ECLI:NL:RBZWB:2019:3676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
02/359673 HA RK 19-142
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. Van Kralingen
  • mr. Poerink
  • mr. De Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure met betrekking tot de onpartijdigheid en tijdigheid van het wrakingsverzoek

Op 12 augustus 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van twee verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.J.N. Vermeij. Het wrakingsverzoek was ingediend op 17 juni 2019, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend. De verzoekers voerden aan dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door het onderzoek ter zitting voortijdig te beëindigen en geen adequaat proces-verbaal op te stellen. De rechter en de gedaagde in de hoofdzaak betwistten deze claims en stelden dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het niet tijdig was ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekers niet voldaan hadden aan het vereiste van tijdigheid, aangezien de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het verzoek al op 21 mei 2019 bekend waren. De rechtbank verklaarde de verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking en bepaalde dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/359673 HA RK 19-142
Beslissing van 12 augustus 2019 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[Verzoeker sub 1] ,
en
[Verzoeker sub 2] ,
beiden wonende te [adresgegevens] ,
verzoekers,
gemachtigde mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het verzoek tot wraking, van 17 juni 2019;
  • het aanvullende stuk van verzoekers, van 20 juni 2019;
  • de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter, van 15 juli 2019;
  • de schriftelijke reactie van de gedaagde in de hierna te noemen hoofdzaak, van 16 juli 2019;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 16 mei 2019, in de hierna te noemen hoofdzaak;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 7 augustus 2019, waarbij aanwezig waren: namens verzoekers, [Verzoeker sub 1] , mr. M.J.N. Vermeij en mr. D.I.N. Levinson-Arps en namens de gedaagde in de hoofdzaak, mr. B.F.E. Bosch.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [naam rechter] , optredend als handelsrechter (hierna: de rechter) in de zaak met zaaknummer C/02/345294 / HA ZA 18-347 (hierna: de hoofdzaak) op de gronden die verzoekers hebben uiteengezet in hun wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

3.1.
Op 21 mei 2019 hebben verzoekers het proces-verbaal van comparitie ontvangen.
3.2.
Bij fax van 22 mei 2019 hebben verzoekers aan de rechtbank gevraagd om een compleet, inhoudelijk uitgewerkt, proces-verbaal van comparitie.
3.3.
Bij brief van 24 mei 2019 heeft de rechtbank aan verzoekers meegedeeld dat volstaan kan worden met het proces-verbaal zoals opgemaakt.
3.4.
Ter zitting van de wrakingskamer is namens verzoekers meegedeeld dat, bij fax van 27 mei 2019 en bij brief van 13 juni 2019, nog pogingen zijn ondernomen om alsnog een compleet proces-verbaal van comparitie te krijgen.

4.Het standpunt van verzoekers

Verzoekers hebben aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • het onderzoek ter zitting voortijdig is beëindigd, zonder het opmaken van een proces-verbaal (PV) van het verhandelde ter zitting;
  • van het bezwaar van de advocaat van verzoekers tegen de opmerkelijke gang van zaken geen akte is opgemaakt, ondanks het verzoek daartoe;
  • de advocaten van de wederpartij instemden met de afwijkende gang van zaken, waardoor de indruk is ontstaan dat dit vooraf zo was afgesproken of besproken;
  • de rechter, toen de advocaat van verzoekers vervolgens om schorsing van de zitting verzocht, toevoegde “dat zal niets aan mijn beslissing veranderen!” (of woorden van gelijke strekking);
  • geweigerd werd de aantekeningen ten behoeve van de comparitie van de advocaat van verzoekers in ontvangst te nemen;
  • geen akte is opgemaakt van het bezwaar van de advocaat van verzoekers tegen de weigering(en);
  • zonder begeleidend schrijven een beperkt PV is toegezonden;
  • per brief van 24 mei 2019 is geweigerd om, ondanks een schriftelijk verzoek daartoe, een compleet PV te verstrekken;
  • in het beperkt PV en in genoemde brief van 24 mei 2019 opmerkingen staan die geen “zakelijke weergave(n) zijn van het verhandelde ter zitting”, maar waarderingen van het door verzoekers aangedragen bewijs die een vooringenomen weergave behelzen van de verklaringen van de zijde van de tegenpartij.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat:
  • het wrakingsverzoek te laat is ingediend en dat verzoekers dus niet-ontvankelijk verklaard moeten worden;
  • er niet is geweigerd een PV op te stellen en dat het PV kort na de zitting is opgesteld en verstuurd;
  • de zaak niet is aangehouden en dat het debat na de zitting was gesloten; er is dan ook niet inhoudelijk ingegaan op de pogingen van verzoekers om alsnog het PV aangepast te krijgen, terwijl al bekend was dat ik geweigerd had om de aantekeningen van de advocaat van verzoekers te accepteren;
  • het wrakingsverzoek ziet op een rechterlijke beslissing, die niet ter beoordeling van de wrakingskamer staat, ongeacht of die beslissing onjuist is;
  • er uiteraard geen overleg heeft plaatsgevonden met de advocaten van de wederpartij;
  • uit het niet instemmen met verzoeken van een van de procespartijen geen partijdigheid blijkt;
  • de constatering dat geen nadere relevante gezichtspunten naar voren zijn gebracht een zakelijke vaststelling betreft van het verhandelde ter zitting.

6.Het standpunt van de gedaagde in de hoofdzaak

De gedaagde in de hoofdzaak heeft aangevoerd dat:
  • het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is omdat het niet is ingediend zodra de feiten en omstandigheden bekend waren die aanleiding vormen tot het verzoek;
  • er niet is geweigerd een PV op te maken, maar dat is verzocht ermee in te stemmen dat dit na afloop gebeurde, hetgeen partijen hebben gedaan;
  • er geen afstemming tussen gedaagde en de rechter heeft plaatsgehad;
  • de rechter niet verplicht is om comparitie aantekeningen aan te nemen;
  • door gedaagde niet is gehoord dat de rechter heeft gezegd “dat zal niets aan mijn beslissing veranderen!” (of woorden van gelijke strekking);
  • niet is geweigerd een PV op te maken, maar dat de rechter nog wilde nadenken of dat een zakelijke weergave zou worden of een uitgebreide variant.

7.De beoordeling

7.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het verzoek tot wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden als hiervoor bedoeld aan de verzoeker bekend zijn geworden.
7.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat het proces-verbaal van comparitie door verzoekers is ontvangen op 21 mei 2019. Vervolgens is in de brief van 24 mei 2019 van de rechtbank meegedeeld dat volstaan kan worden met het proces-verbaal zoals opgemaakt. Naar het oordeel van de wrakingskamer was dat het moment om de rechter te wraken op de door verzoekers aangevoerde gronden. Die gronden hebben immers betrekking op hetgeen is voorgevallen ter comparitie van 16 mei 2019 en op het proces-verbaal van comparitie, waarvan na de brief van de rechtbank van 24 mei 2019 duidelijk was dat dit niet zou worden aangepast. Daaraan doet niet af dat verzoekers ervoor hebben gekozen om nog twee pogingen te doen om het proces-verbaal aangepast te krijgen.
7.3.
Gelet op het overwogene in 7.2, is het verzoek tot wraking ingediend op een moment dat ruim drie weken gelegen is nadat de feiten en omstandigheden bekend waren geworden die ten grondslag liggen aan het verzoek. Verzoekers hebben geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, die een rechtvaardiging zouden kunnen vormen voor deze late indiening.
De conclusie kan daarmee niet anders zijn, dan dat verzoeker niet heeft voldaan aan het in 7.1 omschreven tijdigheidsvereiste.
7.4.
Verzoekers kunnen daarom niet in hun wrakingsverzoek worden ontvangen. Zij worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard in dat verzoek.

8.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer C/02/345294 / HA ZA 18-347 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 12 augustus 2019, door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Poerink en mr. De Roos, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.