4.3Het oordeel van de rechtbank
Namens [stichting] is aangifte gedaan van vernieling.
Op 20 mei 2018 omstreeks 22:30 uur is bij [stichting] , locatie [verzorgingstehuis] te Tilburg, een man wederrechtelijk het gebouw binnengedrongen. Het betreft een verpleeginrichting. De man heeft een raam van een kamer van een bewoner geforceerd door dit met kracht open te trekken en zich vervolgens de toegang tot het gebouw verschaft. In het gebouw heeft de man diverse vernielingen gepleegd. Hij heeft onder andere met een mes in muren, deuren en een keukenblad gestoken waardoor deze zijn vernield. Ook heeft hij een branddeur uit zijn geleiding geschopt of geduwd waardoor deze vernield is.
Een aantal medewerkers van [stichting] heeft aangifte gedaan van bedreiging en/of een getuigenverklaring afgelegd.
[naam 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij rond 22:30 uur gebeld werd door een collega van de nachtdienst ( [naam 4] ). [naam 4] vertelde haar dat zij iemand naar binnen zag kijken en dat ze het niet vertrouwde. [naam 2] heeft gekeken of er bij het raam iemand stond. Zij zag een man uit kamer nummer 11 komen. Zij belde haar collega [naam 3] en zei dat er iemand binnen stond en een mes bij zich had. [naam 2] is toen de huiskamer ingegaan om rust te creëren onder de cliënten. Toen ze terug naar buiten liep zag ze de man weer, op ongeveer 5 meter van haar vandaan. Hij kwam heel snel op haar af met zijn mes in zijn hand. Het mes had hij in zijn rechterhand vast, op schouderhoogte en hij hield dit daar. Hij liep met een stevige pas, niet rennend. Ze voelde zich bedreigd en is weggerend. Toen hij op haar afliep zei hij niets. Hij keek haar wel aan, met paniek en woede in zijn gezicht. De grootte van het mes was ongeveer 30 centimeter.
[naam 4] heeft verklaard dat zij, nadat zij [naam 2] gesproken had, samen met [naam 6] , die ook nachtdienst had, naar de afdeling is gerend. Toen ze op de afdeling kwamen, zag zij een man op een paar meter afstand voor zich, zij denkt ongeveer 6 meter. [naam 6] stond achter haar toen ze hem zag met het mes. Het mes was 30 of 40 centimeter en helemaal paars. Ze kwam oog in oog met hem en [naam 6] ook. Zij herinnert zich zijn strakke blik en strakke mimiek. Hij keek haar echt strak aan. [naam 6] trok haar van de afdeling. Zij is naar de gang buiten de afdeling, bij de binnentuin gelopen. Ze zag hem daarna over een andere gang lopen, dan waar zij stond. Hij had het mes vast en hield dit voor zich. Hij had het mes met de punt naar voren gericht, op borsthoogte, alsof hij het mes paraat had. Hij bonkte af en toe op ramen waar hij voorbij liep.
[naam 6] heeft verklaard dat een man op de afdeling met een mes tegen van alles aan het steken was. Hij rende heen en weer en kwam heel dreigend over. Ze was bang en trok [naam 4] naar achteren, zodat ze weg konden. Het was een groot mes.
[naam 5] heeft verklaard dat zij rond 22:45 uur bezig was met de overdracht aan collega’s en toen een hoop gebonk en geschreeuw van beneden hoorde komen. Zij zag in de binnentuin een man staan. Ze hoorde dat hij hard aan het schreeuwen was en ze zag dat hij met de terrasstoelen richting een raam of deur gooide. Ze is vervolgens naar beneden gelopen. Toen ze met haar rug naar de rokersruimte stond, keek ze op de branddeur die helemaal uit de rails was en een stukje open stond. Ze belde naar [naam 3] , die fluisterend zei dat ze de afdeling niet op moest komen. Aan de andere kant van de branddeur zag ze toen een man aan komen lopen met een mes in zijn handen. Deze man keek haar recht aan. De man zei niks tegen haar, hij keek haar alleen aan. Hij had een paars mes vast met gaten in het lemmet. Het mes was zo’n 30 centimeter lang.
[naam 3] heeft verklaard dat toen [naam 2] in de huiskamer was met vijf of zes bewoners, zij in de rookruimte was met de bewoner van kamer 11. Zij hoorde [naam 2] door de telefoon gillen en roepen: “hij is binnen, hij heeft een mes!” Vervolgens werd de telefoonverbinding verbroken. Zij besloot naar [naam 2] toe te gaan, om te kijken wat er gebeurde. Terwijl zij de rookruimte wilde verlaten, hoorde ze dat er iemand flink tekeer aan het gaan was tegen de schuifdeuren die op slot zaten. Kort hierna zag zij door een raam van de rookruimte een onbekende man lopen. Zij zag dat deze man een groot mes in zijn handen had. Deze man hield het mes voor zich. Zij realiseerde zich dat de rookruimte vrij toegankelijk was, werd hierdoor angstig en vreesde voor haar leven. Zij was bang dat de man met het mes de rookruimte in zou komen. Om dit te voorkomen heeft ze de bewoner, die met haar in de ruimte was, naar de grond gesleurd. Zij zijn samen onder het raam van de rookruimte gaan zitten om te voorkomen dat de man hen zou zien. Terwijl ze daar wilde gaan zitten, zag ze dezelfde man weer voor het raam langs lopen. Ze hoorde dat de man weer tegen de toegangsdeuren begon te trappen. Op enig moment hoorde of dacht ze dat de man verderop in de gang liep. Zij is toen samen met de bewoner naar het personeelstoilet gelopen omdat zij wist dat deze aan de binnenzijde op slot kan doen. Vanuit het toilet heeft zij 112 gebeld.
Verbalisant [verbalisant 3] is ter plaatse gekomen. Zij zag een man met een mes in de muur steken en hoorde hem van alles roepen. Hierop heeft zij meteen met luide stem “politie, laat dat mes vallen” geroepen naar de man. Er is gesprayd met pepperspray, wat in het gelaat van de man terecht kwam. Hierop liet de man het mes vallen. De man (verder verdachte) bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats].
Verbalisant [verbalisant 4] heeft een fotogemaakt van het mes dat verdachte bij zich had en op de grond liet vallen.
Tijdens het vervoer naar het ziekenhuis en het wachten in het ziekenhuis heeft verdachte onder meer het volgende verklaard tegenover verbalisant [verbalisant 1] : “Ik was onderweg naar mijn vader, hij heeft mij vroeger verkracht en hij moet boeten hiervoor. Ik was onderweg om hem te vermoorden. Ik was vandaag naar een feestje geweest en had wat biertjes op. Ik ben daarna naar huis gegaan en toen ik binnen kwam zag ik de foto van mijn moeder hangen. Ik werd hier zo boos van dat ik naar mijn vader gegaan ben om hem te vermoorden. Ik heb nog een WhatsAppgesprek gestart met mijn broer en hem verteld dat ik onze vader ging vermoorden. Normaal komt hij dan wel direct naar me toe om me gerust te stellen, maar het werd nu zwart voor mijn ogen. Ik ben in de auto gestapt en daar naartoe gereden, ik ben via het raam naar binnen geklommen en moest naar de tweede verdieping toe, daar ligt mijn vader namelijk. Ik kwam vast te zitten op de begane grond en heb er alles aan gedaan om verder in het gebouw te komen. Mijn plan was om eerst mijn vader in zijn nek te steken en te wachten tot hij zeker dood was”.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het mes dat hij in het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] bij zich had en de messenslijper die hij in de auto had liggen, afkomstig zijn uit zijn keuken.
Sinds februari 2014 woont de vader van verdachte op de open afdeling [afdeling 2] op de eerste verdieping boven afdeling [afdeling 1] in [verzorgingstehuis] te Tilburg. De personalia van de vader betreffen [naam 1].
Feit 1: poging moord/doodslag of voorbereidingen moord/doodslag
Moord of doodslag
Voordat de rechtbank zal oordelen of verdachte al dan niet gehandeld heeft met voorbedachte raad, stelt de rechtbank vast dat uit de verklaring van verdachte tegenover de verbalisanten tijdens het vervoer naar en het wachten in het ziekenhuis, volgt dat hij gehandeld heeft met het opzet zijn vader te vermoorden. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij zich dit gesprek niet kan herinneren, kan deze verklaring van verdachte wel als bewijsmiddel worden gebruikt. De verklaring van verdachte is door de verbalisant vastgelegd in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van wat in het proces-verbaal is gerelateerd, te twijfelen. Daarnaast komen specifieke punten uit de verklaring van verdachte overeen met andere zich in het dossier bevindende, objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit het dossier volgt dat tussen het moment waarop verdachte een WhatsAppgroep heeft aangemaakt met een afbeelding van het mes en een messenslijper en het bericht “Ik ben onderweg hij gaat kapot” heeft gestuurd, tot het moment waarop hij is aangehouden, 33 minuten zijn verstreken. Weliswaar vormt dit tijdsbestek een belangrijke aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar de rechtbank neemt evenwel de volgende contra-indicaties in beschouwing.
Verdachte heeft onder andere verklaard dat hij op de bewuste avond na een feestje thuis is gekomen, de foto van zijn moeder zag hangen en zo kwaad werd dat hij zijn vader wilde vermoorden. Het werd zwart voor zijn ogen. Uit de verklaring van de vriendin van verdachte volgt dat verdachte zijn huis heeft verlaten terwijl hij overal de lichten aan had gelaten en de deur had opengelaten. De medewerkers van [verzorgingstehuis] hebben onder andere verklaard dat zij een hoop lawaai hoorden toen verdachte door de gangen liep, hij sloeg en trapte tegen ramen, muren en deuren. Zij zagen bij verdachte een strakke blik en mimiek, en paniek en woede in zijn gezicht.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze contra-indicaties een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor de verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus stelt de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en een daarop volgende doorlopende drift. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van poging tot moord.
Poging of voorbereidingshandelingen
Van een poging is sprake wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarbij is een gedraging vereist die naar haar uiterlijke verschijningsvorm gericht is op de voltooiing van het delict. De rechtbank stelt vast dat verdachte het voornemen had zijn vader te doden door hem met een mes in zijn nek te steken. Verdachte is daartoe met een mes naar verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] gegaan waar zijn vader verbleef. Hij is vervolgens [verzorgingstehuis] binnengedrongen en op de afdeling [afdeling 1] heeft hij geprobeerd deuren en ramen te forceren, te verbreken en in te slaan om naar de afdeling waar zijn vader verbleef te gaan. Omdat de deuren op de afdeling [afdeling 1] met een code werkten en de deuren ook niet opengingen door het geweld dat verdachte erop uitgeoefend had, kon verdachte de afdeling [afdeling 1] niet verlaten en is hij op deze afdeling door de politie aangehouden.
Deze gedragingen, in combinatie met hetgeen verdachte tegen de verbalisanten heeft verklaard, moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Daaraan doet niet af dat er geen rechtstreeks contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn vader. Dat verdachte de afdeling waar zijn vader verblijft niet kon bereiken, is gelegen in omstandigheden die buiten verdachte liggen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn vader.
De handelingen zoals tenlastegelegd onder de eerste twee aandachtsstreepjes, het aanmaken van een What’s Appgroep met als groepsafbeelding een foto van een mes en een aanzetstaal en het sturen van een bericht in deze groep met de tekst “Ik ben onderweg hij gaat kapot”, zal de rechtbank niet in de bewezenverklaring opnemen. Deze handelingen heeft verdachte weliswaar gepleegd en daaruit blijkt wel het voornemen van verdachte om zijn vader te doden, maar deze zijn niet als uitvoeringshandelingen aan te merken.
Feit 2: vernieling
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een raam, muren, een branddeur, deuren en een keukenblad, toebehorend aan [stichting] , heeft beschadigd. Uit de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij [stichting] kan worden afgeleid dat de zaken konden worden hersteld. Hierdoor is er sprake van beschadigen en niet van vernielen.
Feit 3: bedreiging
Gelet op de grootte van het mes, de manier waarop verdachte het mes vast heeft gehouden en ermee over de afdeling heeft gelopen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De manier waarop verdachte met het mes over de afdeling heeft gelopen, is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. De handeling met een mes het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] binnendringen acht de rechtbank tegenover alle in de tenlastelegging genoemde slachtoffers bewezen. De handeling ‘met het mes voor de genoemde slachtoffers staan’ acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen ten opzichte van slachtoffer [naam 3] . [naam 3] heeft verdachte wel over de gang zien lopen, maar zij heeft zich verstopt onder het raam van de rokersruimte en later in het personeelstoilet, zodat niet is gebleken dat verdachte ook met het mes voor haar heeft gestaan. Met betrekking tot de andere slachtoffers acht de rechtbank deze handeling wel wettig en overtuigend bewezen. Het met het mes in de richting gaan van genoemde slachtoffers acht de rechtbank alleen wettig en overtuigend bewezen tegenover slachtoffer [naam 2] . De overige handelingen, te weten het slaan en trappen tegen ramen en deuren en het doen ontstaan van een bedreigende situatie, acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen.