In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2019, staat de verdachte terecht voor het opzettelijk verduisteren van een geldbedrag van 90.000 euro. De verdachte, werkzaam als chauffeur van een geldtransportwagen, heeft dit bedrag uit hoofde van zijn dienstbetrekking wederrechtelijk toegeëigend op 27 oktober 2017 te Rijsbergen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 augustus 2019, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft bekend het primair tenlastegelegde feit te hebben gepleegd, wat de rechtbank als wettig en overtuigend bewijs heeft aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 180 dagen en een taakstraf van 240 uren geëist. De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheden van de verdachte en om de straffen te matigen. De rechtbank oordeelt echter dat de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de verduistering een zwaardere straf rechtvaardigen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.
De benadeelde partij, [benadeelde partij 1], heeft een schadevergoeding van 90.000 euro gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft ook een mobiele telefoon, die in beslag was genomen, verbeurd verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 47, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.