ECLI:NL:RBZWB:2019:364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
02-800351-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Beudeker
  • A. Collombon
  • J. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, bedreiging en vernieling in verzorgingstehuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die is beschuldigd van poging tot doodslag op zijn vader, bedreiging van medewerkers van verzorgingstehuis 'De Hazelaar' en vernieling. De verdachte, geboren in 1987, heeft op 20 mei 2018 met een mes naar het verzorgingstehuis van zijn vader in Tilburg gereisd. Hij heeft geprobeerd het gebouw binnen te dringen door een raam te forceren en heeft vervolgens op de afdeling waar zijn vader verbleef, met het mes in de hand, een bedreigende situatie gecreëerd voor de aanwezige medewerkers en bewoners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet zijn vader wilde doden, maar dat hij niet in staat was om zijn doel te bereiken door de beveiliging van het verzorgingstehuis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uur opgelegd en moet de verdachte schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, omdat niet kon worden bewezen dat hij met voorbedachte rade handelde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800351-18
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 januari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1] , Goirle
raadsvrouw mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 januari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een foto van een mes en/of een aanzetstaal heeft gemaakt en/of (vervolgens) een what's appgroep heeft aangemaakt met als groepsnaam 'Hij is aan de beurt' en/of daarbij als groepsafbeelding die foto van het mes en/of het aanzetstaal heeft gebruikt en/of
- in die what's appgroep een bericht heeft gestuurd met als inhoud: 'Ik ben onderweg hij gaat kapot' en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, naar het verzorgingshuis ' [verzorgingstehuis] ' is gegaan, alwaar die [naam 1] op dat moment verbleef en/of
- ( vervolgens) het verzorgingshuis ' [verzorgingstehuis] ' is binnengedrongen door de forcering, danwel verbreking van een (openstaand) raam en/of (vervolgens) is ingeklommen en/of
- ( vervolgens) op de afdeling [afdeling 1] van [verzorgingstehuis] terecht is gekomen en/of heeft getracht deuren en/of ramen te forceren / te verbreken / in te slaan, teneinde zich te kunnen begeven naar de afdeling waar die Jansen zich op dat moment bevond terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Tilburg ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (art. 289 Wetboek van Strafrecht) en/of doodslag (art. 287 Wetboek van Strafrecht) gericht tegen [naam 1] opzettelijk een mes, althans een scherp voorwerp, welk voorwerp bestemd was tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of mu(u)r(en) en/of (brand)deuren en/of een keukenblad, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [stichting] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Tilburg [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp,
- het verzorgingstehuis ' [verzorgingstehuis] ' is binnengedrongen, alwaar die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] werkzaam/aanwezig was/waren en/of
- ( vervolgens) met dat mes, althans scherp/puntig voorwerp, voor die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] heeft gestaan en/of
- ( vervolgens) in de richting van en/of op die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] is afgegaan en/of tegen meerdere deuren en/of ramen heeft geslagen en/of getrapt en/of aldus in elk geval door zijn, verdachtes, gebaren, gedragingen en/of handelingen voor die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 impliciet primair (poging doodslag), feit 2 (vernieling) en feit 3 (bedreiging) heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte tegenover verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de aangifte van [stichting] , de aangiftes en getuigenverklaringen van medewerkers van [verzorgingstehuis] [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 6] , de foto’s in het dossier en de What’sApp-berichten uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gehandeld heeft met voorbedachte raad. Uit het dossier volgt weliswaar dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden, maar er zijn contra-indicaties waaruit volgt dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en een doorlopende drift heeft gehandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair tenlastegelegde poging moord/poging doodslag. Uit het dossier volgt dat verdachte in een hevige gemoedsopwelling gehandeld heeft en er dus geen sprake is van voorbedachte raad. Er is geen confrontatie tussen het beoogde slachtoffer, de vader van verdachte, en verdachte geweest. Hierdoor kan er geen sprake zijn van een strafbare poging. Er is geen sprake van een begin van uitvoering. De subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor doodslag, kunnen wel wettig en overtuigend bewezen worden. Feit 2 (vernieling) en feit 3 (bedreiging) kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft in [verzorgingstehuis] zaken vernield en de medewerkers mochten de handelingen van verdachte opvatten als een bedreiging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Namens [stichting] is aangifte gedaan van vernieling.
Op 20 mei 2018 omstreeks 22:30 uur is bij [stichting] , locatie [verzorgingstehuis] te Tilburg, een man wederrechtelijk het gebouw binnengedrongen. Het betreft een verpleeginrichting. De man heeft een raam van een kamer van een bewoner geforceerd door dit met kracht open te trekken en zich vervolgens de toegang tot het gebouw verschaft. In het gebouw heeft de man diverse vernielingen gepleegd. Hij heeft onder andere met een mes in muren, deuren en een keukenblad gestoken waardoor deze zijn vernield. Ook heeft hij een branddeur uit zijn geleiding geschopt of geduwd waardoor deze vernield is [1] .
Een aantal medewerkers van [stichting] heeft aangifte gedaan van bedreiging en/of een getuigenverklaring afgelegd.
[naam 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij rond 22:30 uur gebeld werd door een collega van de nachtdienst ( [naam 4] ). [naam 4] vertelde haar dat zij iemand naar binnen zag kijken en dat ze het niet vertrouwde. [naam 2] heeft gekeken of er bij het raam iemand stond. Zij zag een man uit kamer nummer 11 komen. Zij belde haar collega [naam 3] en zei dat er iemand binnen stond en een mes bij zich had. [naam 2] is toen de huiskamer ingegaan om rust te creëren onder de cliënten. Toen ze terug naar buiten liep zag ze de man weer, op ongeveer 5 meter van haar vandaan. Hij kwam heel snel op haar af met zijn mes in zijn hand. Het mes had hij in zijn rechterhand vast, op schouderhoogte en hij hield dit daar. Hij liep met een stevige pas, niet rennend. Ze voelde zich bedreigd en is weggerend. Toen hij op haar afliep zei hij niets. Hij keek haar wel aan, met paniek en woede in zijn gezicht. De grootte van het mes was ongeveer 30 centimeter [2] .
[naam 4] heeft verklaard dat zij, nadat zij [naam 2] gesproken had, samen met [naam 6] , die ook nachtdienst had, naar de afdeling is gerend. Toen ze op de afdeling kwamen, zag zij een man op een paar meter afstand voor zich, zij denkt ongeveer 6 meter. [naam 6] stond achter haar toen ze hem zag met het mes. Het mes was 30 of 40 centimeter en helemaal paars. Ze kwam oog in oog met hem en [naam 6] ook. Zij herinnert zich zijn strakke blik en strakke mimiek. Hij keek haar echt strak aan. [naam 6] trok haar van de afdeling. Zij is naar de gang buiten de afdeling, bij de binnentuin gelopen. Ze zag hem daarna over een andere gang lopen, dan waar zij stond. Hij had het mes vast en hield dit voor zich. Hij had het mes met de punt naar voren gericht, op borsthoogte, alsof hij het mes paraat had. Hij bonkte af en toe op ramen waar hij voorbij liep [3] .
[naam 6] heeft verklaard dat een man op de afdeling met een mes tegen van alles aan het steken was. Hij rende heen en weer en kwam heel dreigend over. Ze was bang en trok [naam 4] naar achteren, zodat ze weg konden. Het was een groot mes [4] .
[naam 5] heeft verklaard dat zij rond 22:45 uur bezig was met de overdracht aan collega’s en toen een hoop gebonk en geschreeuw van beneden hoorde komen. Zij zag in de binnentuin een man staan. Ze hoorde dat hij hard aan het schreeuwen was en ze zag dat hij met de terrasstoelen richting een raam of deur gooide. Ze is vervolgens naar beneden gelopen. Toen ze met haar rug naar de rokersruimte stond, keek ze op de branddeur die helemaal uit de rails was en een stukje open stond. Ze belde naar [naam 3] , die fluisterend zei dat ze de afdeling niet op moest komen. Aan de andere kant van de branddeur zag ze toen een man aan komen lopen met een mes in zijn handen. Deze man keek haar recht aan. De man zei niks tegen haar, hij keek haar alleen aan. Hij had een paars mes vast met gaten in het lemmet. Het mes was zo’n 30 centimeter lang [5] .
[naam 3] heeft verklaard dat toen [naam 2] in de huiskamer was met vijf of zes bewoners, zij in de rookruimte was met de bewoner van kamer 11. Zij hoorde [naam 2] door de telefoon gillen en roepen: “hij is binnen, hij heeft een mes!” Vervolgens werd de telefoonverbinding verbroken. Zij besloot naar [naam 2] toe te gaan, om te kijken wat er gebeurde. Terwijl zij de rookruimte wilde verlaten, hoorde ze dat er iemand flink tekeer aan het gaan was tegen de schuifdeuren die op slot zaten. Kort hierna zag zij door een raam van de rookruimte een onbekende man lopen. Zij zag dat deze man een groot mes in zijn handen had. Deze man hield het mes voor zich. Zij realiseerde zich dat de rookruimte vrij toegankelijk was, werd hierdoor angstig en vreesde voor haar leven. Zij was bang dat de man met het mes de rookruimte in zou komen. Om dit te voorkomen heeft ze de bewoner, die met haar in de ruimte was, naar de grond gesleurd. Zij zijn samen onder het raam van de rookruimte gaan zitten om te voorkomen dat de man hen zou zien. Terwijl ze daar wilde gaan zitten, zag ze dezelfde man weer voor het raam langs lopen. Ze hoorde dat de man weer tegen de toegangsdeuren begon te trappen. Op enig moment hoorde of dacht ze dat de man verderop in de gang liep. Zij is toen samen met de bewoner naar het personeelstoilet gelopen omdat zij wist dat deze aan de binnenzijde op slot kan doen. Vanuit het toilet heeft zij 112 gebeld [6] .
Verbalisant [verbalisant 3] is ter plaatse gekomen. Zij zag een man met een mes in de muur steken en hoorde hem van alles roepen. Hierop heeft zij meteen met luide stem “politie, laat dat mes vallen” geroepen naar de man. Er is gesprayd met pepperspray, wat in het gelaat van de man terecht kwam. Hierop liet de man het mes vallen [7] . De man (verder verdachte) bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] [8] .
Verbalisant [verbalisant 4] heeft een foto [9] gemaakt van het mes dat verdachte bij zich had en op de grond liet vallen.
Tijdens het vervoer naar het ziekenhuis en het wachten in het ziekenhuis heeft verdachte onder meer het volgende verklaard tegenover verbalisant [verbalisant 1] : “Ik was onderweg naar mijn vader, hij heeft mij vroeger verkracht en hij moet boeten hiervoor. Ik was onderweg om hem te vermoorden. Ik was vandaag naar een feestje geweest en had wat biertjes op. Ik ben daarna naar huis gegaan en toen ik binnen kwam zag ik de foto van mijn moeder hangen. Ik werd hier zo boos van dat ik naar mijn vader gegaan ben om hem te vermoorden. Ik heb nog een WhatsAppgesprek gestart met mijn broer en hem verteld dat ik onze vader ging vermoorden. Normaal komt hij dan wel direct naar me toe om me gerust te stellen, maar het werd nu zwart voor mijn ogen. Ik ben in de auto gestapt en daar naartoe gereden, ik ben via het raam naar binnen geklommen en moest naar de tweede verdieping toe, daar ligt mijn vader namelijk. Ik kwam vast te zitten op de begane grond en heb er alles aan gedaan om verder in het gebouw te komen. Mijn plan was om eerst mijn vader in zijn nek te steken en te wachten tot hij zeker dood was” [10] .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het mes dat hij in het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] bij zich had en de messenslijper die hij in de auto had liggen, afkomstig zijn uit zijn keuken [11] .
Sinds februari 2014 woont de vader van verdachte op de open afdeling [afdeling 2] op de eerste verdieping boven afdeling [afdeling 1] in [verzorgingstehuis] te Tilburg. De personalia van de vader betreffen [naam 1] [12] .
Feit 1: poging moord/doodslag of voorbereidingen moord/doodslag
Moord of doodslag
Voordat de rechtbank zal oordelen of verdachte al dan niet gehandeld heeft met voorbedachte raad, stelt de rechtbank vast dat uit de verklaring van verdachte tegenover de verbalisanten tijdens het vervoer naar en het wachten in het ziekenhuis, volgt dat hij gehandeld heeft met het opzet zijn vader te vermoorden. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij zich dit gesprek niet kan herinneren, kan deze verklaring van verdachte wel als bewijsmiddel worden gebruikt. De verklaring van verdachte is door de verbalisant vastgelegd in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van wat in het proces-verbaal is gerelateerd, te twijfelen. Daarnaast komen specifieke punten uit de verklaring van verdachte overeen met andere zich in het dossier bevindende, objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit het dossier volgt dat tussen het moment waarop verdachte een WhatsAppgroep heeft aangemaakt met een afbeelding van het mes en een messenslijper en het bericht “Ik ben onderweg hij gaat kapot” heeft gestuurd, tot het moment waarop hij is aangehouden, 33 minuten zijn verstreken. Weliswaar vormt dit tijdsbestek een belangrijke aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar de rechtbank neemt evenwel de volgende contra-indicaties in beschouwing.
Verdachte heeft onder andere verklaard dat hij op de bewuste avond na een feestje thuis is gekomen, de foto van zijn moeder zag hangen en zo kwaad werd dat hij zijn vader wilde vermoorden. Het werd zwart voor zijn ogen. Uit de verklaring van de vriendin van verdachte volgt dat verdachte zijn huis heeft verlaten terwijl hij overal de lichten aan had gelaten en de deur had opengelaten. De medewerkers van [verzorgingstehuis] hebben onder andere verklaard dat zij een hoop lawaai hoorden toen verdachte door de gangen liep, hij sloeg en trapte tegen ramen, muren en deuren. Zij zagen bij verdachte een strakke blik en mimiek, en paniek en woede in zijn gezicht.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze contra-indicaties een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor de verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus stelt de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en een daarop volgende doorlopende drift. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van poging tot moord.
Poging of voorbereidingshandelingen
Van een poging is sprake wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarbij is een gedraging vereist die naar haar uiterlijke verschijningsvorm gericht is op de voltooiing van het delict. De rechtbank stelt vast dat verdachte het voornemen had zijn vader te doden door hem met een mes in zijn nek te steken. Verdachte is daartoe met een mes naar verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] gegaan waar zijn vader verbleef. Hij is vervolgens [verzorgingstehuis] binnengedrongen en op de afdeling [afdeling 1] heeft hij geprobeerd deuren en ramen te forceren, te verbreken en in te slaan om naar de afdeling waar zijn vader verbleef te gaan. Omdat de deuren op de afdeling [afdeling 1] met een code werkten en de deuren ook niet opengingen door het geweld dat verdachte erop uitgeoefend had, kon verdachte de afdeling [afdeling 1] niet verlaten en is hij op deze afdeling door de politie aangehouden.
Deze gedragingen, in combinatie met hetgeen verdachte tegen de verbalisanten heeft verklaard, moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Daaraan doet niet af dat er geen rechtstreeks contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn vader. Dat verdachte de afdeling waar zijn vader verblijft niet kon bereiken, is gelegen in omstandigheden die buiten verdachte liggen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn vader.
De handelingen zoals tenlastegelegd onder de eerste twee aandachtsstreepjes, het aanmaken van een What’s Appgroep met als groepsafbeelding een foto van een mes en een aanzetstaal en het sturen van een bericht in deze groep met de tekst “Ik ben onderweg hij gaat kapot”, zal de rechtbank niet in de bewezenverklaring opnemen. Deze handelingen heeft verdachte weliswaar gepleegd en daaruit blijkt wel het voornemen van verdachte om zijn vader te doden, maar deze zijn niet als uitvoeringshandelingen aan te merken.
Feit 2: vernieling
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een raam, muren, een branddeur, deuren en een keukenblad, toebehorend aan [stichting] , heeft beschadigd. Uit de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij [stichting] kan worden afgeleid dat de zaken konden worden hersteld. Hierdoor is er sprake van beschadigen en niet van vernielen.
Feit 3: bedreiging
Gelet op de grootte van het mes, de manier waarop verdachte het mes vast heeft gehouden en ermee over de afdeling heeft gelopen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De manier waarop verdachte met het mes over de afdeling heeft gelopen, is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. De handeling met een mes het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] binnendringen acht de rechtbank tegenover alle in de tenlastelegging genoemde slachtoffers bewezen. De handeling ‘met het mes voor de genoemde slachtoffers staan’ acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen ten opzichte van slachtoffer [naam 3] . [naam 3] heeft verdachte wel over de gang zien lopen, maar zij heeft zich verstopt onder het raam van de rokersruimte en later in het personeelstoilet, zodat niet is gebleken dat verdachte ook met het mes voor haar heeft gestaan. Met betrekking tot de andere slachtoffers acht de rechtbank deze handeling wel wettig en overtuigend bewezen. Het met het mes in de richting gaan van genoemde slachtoffers acht de rechtbank alleen wettig en overtuigend bewezen tegenover slachtoffer [naam 2] . De overige handelingen, te weten het slaan en trappen tegen ramen en deuren en het doen ontstaan van een bedreigende situatie, acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks20 mei 2018 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven,
- een foto van een mes en/of een aanzetstaal heeft gemaakt en/of (vervolgens) een what's appgroep heeft aangemaakt met als groepsnaam 'Hij is aan de beurt' en/of daarbij als groepsafbeelding die foto van het mes en/of het aanzetstaal heeft gebruikt en/of
- in die what's appgroep een bericht heeft gestuurd met als inhoud: 'Ik ben onderweg hij gaat kapot' en/of
-
(vervolgens)met een mes
, althans een scherp/puntig voorwerp,naar het verzorgingshuis ' [verzorgingstehuis] ' is gegaan, alwaar die [naam 1] op dat moment verbleef en
/of
-
(vervolgens
)het verzorgingshuis ' [verzorgingstehuis] ' is binnengedrongen door de forcering
, danwel verbrekingvan een
(openstaand
)raam en
/of (vervolgens
)is ingeklommen en
/of
-
(vervolgens
)op de afdeling [afdeling 1] van [verzorgingstehuis] terecht is gekomen en
/ofheeft getracht deuren en
/oframen te forceren / te verbreken / in te slaan, teneinde zich te kunnen begeven naar de afdeling waar die Jansen zich op dat moment bevond terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hijop
of omstreeks20 mei 2018 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een raam en
/ofmu
(u)r
(en
)en
/of(brand)deuren en
/ofeen keukenblad,
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten dele aan een ander,te weten aan [stichting] toebehoorde
n, heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hijop
of omstreeks20 mei 2018 te Tilburg [naam 2] en
/of[naam 3] en
/of[naam 4] en
/of[naam 5] en
/of[naam 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
dat hijmet een mes
, althans een scherp/puntig voorwerp,
- het verzorgingstehuis ' [verzorgingstehuis] ' is binnengedrongen, alwaar die [naam 2] en
/of[naam 3] en
/of[naam 4] en
/of[naam 5] en
/of[naam 6] werkzaam/aanwezig
was/waren en
/of
-
(vervolgens
)met dat mes,
althans scherp/puntig voorwerp,voor die [naam 2]
en/of [naam 3]en
/of[naam 4] en
/of[naam 5] en
/of[naam 6] heeft gestaan en
/of
-
(vervolgens)in de richting van
en/of opdie [naam 2]
en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6]is
afgegaan en
/oftegen meerdere deuren en
/oframen heeft geslagen en
/ofgetrapt en
/ofaldus
in elk gevaldoor zijn, verdachtes, gebaren, gedragingen en
/ofhandelingen voor die [naam 2] en
/of[naam 3] en
/of[naam 4] en
/of[naam 5] en
/of[naam 6] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest met een proeftijd van twee jaar. Daarbij vordert de officier van justitie als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een locatieverbod met betrekking tot verzorgingstehuis ‘ [verzorgingstehuis] ’ en een alcoholverbod op te leggen. Het alcoholverbod is noodzakelijk omdat een direct verband tussen het alcoholgebruik en het strafbare feit te zien is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het opleggen van een gevangenisstraf het onvoorwaardelijke deel niet langer te laten duren dan het voorarrest. De verdediging wijst daartoe op het feit dat verdachte vast werk en een koopwoning heeft. Daarnaast doorkruist een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de behandeling bij GGz Breburg. Uit het behandelplan van GGz Breburg volgt dat er sprake is van een stoornis, hiermee dient rekening te worden gehouden in de strafmaat. Er kan wel een fikse voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast kan verdachte instemmen met een locatie- en alcoholverbod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op zijn vader. Hij is daartoe met een mes naar het verzorgingstehuis ‘ [verzorgingstehuis] ’ gegaan waar zijn vader verblijft. Verdachte heeft een raam geforceerd om het verzorgingstehuis binnen te komen. Vervolgens heeft hij, met het mes op schouderhoogte voor zich, rondgelopen over een afdeling. Op deze afdeling heeft hij tegen verschillende ramen en deuren geslagen en getrapt met het doel naar de afdeling te kunnen waar zijn vader verblijft en hem met een mes om het leven te brengen. Ook heeft hij met het mes voor verschillende medewerkers gestaan. Door deze handelingen heeft verdachte een zeer beangstigende en bedreigende situatie doen ontstaan voor de aanwezige medewerkers en bewoners. Zij werden geconfronteerd met een agressieve verdachte die met een mes over de afdeling rondliep, terwijl zij niet wisten voor wie en met welk doel hij daar was. Meerdere medewerkers hebben zich, samen met bewoners, voor verdachte verstopt. Zij wisten niet wat er verder kon gebeuren of wat er al met de andere medewerkers en bewoners gebeurd was. Zij hebben, totdat verdachte werd aangehouden door de politie, doodsangsten uitgestaan. De impact van deze feiten op de slachtoffers blijkt onder meer uit de diverse voegingsformulieren van benadeelde partijen die zijn ingediend en de schriftelijke slachtofferverklaring van [naam 4] . Verdachte heeft gehandeld uit woede voor zijn vader over hetgeen zijn vader hem in het verleden heeft aangedaan. Deze boosheid had verdachte echter nooit om mogen zetten in de daden zoals door hem gepleegd. Dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van psychiaters Van Baar en Verrijp van 20 augustus 2018. Hieruit volgt samengevat het volgende. Op basis van het onderzoek kon er geen psychiatrische problematiek worden vastgesteld. In 2017 en begin 2018 was er sprake van een depressieve stoornis, matig van ernst. Deze werd echter succesvol behandeld. Er is sprake van een depressieve stoornis in volledige remissie. Er zijn geen aanwijzingen voor een post traumatische stressstoornis of een dissociatieve stoornis. Er zijn ook geen aanwijzingen voor een stoornis in de impulsbeheersing of een andere gedragsstoornis. Indien het tenlastegelegde wordt bewezen, vond dit plaats onder invloed van een matige hoeveelheid alcohol. Er zijn echter geen aanwijzingen voor een stoornis in het gebruik van alcohol. Op basis van het psychiatrisch onderzoek en het scholingsverleden is er geen verdenking op zwakbegaafdheid. Het is onwaarschijnlijk dat het geheugenverlies van verdachte wordt veroorzaakt door een biologische of psychiatrische stoornis. Het alcoholgebruik is niet afdoende geweest voor een organische amnesie. Er zijn ook geen andere cognitieve of somatische problemen die organische amnesie aannemelijk maken. In afwezigheid van een post traumatische stressstoornis of een dissociatieve stoornis is ook functionele ofwel dissociatieve amnesie onwaarschijnlijk. Het is daarom het meest waarschijnlijk dat er sprake is van simulatie van geheugenverlies. Dit wordt ondersteund doordat verdachte aangeeft zich zeer complexe handelingen over een relatief lang tijdsbestek niet te kunnen herinneren (auto besturen, whatsapp groep aanmaken, ziekenhuisbezoek en het gesprek met agenten aldaar). Op basis van de persoonlijkheid van verdachte en het feit dat hij het tenlastegelegde niet ontkent, lijkt het waarschijnlijk dat schaamte (bewust of onbewust) een rol speelt in het simuleren van het geheugenverlies. Geadviseerd wordt het delict, bij een bewezenverklaring, geheel toe te rekenen aan verdachte. De combinatie van een klein aantal risicofactoren en veel beschermende factoren lijkt te zorgen voor een laag risico op herhaling van het tenlastegelegde, indien bewezen. Voor een adequate risicoanalyse is echter een klinisch oordeel van belang. Omdat er geen psychiatrische diagnose kan worden gesteld en er geen betrouwbare risicoprognose kan worden vormgegeven, is het niet mogelijk om een interventieadvies te formuleren.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van psycholoog Vuister van 16 augustus 2018. Hieruit volgt samengevat het volgende. Verdachte voldoet niet aan de symptomatologie van een nader omschreven persoonlijkheidsstoornis, maar er zijn wel trekken binnen zijn persoonlijkheid aanwijsbaar die hem predisponeren tot neurotische problematiek die de nodige lijdensdruk met zich meebrengt. Ook wat meer expliciete psychiatrische stoornissen betreft voldoet verdachte, afgezien van zijn wat vlakke en licht depressieve stemming, niet aan de criteria voor enig nauw omschreven psychiatrisch ziektebeeld of psychopathologie. Met betrekking tot het gegeven dat verdachte zich niets van het tenlastegelegde weet te herinneren en dat in deze toestand in de loop der tijd tot nu toe geen verandering is opgetreden, kan op deze plaats worden vastgesteld dat deze vergeetachtigheid niet kan worden teruggebracht tot enige vorm van dissociatie. Verdachte maakt zich evenmin schuldig aan maligneren en wendt dus vermoedelijk geen stoornis in de zin van vergeetachtigheid voor die hem enige vorm van (justitieel) gewin op zou kunnen leveren. Het feit dat verdachte zich niets van het thans tenlastegelegde zegt te herinneren dient gezocht te worden in de subjectieve wens om zich het gehele voorval niet meer te willen herinneren, daar waar verdachte zich vooral erg schaamt voor wat er is voorgevallen en het geheel als ego-dystoon -en dus al het ware niet bij zichzelf horend- beschouwt. Geadviseerd wordt de tenlastegelegde feiten, mits bewezen, volledig aan verdachte toe te rekenen. Het gevaar op recidive van enig geweldsdelict lijkt, zeker wanneer er aanvullende structurele en professionele hulpverlening zal plaatsvinden, als relatief laag gekwalificeerd te kunnen worden. Verdachte heeft aangegeven doordrongen te zijn van de noodzaak van een nieuwe hulpverleningsrelatie. Deze behandeling is noodzakelijk om verdachte in staat te stellen om in contact te komen met de negatieve gevoelens die verdachte nog altijd met zich meedraagt met betrekking tot het seksuele misbruik van de kant van zijn vader.
De rechtbank stelt vast dat in de adviezen van de psycholoog en psychiaters een delictanalyse ontbreekt. De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundigen ten aanzien van de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en maakt deze tot de hare.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland (verder de reclassering) van 30 oktober 2018. In het rapport constateert de reclassering onder andere dat de behandeling bij GGz Breburg positief verloopt en een beschermende factor vormt. Andere beschermende factoren zijn een uitgebreid en steunend netwerk, een stabiele woonsituatie en vast werk. In verband met het traumatische verleden van verdachte, de psychische last die hij hiervan zegt te ervaren en zijn gemotiveerde houding voor behandeling, is een behandeling geïndiceerd. Verdachte is hiertoe intrinsiek gemotiveerd. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een locatieverbod met politietoezicht.
Ter terechtzitting heeft reclasseringswerker De Jonge, tevens toezichthouder tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, het volgende verklaard. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de opgelegde bijzondere voorwaarden gehouden. Er zijn geen signalen dat hij contact heeft gezocht met zijn vader. Bij GGz Breburg heeft een onderzoek plaatsgevonden, is een behandelaanbod gedaan en de behandeling is gestart. Verdachte heeft een concrete hulpvraag: hij wil voorkomen dat het nogmaals gebeurt en achterhalen waarom het is gebeurd. Verdachte kan zich mijdend opstellen. Het is, onder meer in het kader van de behandeling, belangrijk dat verdachte zich openstelt en zaken bespreekbaar maakt. Hij kan dan leren om te gaan met spanningen wanneer hij geconfronteerd wordt met iets wat hem triggert. Een locatieverbod als bijzondere voorwaarde wordt onderschreven, maar dan met politietoezicht en niet met elektronische controle. Met betrekking tot het alcoholverbod zijn er geen aanwijzingen dat verdachte zich daar de afgelopen maanden niet aan gehouden heeft. Er zijn gesprekken over alcoholgebruik geweest en verdachte geeft zelf aan op dit moment geen behoefte aan alcohol te hebben.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden en actief meewerkt aan de ambulante behandeling bij GGz Breburg. Daarnaast heeft verdachte een excuusbrief geschreven aan de medewerkers en bewoners van verzorgingstehuis ‘ [verzorgingstehuis] ’, heeft hij een gesprek gehad met één van deze medewerkers, staat hij open voor gesprekken met andere medewerkers en hij heeft spijt betuigd van zijn daden.
Uit de justitiële documentatie over verdachte volgt dat hij in 2007 een transactie heeft ontvangen in verband met verstoring van de openbare orde.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, met name gelet op de aard en ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de noodzakelijke en reeds opgestarte ambulante behandeling, ziet de rechtbank reden om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan geëist door de officier van justitie. Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer de fout in gaat en ervoor te zorgen dat verdachte langere tijd onder behandeling blijft. Die behandeling acht de rechtbank mede gelet op hetgeen door de reclassering is geadviseerd noodzakelijk. Daarbij zullen ook de overige bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, worden opgelegd. Tevens zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een locatieverbod voor verzorgingstehuis ‘ [verzorgingstehuis] ’ binnen een straal van 200 meter en een alcoholverbod opleggen. Het alcoholverbod acht de rechtbank noodzakelijk omdat uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat alcohol bij heeft gedragen aan de gepleegde strafbare feiten, op verdachte een drempelverlagend effect heeft en bovendien negatieve gevoelens kan versterken.
De rechtbank zal de proeftijd in verband met de ernst van de feiten en de problematiek van verdachte bepalen op drie jaar. Omdat verdachte moeite heeft met het geven van openheid van zaken en met het zich kwetsbaar opstellen, zal behandeling en toezicht wellicht langere tijd noodzakelijk zijn om recidive te voorkomen.
Naast voornoemde gevangenisstraf zal de rechtbank aan verdachte tevens een maximale taakstraf voor de duur van 240 uur opleggen, om de ernst van de gepleegde feiten te benadrukken.

7.De benadeelde partijen

7.1
[stichting]
De benadeelde partij [stichting] vordert een schadevergoeding van € 55.764,61 voor feiten 2 en 3. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit kosten zieke medewerkers (€ 47.644,--), inzet behandelaar (€ 1.575,--), inzet bedrijfsarts/groepsgesprekken (€3.400,--), extra psychische ondersteuning bewoners (€ 1.950,--) en materiële kosten in verband met vernielingen (€ 1.295,32).
De rechtbank is van oordeel dat de materiële kosten in verband met vernielingen tot een bedrag van € 1.192,12 een rechtstreeks gevolg zijn van dit bewezen verklaarde feit en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor deze schade. Dit bedrag bestaat uit de schade aan het werkblad van € 692,12, waarvan [stichting] ter onderbouwing een offerte heeft toegevoegd. Met betrekking tot de overige materiële kosten zijn geen facturen of andere stukken ter onderbouwing toegevoegd. Uit het dossier volgt echter voldoende dat er diverse zaken door verdachte beschadigd zijn. De rechtbank begroot de overige materiële kosten op € 500,--.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
7.2
[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 597,15 voor feit 3. Het gevorderde bedrag bestaat uit reiskosten en haal/brengkosten (€ 47,15) en immateriële schade (€ 550,--).
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
7.3.
[naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 550,-- (immateriële schade) voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
7.4
[naam 6]
De benadeelde partij [naam 6] vordert een schadevergoeding van € 671,20 voor feit 3. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit reiskosten, pijnmedicatie, slaapmedicatie en belkosten (€ 121,20) en immateriële schade (€ 550,--).
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
7.5
[naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 800,-- (immateriële schade) voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de vergoeding van immateriële schade voor alle benadeelde partijen vastgesteld dient te worden op een bedrag van € 550,--. Dit bedrag sluit het beste aan bij bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank begrijpt daarbij dat de gevolgen van het strafbare feit voor alle benadeelde partijen groot zijn en dat dit moeilijk in een geldbedrag valt uit te drukken.
De rechtbank zal daarom de gevorderde schade tot een bedrag van € 550,-- toewijzen en voor het overige afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde feit: poging tot moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 impliciet subsidiair:poging tot: doodslag;
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 6 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van drie jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, Alleenhouderstraat 25 te Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van het reclasseringstoezicht gegeven worden;
* dat verdachte zich laat behandelen voor zijn psychische problematiek bij GGz Breburg of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich niet zal bevinden binnen een straal van 200 meter van het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] , [adres 2] te Tilburg, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[stichting]van € 1.192,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [stichting] (feit 2), € 1.192,12 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 2]van € 597,15 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot aan de dag van algehele voldoening, waarvan € 47,15 ter zake van materiële schade en € 550,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 3), € 597,15 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 3]van € 550,--., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot aan de dag van algehele voldoening, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] (feit 3), € 550,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 6]van € 671,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 121,20 ter zake van materiële schade en € 550,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 6] (feit 3), € 671,20 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 13 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 4]van € 550,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige gedeelte af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] (feit3), € 550,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Collombon en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 januari 2019.
Mr. Beudeker is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R018058 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 197.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , d.d. 22 mei 2018, pagina 187 en 188.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , d.d. 22 mei 2018, pagina 138 en 139.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] , d.d. 25 mei 2018, pagina 147.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , d.d. 21 mei 2018, pagina 135.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , d.d. 21 mei 2018, pagina 127.
7.Het proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 3] , pagina 52 en 53.
8.Het proces-verbaal aanhouding, pagina 25.
9.Foto bij het proces-verbaal van bevindingen, pagina 57.
10.Het proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 100.
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 15 januari 2019.
12.Het proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 5] , los stuk bij voornoemd eind proces-verbaal.