ECLI:NL:RBZWB:2019:3982

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
02/800825-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hoekstra
  • A. van Kralingen
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van geldbedrag door chauffeur van geldtransportwagen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2019, staat de verdachte terecht voor het opzettelijk verduisteren van een geldbedrag van 90.000 euro. De verdachte, werkzaam als chauffeur van een geldtransportwagen, heeft dit bedrag uit hoofde van zijn dienstbetrekking wederrechtelijk toegeëigend op 27 oktober 2017 te Rijsbergen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 augustus 2019, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft bekend het primair tenlastegelegde feit te hebben gepleegd, wat de rechtbank als wettig en overtuigend bewijs heeft aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 180 dagen en een taakstraf van 240 uren geëist. De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheden van de verdachte en om de straffen te matigen. De rechtbank oordeelt echter dat de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de verduistering een zwaardere straf rechtvaardigen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

De benadeelde partij, [benadeelde partij 1], heeft een schadevergoeding van 90.000 euro gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft ook een mobiele telefoon, die in beslag was genomen, verbeurd verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 47, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800825-17
vonnis van de meervoudige kamer van 6 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven
feitelijk verblijvende op het adres [verblijfadres]
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2017 te Rijsbergen, gemeente Zundert, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk 90.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten chauffeur van een geldtransportwagen, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2017 te Rijsbergen, gemeente Zundert, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 90.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen hem primair is tenlastegelegd heeft begaan en baseert zich daarbij onder meer op de aangifte, op de verklaringen van verdachte, op verklaringen van getuigen en op bevindingen met betrekking tot camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen, nu verdachte heeft bekend dat hij het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 23 augustus 2019 [1] ;
- de aangifte van [aangever] [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden van de geldtransportwagen [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 27 oktober 2017 te Rijsbergen, gemeente Zundert, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk 90.000 euro, toebehoorde aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , en welk goed verdachte, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten chauffeur van een geldtransportwagen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Psychisch overmacht?
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte door zijn mededaders onder druk is gezet. Door (één van) hen werd hij wekenlang voorzien van harddrugs, waarna hij gevraagd werd om het feit te plegen. Hij ging wekenlang elke dag met zijn mededaders om. Verdachte was, mede onder invloed van drugs, bang dat zijn zoontje of zijn vrouw iets zou worden aangedaan als hij niet zou meewerken. Toch heeft hij nog geprobeerd de andere daders af te poeieren. Nadat één van de mededaders die naast de geldtransportauto stond een snijbeweging langs de keel maakte en een vuurwapen liet zien, kon verdachte geen “nee” meer zeggen.
De officier van justitie neemt het standpunt in dat van psychische overmacht geen sprake is. Verdachte maakt niet duidelijk waar de druk precies uit bestond. Ze wijst op de inconsistenties in zijn verklaringen en op de tapgesprekken, waaruit blijkt dat verdachte na het feit zijn aandeel van de buit opeist.
Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Verdachte heeft diverse verklaringen afgelegd. Bij de politie heeft hij op 27 oktober 2017 verklaard dat hij die dag door “ [bijnaam medeverdachte] ” (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte] ) werd gebeld en dat gezegd werd dat hij iets klaar moest leggen. Nadat verdachte dit had geweigerd, werd hij volgens zijn verklaring wederom diverse keren gebeld met de mededeling dat hij wat klaar moest leggen. De andere mededader stond op enig moment naast de auto en liep een vuurwapen in zijn broeksband zien. [bijnaam medeverdachte] belde hem daarna en zei: “leg nu die zak of je zoon gaat dood”. Uiteindelijk is verdachte naar achteren gelopen waar hij een willekeurige zak geld pakte om hen af te poeieren. De zak werd door hem bij de deur klaargelegd. Nadat de collega van verdachte was vertrokken heeft verdachte de auto verplaatst, is hij gestopt en heeft zijn mededader de zak gepakt. Over zijn drugsgebruik die dag heeft verdachte verklaard dat hij een pijpje had gerookt, waarna hij zich wazig voelde. Verdachte werd er naar zijn zeggen paniekerig van.
Op 28 oktober 2019 heeft hij verklaard dat zijn mededaders geld wilden. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn mededaders naar de [bank] in Rijsbergen stuurde, omdat er bij de [bank] altijd camera’s hangen. Bij dit verhoor heeft hij ook verklaard dat hij niet helder was en dat hij onder invloed was en dat één van zijn mededaders een snijbeweging langs de hals maakten. Desgevraagd heeft verdachte aangegeven dat er 12 sealbags in de auto lagen. Het grootste bedrag in de sealbags was € 150.000,00 en het kleinste was € 30.000,00. Omdat verdachte dacht dat zijn mededader niet tevreden zou zijn met € 30.000,00 heeft hij niet het kleinste bedrag meegegeven.
Op 7 november 2017 heeft hij bij de politie verklaard dat hij routelijsten naar “ [bijnaam medeverdachte] ” stuurde. Hij speelde op een gegeven moment het spelletje mee om ze gerust te stellen. Verdachte dacht dat hij ze wel kon afpoeieren, hij nam ze niet echt serieus.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij bewust uit de door hem geopende kluis een sealbag heeft gepakt van de [benadeelde partij 2] met daarin het minste geld omdat hij er zo snel mogelijk van af wilde zijn. Hij wilde zijn mededaders afpoeieren. Verder heeft hij verklaard dat hij uit angst heeft gezegd waar ze waren en dat de cocaïne hem onder controle had.
Uit de beschrijving van de camerabeelden en de getuigenverklaringen blijkt bovendien niet dat de mededader een snijdende beweging langs de keel maakte of een pistool toonde.
De rechtbank is uit het dossier verder niet gebleken dat verdachte bang was of in een panieksituatie verkeerde, zoals hij heeft aangegeven. Integendeel, de getuige [getuige 1] , bijrijder en collega van verdachte met wie hij die dag samen reed, heeft verklaard dat hem wel was opgevallen dat verdachte een druk persoon is en dat hij in het begin van de dag heel erg druk was met zijn werk, maar dat hij daarna heel erg rustig werd. Wel kreeg verdachte veel sms’jes en werd hij veel gebeld. Aan de telefoon zei verdachte vaak “schat” waarbij hij aangaf dat het zijn vriendin was die hij aan de telefoon had. Aan de telefoon was hij best wel boos. Hij zei: “Ik ben aan het rijden, je moet me niet bellen of appen”.
Getuige [getuige 2] zag op enig moment dat de bestuurder van de geldtransportwagen (de rechtbank begrijpt: verdachte) zijn telefoon pakte en ging bellen. Ze zag aan zijn gezichtsuitdrukking dat hij boos werd en op zijn stuur sloeg van boosheid.
Bij onderzoek aan de bij verdachte in gebruik zijnde mobiele telefoon zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen verdachte en “ [bijnaam medeverdachte] ”, verstuurd in de week voorafgaand aan de verduistering. Daaruit blijkt onder meer dat verdachte zelf een afbeelding heeft verstuurd van het camerasysteem van een geldtransportwagen met daarbij de tekst “Cam systeem”. Desgevraagd heeft verdachte via WhatsApp ook routebeschrijvingen verstuurd waarbij hij heeft bericht: “waar geen krul bij is, ben ik niet geweest”.
Op 22 oktober stuurt verdachte aan “ [bijnaam medeverdachte] ” een bericht dat zijn leven in een klap gaat veranderen. “ [bijnaam medeverdachte] ” reageert met de mededeling: ja broer Wallah, dit gaat onze levens veranderen”.
Vanuit de Penitentiaire Inrichting zijn door verdachte gevoerde telefoongesprekken getapt. Op 9 november 2017 heeft verdachte een gesprek gevoerd met zijn broer. Na enig versluierd taalgebruik heeft verdachte aan zijn broer “€ 35.000,00” doorgegeven, waarna verdachte aan zijn broer heeft gevraagd om het geld bij hen op te halen en het veilig te stellen. Zijn broer moest contact maken met die personen. Uit het vervolg van de gesprekken leidt de rechtbank af dat de broer van verdachte het geld van [medeverdachte] moet krijgen.
In een op 2 december 2017 gevoerd telefoongesprek met een van zijn vermoedelijke mededaders, [medeverdachte] , heeft laatstgenoemde aangegeven dat hij graag wil langskomen bij verdachte om wat te bespreken. Verdachte heeft aangegeven dat dat hem geen goed idee lijkt omdat ze geen risico moeten lopen. Verdachte heeft vervolgens gevraagd of hij erop kan vertrouwen dat, als hij vrij komt, alles goed komt. Zijn “pizza” moet [medeverdachte] gewoon apart zetten. [medeverdachte] zegt dat hij dit doet. In een eerder gesprek op 16 november 2017 zegt verdachte tegen [medeverdachte] dat ze 90 Turkse pizza’s hebben besteld, dat hij er 35 moet geven. Als [medeverdachte] ontkennend antwoord op zijn vraag dat hij toch wel weet wat hij bedoelt zegt verdachte: “mijn geld, geld, geld, geld, geld, geld”.
Anders dan de verdediging is de rechtbank niet gebleken van druk voorafgaand aan of op de dag van de verduistering van het geld. Het is verdachte zelf geweest die routebeschrijvingen en een afbeelding van een camerasysteem heeft verstuurd waarna hij, tijdens zijn detentie, getracht heeft zijn “deel” van de buit veilig te laten stellen door zijn broer. Ter zitting hiermee geconfronteerd heeft verdachte slechts aangegeven dat het hem heeft verbaasd dat hij zo heeft gesproken.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een taakstraf van 240 uren op te leggen en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, voor zover de rechtbank tot strafoplegging komt, rekening te houden met de omstandigheid dat het gepleegde feit een schadelijk effect heeft gehad op verdachte. Verzocht is verder rekening te houden met de omstandigheid dat het feit bijna 2 jaar geleden is gepleegd. Verzocht is zowel de taakstraf als de gevangenisstraf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is werkzaam geweest als chauffeur bij [benadeelde partij 1] In die hoedanigheid was hij op 27 oktober 2017 belast met transport van geld. Tijdens dat geldtransport heeft hij uit een kluis in de geldtransportwagen een sealbag gepakt met daarin een bedrag van € 90.000,00. Toen zijn bijrijder met een andere klus bezig was heeft verdachte de sealbag klaargelegd voor één van zijn mededaders, waarna deze er met de buit vandoor is gegaan. Verdachte heeft bij deze verduistering een essentiële rol gespeeld. Hij heeft het mogelijk gemaakt dat zijn mededader er met de zak geld vandoor kon gaan. Enkele maanden later heeft verdachte vanuit zijn voorlopige hechtenis ook nog getracht om zijn deel van de buit veilig te laten stellen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit. Verdachte is daarbij berekenend te werk gegaan en hij heeft het vertrouwen dat zijn werkgever in hem heeft gesteld, op grovelijke wijze beschaamd. In zijn algemeen geldt dat werknemers moeten kunnen vertrouwen op hun medewerkers maar zeker in de branche waarin verdachte werkzaam is geweest moet dat vertrouwen blind aanwezig zijn. Niet alleen heeft verdachte het vertrouwen van zijn werkgever beschaamd, ook het vertrouwen van zijn collega’s die werkzaam zijn binnen deze sector. Dergelijke feiten hebben vaak een grote impact op collega’s.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld. Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat, ondanks dat verdachte een blanco strafblad heeft en het feit bijna 2 jaar geleden heeft plaatsgevonden, een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar passend en geboden is. De rechtbank acht het gepleegde feit te ernstig om te volstaan met een taakstraf en een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 90.000,00.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit de ingediende vordering blijkt dat de claim in behandeling is genomen door een verzekeringsmaatschappij en dat een eigen risico geldt van € 25.000,00. Uit de vordering blijkt in het geheel niet of en in hoeverre de benadeelde partij door de verzekeringsmaatschappij schadeloos is gesteld en wat de actuele stand van het eigen risico bedraagt. Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat niet duidelijk is wie gerechtigd is om de vordering in te dienen ( [benadeelde partij 1] of [benadeelde partij 2] ).
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat de zaak daarvoor aangehouden zou moeten worden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en het feit is voorbereid met behulp van dit voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon, merk Acer (beslagnummer: G1795426);
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hoekstra, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 september 2019.
Mr. Van Kralingen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2017259460 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 249.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 103.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 136.