Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.Het beslag
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van witwassen, waarbij het vermoeden was gebaseerd op een proces-verbaal dat ten onrechte stelde dat hij in voorgaande jaren geen inkomen had, terwijl hij wel degelijk een aanzienlijk inkomen had. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 juli 2019, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie stelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor witwassen, onder andere door de aanwezigheid van een dure auto en het ontbreken van een verklaring voor de herkomst van het vermogen. De verdediging betwistte dit en voerde aan dat de verdachte wel degelijk legale inkomsten had, onderbouwd door gegevens van de Belastingdienst.
De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het witwassen niet wettig en overtuigend was. De rechtbank stelde vast dat de informatie van de Belastingdienst onjuist was en dat de verdachte in de jaren vóór 2016 ook inkomen had genoten. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat het vermogen van de verdachte uit strafbare feiten afkomstig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en gelastte de teruggave van de inbeslaggenomen BMW M3 aan de verdachte. De overige bewijsverweren van de verdediging werden niet besproken, omdat de rechtbank niet toekwam aan verdere stappen in het bewijsproces.