ECLI:NL:RBZWB:2019:3522
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid kinderrechter inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met verblijf in België
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, waarbij werd gesteld dat de kinderrechter bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek, gezien de connectie van de minderjarigen met Nederland. De minderjarigen zijn echter feitelijk aanwezig in België, waar zij ook een sterke band hebben, en de ouders hebben gezamenlijk besloten dat zij daar verblijven.
De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de schoolgang van de minderjarigen, hun nationaliteit, en de sociale en familiale banden in België. Ondanks de aanwezigheid van de moeder en de school in Nederland, concludeerde de kinderrechter dat de feitelijke aanwezigheid van de minderjarigen in België en de overeenstemming van de ouders over hun verblijf daar, doorslaggevend zijn. De kinderrechter verklaarde zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot ondertoezichtstelling en verwees de Raad naar de centrale autoriteit in België voor verdere stappen.
De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke verblijfplaats van minderjarigen in internationale bevoegdheidskwesties, en hoe deze kan afwijken van hun administratieve inschrijving in een ander land. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop stonden.