ECLI:NL:RBZWB:2019:3916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
02/361872 HA RK 19-189
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Peters
  • A. Poerink
  • E. van der Ploeg-Hogervorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een strafzaak wegens vermeende partijdigheid

Op 30 augustus 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van een rechter in een strafzaak afgewezen. Het verzoeker, die verdacht werd van het overtreden van de Wet Wapens en Munitie en van diefstal met geweld, voerde aan dat er een objectieve vrees voor partijdigheid bestond. Dit was gebaseerd op het feit dat de rechter eerder beslissingen had genomen over de verlenging van de voorlopige hechtenis van verzoeker, die later door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch waren vernietigd. Verzoeker stelde dat de rechter, door deze eerdere beslissingen, niet onpartijdig kon zijn in de huidige strafzaak.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. De kamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeerde dat de eerdere beslissingen van de rechter geen grond voor wraking konden vormen, omdat deze beslissingen niet als blijk van vooringenomenheid konden worden opgevat. Bovendien was het wrakingsverzoek tijdig ingediend, aangezien de raadsman van verzoeker direct na het bekend worden van de voorzitter van de meervoudige strafkamer het verzoek had ingediend.

Uiteindelijk oordeelde de wrakingskamer dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De kamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 02-255769-18 zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/361872 HA RK 19-189
Beslissing van 30 augustus 2019 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboorte datum] te [geboorte plaats] ,
te deze zake woonplaats kiezende te (5211 TX) ’s-Hertogenbosch, aan het adres Havensingel 3,
verder te noemen verzoeker,
raadsman mr. T.J.F. Wassenaar.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaak met parketnummer 02-255769-18:
o het bevel verlenging gevangenhouding met bevel schorsing van de raadkamer van 13 maart 2019;
o de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 april 2019;
o bevel verlenging gevangenhouding van de raadkamerzitting van 6 mei 2019 en het proces-verbaal van deze zitting;
o de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 juni 2019;
  • het wrakingsverzoek, gedateerd op 7 augustus 2019 en diezelfde dag door de rechtbank ontvangen;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter, ontvangen op
14 augustus 2019;
- de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op
19 augustus 2019, waarbij namens verzoeker is verschenen mr. T.J.F. Wassenaar en [naam rechter] ;
- de bij gelegenheid van die behandeling door de raadsman overgelegde pleitaantekeningen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van [naam rechter] de rechter in de tegen verzoeker dienende strafzaak met parketnummer 02-255769-18.
2.2.
[naam rechter] , hierna te noemen de rechter, berust niet in zijn verzoek tot wraking.

3.De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
In de hoofdzaak wordt verzoeker verdacht van het overtreden van de Wet Wapens en Munitie en van diefstal met geweld.
3.2.
Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat een objectieve vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, omdat de rechter tot twee keer toe – één keer als voorzitter van de meervoudige raadkamer en één keer bij de enkelvoudige raadkamer – een bevel tot verlenging van de gevangenhouding van verzoeker heeft afgegeven. Verzoeker is na de eerste verlenging in appel gekomen. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat het dossier onvoldoende ernstige bezwaren bevat voor diefstal met bedreiging met geweld en om die reden de duur van de verlenging van de gevangenhouding beperkt tot 53 dagen. Vervolgens heeft de rechter, op vordering van de officier van justitie, op 6 mei 2019 voor de tweede maal de verlenging van de voorlopige hechtenis bevolen. Na ook hiertegen hoger beroep te hebben ingesteld, is verzoeker door het Hof onmiddellijk in vrijheid gesteld. De beslissingen van de rechter omtrent de voorlopige hechtenis zijn dus allebei niet in stand gelaten door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De objectieve schijn van partijdigheid van de rechter is er daarnaast in gelegen dat verzoeker op 7 augustus 2019 kennis heeft genomen van het feit dat de rechter tevens als voorzitter van de meervoudige strafkamer zal fungeren. De rechter zal zich dus inhoudelijk gaan buigen over alle aspecten die de schuldvraag raken. Verzoeker voert daarnaast aan dat sprake is van een subjectief argument, namelijk in die zin dat de rechter tijdens de raadkamerzitting van 6 mei 2019 de opmerkingen: “
Fors strafblad. Groot herhalingsgevaar. Groot strafblad.” heeft gemaakt, waarbij de toon en de houding van de rechter opvallend waren. Artikel 67a lid 3 Sv zou “
nog lang niet”in beeld zijn, terwijl het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat artikel 67a lid 3 Sv van toepassing is en verzoeker onmiddellijk in vrijheid is gesteld.
3.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker zijn verzoek nader toegelicht. Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling pleitaantekeningen overgelegd, waarin hij de onder 3.2. aangehaalde wrakingsgronden herhaalt en nader onderbouwt.
3.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoeker volhard bij het wrakingsverzoek.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter is van oordeel dat geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid uit de eerdere beslissingen die door hem zijn genomen in het kader van verlenging van de voorlopige hechtenis en de motivering van een dergelijke beslissing. De rechter verwijst ter onderbouwing hiervan naar het arrest van de Hoge Raad van
25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413).
De rechter voert aan dat het niet juist is dat hij zou hebben gehandeld “in weerwil van de beschikkingen van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch”. In de beschikking van 4 april 2019 oordeelde het Hof dat er onvoldoende ernstige bezwaren waren voor een diefstal met bedreiging met geweld vanwege het verschil in tijdstip en locatie van de diefstal en de bedreiging. Het Hof heeft daarbij niet gezegd dat er geen ernstige bezwaren zijn voor de diefstal op zich. De rechter is dan ook van mening dat zijn opmerking op de zitting van 6 mei 2019 over de diefstal zag op het geld uit de kassa pakken (dus zonder dreiging), wat verzoeker eerder bij de politie en in de raadkamer ook heeft erkend. Daarnaast voert hij aan dat de opmerkingen over een fors strafblad en groot herhalingsgevaar slechts een herhaling bevatten van wat het Hof in zijn beschikking van 4 april 2019 heeft overwogen over de grond van de voorlopige hechtenis.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunten geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Voordat tot inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden overgegaan dient te worden beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. De raadsman van verzoeker heeft op de zitting verklaard dat hij er op 6 augustus 2019 achter is gekomen wie de voorzitter zou zijn van de meervoudige strafkamer. Vervolgens heeft hij direct het verschoningsverzoek en vervolgens het wrakingsverzoek ingediend. Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, nu verzoeker direct op het moment dat hem bekend was wie de voorzitter zou zijn van de meervoudige strafkamer het verschoningsverzoek en daarop volgend het wrakingsverzoek heeft gedaan.
5.4.
De wrakingskamer overweegt, zoals ook door de rechter is aangevoerd, dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Ook de motivering van de tussenbeslissing, of het ontbreken daarvan, kan geen grond voor wraking vormen. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
5.5.
Te onderzoeken is vervolgens of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het onderdeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
5.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. De wrakingskamer overweegt daartoe dat de schuldvraag niet aan de orde is bij het beoordelen van de voorlopige hechtenis. De rechter dient bij het beoordelen van verlenging van de voorlopige hechtenis een standpunt in te nemen over de ernstige bezwaren, zoals volgt uit artikel 67a lid 3 Sv en de te verwachten straf. Artikel 67a lid 3 Sv bepaalt: “
Een bevel tot voorlopige hechtenis blijft achterwege wanneer ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zal worden opgelegd, dan wel dat hij bij tenuitvoerlegging van het bevel voor langere tijd van zijn vrijheid beroofd zou blijven dan de duur van de straf of maatregel.”
5.7.
De wrakingskamer overweegt dat ondanks de voorliggende beslissingen van het Hof, de rechter de vrijheid heeft om te beslissen dat de voorlopige hechtenis moet worden verlengd. Het kan immers dat er een verschil van inzicht is tussen de rechter en het Hof welke straf uiteindelijk mogelijk moet worden opgelegd. Het enkele feit dat het Hof deze beslissing heeft vernietigd maakt echter nog niet dat er gegronde reden is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter als voorzitter van de meervoudige strafkamer die de zaak van verzoeker zal behandelen.
Bovendien geven de opmerkingen van de rechter
“Fors strafblad. Groot herhalingsgevaar. Groot strafblad.”zoals vermeld in het proces-verbaal van 6 mei 2019, de wrakingskamer geen aanleiding hieruit op te maken dat de rechter daarmee de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Immers is dit een bevestiging van hetgeen ook door het Hof in haar beschikking van 4 april 2019 is opgenomen: “
Het hof stemt in met het gevaar voor herhaling. Verdachte is eerder meermalen met politie en justitie in aanraking gekomen, ook voor vermogens- en geweldsdelicten, en is daar ook meermalen voor veroordeeld. Het strafblad heeft thans een omvangen van vijfendertig pagina’s. Voorts liep verdachte ten tijde van het plegen van de thans aan hem verweten strafbare feiten in een proeftijd.”
5.8.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
5.9.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer 02-255769-18 zal worden
voorgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 30 augustus 2019 door mrs. Peters, Poerink en
Van der Ploeg-Hogervorst, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.