ECLI:NL:RBZWB:2019:3811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
02-038046-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Brouwer
  • A. Goossens
  • J. Speekenbrink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling en veroordeling voor openlijke geweldpleging met taakstraf en schadevergoeding

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van het slachtoffer op 6 september 2016, omdat de bewijsvoering niet overtuigend genoeg was. De rechtbank constateerde dat er tegenstrijdige verklaringen waren en dat er geen letsel was vastgesteld door de politie op de dag van het incident. De verdachte heeft wel bekend dat zij op 3 december 2016, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer op de Weerijssingel in Breda. Dit geweld bestond uit het duwen van het slachtoffer, waardoor hij viel, en het meermalen slaan en schoppen terwijl hij op de grond lag. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen en medische rapporten die letsel bevestigden.

De officier van justitie had een taakstraf van 90 uur geëist, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de zaak. De verdediging pleitte voor een schuldigverklaring zonder straf, maar de rechtbank oordeelde dat eigenrichting niet geaccepteerd kan worden in de rechtstaat. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 90 uur op en veroordeelde haar tot betaling van €300,-- aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte dat de strafoplegging passend was, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/038046-17
vonnis van de meervoudige kamer van 26 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1993 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. A. Greve-Kortrijk, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1
zij op of omstreeks 6 september 2016 te Breda [Slachtoffer] heeft mishandeld door hem in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen;
2
zij op of omstreeks 3 december 2016 te Breda, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Weerijssingel, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het duwen van die [Slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [Slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- het vastthouden van deze [Slachtoffer] en/of
- (vervolgens) het meerdere malen, althans eenmaal, slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het lichaam van die [Slachtoffer] , ook terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Voor wat betreft de mishandeling van [Slachtoffer] (hierna ook: aangever) op 6 september 2016 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [Slachtoffer] , die wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [Naam 1] , de buurvrouw van aangever, en [Naam 2] , de moeder van aangever. De officier van justitie acht deze verklaringen betrouwbaarder dan de verklaringen van verdachte, haar vader en (medeverdachte) [Medeverdachte] dat er niet geslagen is. Verdachte en [Medeverdachte] hebben bij de politie eerst ook hun betrokkenheid bij de openlijke geweldpleging van 3 december 2016 ontkend en pas bij confrontatie met andere bewijsmiddelen en verklaringen bekend. Daarnaast heeft de vader van verdachte verklaard dat ze naar aangever toegingen om hem te grazen te nemen en dat verdachte hem op zijn bek wilde slaan. De buurvrouw van aangever heeft ook geen belang bij het afleggen van een leugenachtige verklaring.
De bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging op 3 december 2016 baseert de officier van justitie op de aangifte van [Slachtoffer] , de geneeskundige verklaring en de getuigenverklaring van [Naam 3] . Daarbij volgt uit de getuigenverklaring dat er naast verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] nog meerdere mensen betrokken waren. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] volgt dat zij de anderen er buiten willen houden en ook hun eigen aandeel zo klein mogelijk willen maken. Het van de fiets duwen, vastpakken en het meermalen slaan, kunnen wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, de mishandeling, en wijst daarbij op het volgende. De verklaringen van aangever, zijn moeder en de buurvrouw komen niet met elkaar overeen. Daarnaast heeft de politie die ter plaatse is gekomen geen letsel waargenomen. Verdachte heeft verklaard dat zij aangever heeft vastgepakt, maar niet geslagen. Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk is geslagen. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 2, de openlijke geweldpleging, kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard op basis van de aangifte van [Slachtoffer] en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Niet ter discussie staat dat verdachte op 6 september 2016 met haar vader en [Medeverdachte] aan de deur is geweest bij aangever en daarbij aangever heeft vastgegrepen bij zijn kleding. Dat laatste heeft verdachte op zitting bekend. Het slaan op die dag blijft zij echter ontkennen en daarin vindt zij in het dossier haar vader en [Medeverdachte] aan haar zijde. Daartegenover staan drie belastende verklaringen over het slaan, maar de rechtbank constateert dat die op onderdelen van elkaar verschillen. Bovendien zijn blijkens de aangifte verbalisanten ter plaatse geweest, die een en ander zouden vastleggen, maar een mutatie of een proces-verbaal van bevindingen daarover heeft de rechtbank niet aangetroffen. Niet is dus gebleken dat de betreffende verbalisanten die dag letsel hebben waargenomen bij aangever. De rechtbank ziet thans geen noodzaak het onderzoek ter zitting te heropenen om alsnog die mutatie of een proces-verbaal van bevindingen aan het dossier te laten toevoegen, mede gelet op de lange tijd die sinds het incident inmiddels is verstreken. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank feit 1 wel wettig, maar niet overtuigend bewezen worden en daarom zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Feit 2
Verdachte heeft ter zitting bekend aangever op 3 december 2019 op de Weerijssingel in Breda te hebben geslagen, terwijl [Medeverdachte] daar bij aanwezig was. Hoe zij heeft geslagen, kan zij zich niet herinneren en ook niet dat [Medeverdachte] aangever eerst van zijn fiets heeft geduwd. Maar als ze dat laatste bij de politie heeft verklaard, zoals haar is voorgehouden op de zitting, dan is dat zo geweest. [1] Volgens aangever is hij daarna door beiden geslagen en geschopt en hebben ook nog twee mannen achter aangever hem geslagen. [2] Getuige [Naam 3] zag die dag vier personen boven één persoon hangen die op de grond lag. Ze waren de persoon op de grond aan het trappen. [3] Gelet op het voorgaande kan feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Dat aangever aan het openlijk geweld letsel heeft overhouden, blijkt uit de medische verklaring van 15 december 2016. Op 6 december 2016 zijn bij aangever blauwe plekken waargenomen op de rug, arm en zij, met een geschatte genezingsduur van twee weken. [4] Dit is van belang voor de juridische kwalificatie van het feit in de beslissing onder 9.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 december 2016 te Breda, met anderen, op of aan de openbare weg, Weerijssingel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het duwen van die [Slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [Slachtoffer] op de grond is gevallen en
- het vasthouden van deze [Slachtoffer] en
- vervolgens het meerdere malen slaan en schoppen tegen het lichaam van die [Slachtoffer] , ook terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 90 uur, met aftrek van voorarrest. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie schrijven bij openlijke geweldpleging zonder letsel een taakstraf van 150 uur voor en bij licht letsel een gevangenisstraf van drie maanden Bij de bepaling van de strafeis heeft de officier van justitie in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de onherroepelijke veroordeling van een medeverdachte van aangever [Slachtoffer] in een zedenzaak met verdachte als slachtoffer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, schuldigverklaring zonder oplegging van een straf, toe te passen. Daarbij heeft de verdediging gewezen op het zedenfeit dat verdachte is overkomen, het uitblijven van communicatie door de zedenpolitie, de ontkennende houding van de twee daders in de zedenzaak en het tijdsverloop in deze zaak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 3 december 2016 met onder andere mededader [Medeverdachte] , inmiddels haar echtgenoot, het recht in eigen handen genomen door aangever van zijn fiets te duwen en vervolgens meermalen te slaan en te schoppen. Dat is een geplande bestraffing geweest, waarbij verdachte en haar mededaders met twee auto’s richting het werk van aangever zijn gegaan en hem hebben opgewacht om hem te straffen. Zij vonden dat de politie te weinig deed aan het onderzoek naar een aangifte door verdachte van een zedenfeit gepleegd op
28 augustus 2016. Daarin had verdachte aangever en een vriend van hem als daders aangewezen en die liepen al die tijd nog vrij rond. Bovendien was aangever eerder door haar aangesproken bij hem thuis op 6 september 2016 en toen had hij tegenover haar en in aanwezigheid van mededader [Medeverdachte] ontkend dat er iets strafbaars was gebeurd.
Eigenrichting kan niet geaccepteerd worden in de rechtstaat die Nederland is. In ons land is democratisch afgesproken dat de vervolging en afdoening van strafbare feiten plaatsvinden volgens de regels van met name het wetboek van Strafrecht en van Strafvordering. Bovendien dient het te gebeuren door de professionals van met name het Openbaar Ministerie en de onafhankelijke strafrechters. Daarmee wordt voorkomen dat chaos, willekeur en het recht van de sterkste gaan gelden. Overigens constateert de rechtbank dat er in Nederland vele strafbare feiten plaatsvinden, de een nog heftiger dan de ander, en dat slechts zeer zelden slachtoffers of hun naasten het recht in eigen hand nemen. Ondanks de vaker voorkomende lange wachttijd voordat een strafzaak wordt opgepakt en is afgedaan en ondanks dat de uitkomst ervan niet altijd naar tevredenheid is van een of meer benadeelden. Dat moet ook zo blijven. Daarom zou de door de verdediging verzochte schuldigverklaring zonder oplegging van straf een ongepaste reactie zijn.
De rechtbank vindt de vordering van de officier van justitie wel passend en is van oordeel dat daarin al voldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop van deze zaak. Weliswaar spreekt de rechtbank verdachte vrij van feit 1, maar dat is geen aanleiding om verdachte een lagere straf op te leggen dan gevorderd. Het is voor de rechtbank namelijk duidelijk dat de eigenrichting niet had plaatsgevonden als verdachte die niet had gewild. Daarom zal verdachte dezelfde taakstraf van 90 uur worden opgelegd als haar mededader [Medeverdachte] , die bij vonnis van gelijke datum onder parketnummer 02/038068-17 ook is veroordeeld voor dit feit.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 450,-- voor feit 2. Het gevorderde bedrag ziet op vergoeding in verband met lichamelijk letsel: blauwe plekken en schaafwonden en psychisch letsel: angstklachten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het letsel en de bedragen die in een soortgelijke zaken zijn opgelegd, de schade tot een bedrag van € 300,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte en haar medeverdachte [Medeverdachte] aansprakelijk voor die schade. De rechtbank stelt de schade van de benadeelde partij vast op dit bedrag en zal het overige deel afwijzen en bepalen dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] hoofdelijk veroordeeld worden om tot betaling hiervan over te gaan. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
45 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 300,--, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] (feit 2), € 300,--, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. Goossens en mr. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 augustus 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2017047433 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 126.
2.Proces-verbaal aangifte, pagina’s 85 en 86.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 3] , pagina 95.
4.Geneeskundige verklaring, pagina 93.