn, heeft de politie in de periode van 13 maart 2019 tot en met 4 april 2019 observaties verricht. Vanwege de gedane waarnemingen tijdens die observaties is de politie enkele dagen later, op 9 april 2019, de woning van verdachte binnengevallen voor een doorzoeking.
Bij die doorzoeking zijn een handvuurwapen met scherpe munitie, zakjes met pillen en ponypacks met een witte substantie aangetroffen [1] .
De zakjes met pillen en de ponypacks met witte substantie zijn door de politie onderzocht en getest. Daaruit bleek dat goednummer 2020946 14 tabletten bevatte en positief testten op XTC. Goednummer 2020898 bevatte 4 pillen die positief testten op XTC en goednummer 2020951 bevatte 10 pillen die ook positief testten op XTC. Goednummer 2020852 bevatte 23 ponypacks met elk 0,4 gram, een totaal van 9,2 gram witte substantie die positief testte op cocaïne [2] .
Van elk goednummer is een monster genomen en naar het NFI gestuurd voor onderzoek [3] .
Het monster uit de ponypacks, bekend onder SIN-nummer AAFF0036NL, bleek cocaïne te bevatten [4] . De monsters uit de 3 afzonderlijke goednummers met tabletten, bekend onder SIN-nummers AAFF0038NL, AAFF0039NL en AAFF0040NL, bleken alle MDMA te bevatten [5] [6] [7] .
Verdachte bekent het aanwezig hebben van XTC-pillen en cocaïne [8] .
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 28 XTC-pillen aanwezig heeft gehad en 9,2 gram cocaïne.
Naar haar oordeel is echter niet vast komen te staan dat verdachte deze harddrugs tezamen en in vereniging met zijn broer onder zich had. Verdachte heeft hierover, evenals zijn broer, verklaard dat de XTC-pillen en de cocaïne van hem waren. Zijn broer was op het moment van de inval weliswaar in de woning van verdachte aanwezig en verbleef daar ook regelmatig maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking in het voorhanden hebben daarvan dan wel een beschikkingsmacht van de broer daarover. Het door de verdediging genoemde WhatsApp-gesprek lijkt daar juist niet op te duiden. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen.
Ook is tenlastegelegd dat verdachte heroïne en amfetamine zou hebben verkocht of tenminste opzettelijk aanwezig zou hebben gehad. Uit de onderzoeken aan de overige in beslag genomen goederen is echter niet vast komen te staan dat verdachte dat aanwezig had, zoals ook de officier van justitie heeft opgemerkt. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij met betrekking tot heroïne en amfetamine.
Bovendien is tenlastegelegd dat verdachte op 9 april 2019 verdovende middelen heeft verkocht/afgeleverd/verkocht. Er zijn weliswaar gedurende een periode observaties verricht waaruit aanwijzingen voor het dealen van verdovende middelen naar voren komen, maar niet is vast komen te staan dat verdachte dat op 9 april 2019 heeft gedaan. Daarom spreekt de rechtbank verdachte ook daarvan vrij.
Feit 2
Omdat verdachte de opzettelijke aanwezigheid van de 65,7 gram hennep heeft bekend en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. Zij volstaat hiervoor met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 juli 2019;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de woning van verdachte [9] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [10] .
Van het verkopen/afleveren/vervoeren van hennep spreekt de rechtbank verdachte vrij. Er zijn weliswaar aanwijzingen in het dossier dat verdachte dat heeft gedaan, maar niet dat hij zich op 9 april 2019 daaraan heeft schuldig gemaakt.
Feit 3
Omdat verdachte het bezit van een pistool met bijbehorende munitie heeft bekend en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. Zij volstaat hiervoor met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 18 juli 2019;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de woning van verdachte [11] ;
- het proces-verbaal wapens munitie en explosieven [12] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 9 april 2019 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 28 XTC pillen, bevattende amfetamine en
- 9,2 gram cocaïne;
zijnde XTC en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 9 april 2019 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het [adres] ) 65,7 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
op 9 april 2019 te Breda een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Bernadelli, kaliber 9x17mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van voorarrest. Zij baseert zich daarbij op de geldende richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit oplegging van een gevangenisstraf tussen de vier en vijf maanden, te weten drie maanden voor feit 3 en één tot twee maanden voor feit 1. De raadsman baseert zich daarbij op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarbij hij voor feit 1 uitgaat van het aanwezig hebben van harddrugs zonder dealerindicatie. Verdachte kocht de drugs namelijk samen met een aantal anderen in en het werd daarna onderling verdeeld. Hierop werd geen winst gemaakt. Verder wordt gevraagd rekening te houden met het feit dat het na een lange verslavingsperiode met daaruit voortkomend vermogenscriminaliteit, nu al langere tijd goed met verdachte gaat. Ook wordt verzocht rekening te houden met de ontruiming van de woning van verdachte op 12 september 2019 omdat zijn woning gesloopt gaat worden. Tot slot wordt gewezen op de wijze waarop de politie de woning is binnengetreden en de doorzoeking heeft verricht, waarbij de hond van verdachte is geschopt en er goederen van verdachte zijn vernield.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van zowel hard- als softdrugs. Uit het dossier komen ook sterke aanwijzingen naar voren dat verdachte beide drugssoorten ook heeft verkocht (weliswaar niet op de tenlastegelegde datum) en daar houdt de rechtbank bij de strafmaat in strafverzwarende zin rekening mee. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van verdachte dat het ‘slechts’ om gezamenlijk inkopen ging en dat hij er niets aan verdiende, omdat dat niet nader is onderbouwd met bijvoorbeeld getuigenverklaringen.
Het gebruik van hard- en softdrugs brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Zo kan het gebruik van XTC-tabletten tot blijvende schade aan het zenuwstelsel leiden. Ook werkt het gebruik van verdovende middelen verslaving in de hand met veelal vermogenscriminaliteit en overlast in de samenleving tot gevolg. Verder gaat de productie van dergelijke drugs samen met afvaldumpingen en andere criminaliteit. Terwijl verdachte enkel bezig was met het voorzien in zijn eigen gerief, heeft hij tegelijkertijd met zijn handelen daaraan een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Dit is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat. Dit geldt temeer nu verdachte zich ophoudt in het drugsmilieu waarvan bekend is dat daar andere omgangsnormen gelden en er niet voor wordt teruggedeinsd om conflicten gewelddadig op te lossen. De combinatie van de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zorgelijk en laat geen ruimte voor oplegging van een ander soort straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS past bij het bezit van een pistool een gevangenisstraf van drie maanden en is bij het bezit van deze hoeveelheid harddrugs een werkstraf van 80 uur het uitgangspunt, maar gelet op de ‘dealerindicatie’ is ook hiervoor gevangenisstraf passend.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in het verleden wel in aanraking is geweest met politie en justitie voor soortgelijke feiten maar niet meer recent.
Gelet op het voorgaande en de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie te hoog en is zij van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen geldbedragen van € 985,- (nummer 3 op de lijst) en € 530,- (nummer 18 op de lijst) aan verdachte, omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de overige in beslag genomen goederen onttrekken aan het verkeer nu daarvan gebleken is dat de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van deze goederen dan wel dat de goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen met de nummers 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 op de aangehechte beslaglijst;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen met de nummers 3 en 18 op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Bergen, voorzitter, mr. Breeman en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 augustus 2019.
Mr. Diepenhorst is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - een pagina bedoeld van het eindproces-verbaal met nummer 2019110775 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 168.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 74.
3.Het proces-verbaal NFiDENT.
4.Het rapport van het NFI van 29 mei 2019, aanvraag 001.
5.Het rapport van het NFI van 29 mei 2019, aanvraag 002.
6.Het rapport van het NFI van 29 mei 2019, aanvraag 003.
7.Het rapport van het NFI van 16 juli 2019.
8.De ter terechtzitting van 18 juli 2019 afgelegde verklaring van verdachte.
9.Het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming [adres] , p. 58 en 59.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 74.
11.Het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming [adres] , p. 58 en 59.
12.Het proces-verbaal wapens munitie en explosieven, p. 159-161.