ECLI:NL:RBZWB:2019:3614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
02/360793 HA RK 19-162
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Hopmans
  • M. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 5 augustus 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van Stichting Platform Keelbos, vertegenwoordigd door A.H.M.J. Mathijsen. Het verzoek tot wraking was ingediend op 12 juli 2019 en betrof mr. Van Lanen, de rechter die belast was met de behandeling van een beroep in een andere zaak. Verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door tijdens de zitting naar een andere uitspraak te verwijzen en door vragen te stellen waarin de antwoorden al waren verwerkt. De rechter ontkende deze beschuldigingen en gaf aan dat zij jurisprudentie moest toepassen en niet afhankelijk was van door partijen genoemde uitspraken.

De wrakingskamer beoordeelde de gronden voor wraking aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was. De rechter had geen eigen interpretatie gegeven aan de jurisprudentie en had geen feiten of omstandigheden aangedragen die de inhoud van het proces-verbaal van de zitting in twijfel trokken.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van proceskosten. De behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/360793 HA RK 19-162
Beslissing van 5 augustus 2019 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
Stichting Platform Keelbos,
statutair gevestigd te Nuth,
verzoeker,
vertegenwoordigd door A.H.M.J. Mathijsen.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het wrakingsverzoek, gedateerd 12 juli 2019;
  • het proces-verbaal van de enkelvoudige zitting van de bestuursrechter van deze rechtbank, belast met de hierna te noemen hoofdzaak;
  • de op 29 juli 2019 ingekomen nadere stukken van verzoeker;
  • de op 29 juli 2019 ingekomen schriftelijke reactie van de bestuursrechter;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 1 augustus 2019, waarbij aanwezig waren: de gewraakte rechter en namens verzoeker, A.H.M.J. Mathijsen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Lanen (hierna: de rechter), belast met de behandeling van het door verzoeker ingediende beroep in de zaak met zaaknummer BRE AWB 19/1433 GEMWT, op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in het wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaak heeft verzoeker, op grond van artikel 7:15 van de Awb, verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar.

4.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat zij van tevoren al had bepaald wat de uitspraak zou zijn. Dit zou blijken uit de volgende omstandigheden:
  • de rechter heeft tijdens de zitting naar een andere uitspraak verwezen, zonder dat verweerder deze uitspraak in de stukken had genoemd;
  • de rechter heeft geen navraag gedaan bij verweerder of diens uitspraak, dat nooit kostenvergoeding wordt toegekend indien het verzoek daartoe niet is gespecificeerd, juist is en waaruit dat blijkt;
  • de rechter heeft bij herhaling vragen gesteld waarin het antwoord reeds was verwerkt.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker toegelicht dat hij in het proces-verbaal van de zitting van de bestuursrechter leest dat er door de rechter twee keer naar een uitspraak is verwezen. Nu hij dit zo leest, vult hij aan dat het hem tijdens de zitting van de bestuursrechter niet duidelijk was dat er een tweede keer naar een uitspraak werd verwezen. Hij heeft dat toen ervaren als dat er meerdere vragen werden gesteld waarin het antwoord al was verwerkt.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat zij niet al van tevoren had bepaald wat de uitspraak zou zijn. Zij heeft als volgt op de door verzoeker genoemde omstandigheden gereageerd:
  • ik heb ter zitting inderdaad gewezen op jurisprudentie. Ik moet het geldende recht toepassen en ben daarbij niet afhankelijk van door partijen genoemde uitspraken. In het kader van de rechtsbescherming is het belangrijk om te bespreken dat er uitspraken zijn die de stellingen van partijen mogelijk niet ondersteunen, zodat zij daarover een standpunt kunnen innemen;
  • ik heb inderdaad niet aan verweerder gevraagd of het klopt dat nooit kostenvergoeding wordt toegekend indien het verzoek daartoe niet gespecificeerd is. Verweerder heeft op mijn verzoek het verschil toegelicht met een eerdere zaak van verzoeker waarin wel kostenvergoeding is toegekend. Daarover heb ik enkele vragen gesteld en vervolgens heb ik verzoeker laten reageren. Op dat moment was er geen discussie over de toelichting en ik had geen aanleiding om door te vragen;
  • ik herken niet het beeld dat ik vragen zou hebben gesteld waarin het antwoord reeds was verwerkt. Verzoeker heeft geen voorbeeld(en) genoemd, dus het is lastig om hierop te reageren. Indien wordt gedoeld op hetgeen ik heb besproken over het vertrouwensbeginsel, dan is dat omdat ik op zoek was naar de feiten om te kunnen oordelen of dat beginsel is geschonden. Omdat daarop geen duidelijk antwoord kwam, heb ik de jurisprudentielijn toegelicht. Hier ben ik verzoeker juist behulpzaam geweest.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan een partij elk van de rechters die een zaak behandelen wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 6.2 worden afgeleid.
6.4.
Verzoeker baseert de aangevoerde gronden tot wraking op het verloop van de zitting van 11 juli 2019. Voor dat verloop van de zitting moet worden uitgegaan van het van die zitting opgemaakte proces-verbaal. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aan de inhoud van dat proces-verbaal zou moeten worden getwijfeld.
6.5.
Uit het voorhouden door de rechter van jurisprudentie met betrekking tot vergoeding van proceskosten kan, ook als die jurisprudentie niet in het voordeel van verzoeker is, geen vooringenomenheid worden afgeleid. Het voorhouden van jurisprudentie behoort tot de leidende rol van de rechter in het onderzoek ter zitting. Bovendien heeft de rechter, zoals uit het in 6.4 genoemde proces-verbaal kan worden afgeleid, geen eigen interpretatie aan de besproken jurisprudentie gegeven en zich niet uitgelaten over de toepasbaarheid van de jurisprudentie op de voorliggende zaak. Uit dat proces-verbaal kan evenmin worden afgeleid dat de rechter vragen heeft gesteld waarin het antwoord reeds was verwerkt.
6.6.
Uit de omstandigheid dat de rechter geen navraag bij verweerder heeft gedaan of diens uitspraak, dat nooit kostenvergoeding wordt toegekend indien het verzoek daartoe niet is gespecificeerd, juist is en waaruit dat blijkt, kan evenmin vooringenomenheid worden afgeleid.
6.7.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
6.8.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
6.9.
Het ter zitting van de wrakingskamer door verzoeker ingediende verzoek om vergoeding van proceskosten wordt gelet hierop eveneens afgewezen.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van proceskosten af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer: BRE 19/1433 GEMWT zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 5 augustus 2019, door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Tempel, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.