ECLI:NL:RBZWB:2019:4002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
02-078423-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Diepenhorst
  • mr. Veldhuizen
  • mr. Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor wapenbezit en bedreiging

Op 10 september 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij gericht op de aangevers heeft geschoten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de verdachte zelf onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat er opzettelijk op de aangevers was geschoten. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte had na een verbale confrontatie op straat bewust zijn wapen gehaald en dit op de openbare weg voorhanden gehad, wat de rechtbank als zeer ernstig beschouwde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en stelde bijzondere voorwaarden op zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de samenleving en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/078423-19
vonnis van de meervoudige kamer van 10 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
raadsvrouw mr. A. Greve-Kortrijk, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] en/of [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans om aan [naam 1] en/of [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal op, althans in de richting van die [naam 1] en/of die [naam 2] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Breda [naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer (tot nu toe) onbekend gebleven persoon/personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen op, althans in de richting, althans in de nabijheid van die [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die (tot nu toe) onbekend gebleven persoon/personen te schieten.
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2019 tot en met 2 april 2019 te Breda een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Zastava, kaliber 7.65 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten 2 kogelpatronen (Selier & Bellot) voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder
feit 1 primairten laste gelegde poging tot doodslag, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte gericht heeft geschoten in de richting van [naam 1] en [naam 2] .
De onder
feit 1 subsidiairten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (
feit 2) acht de officier van justitie daarentegen wel wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van aangevers, verdachte zelf, het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat uit het dossier niet valt af te leiden dat er gericht dan wel in de richting van [naam 1] en [naam 2] is geschoten. Het feit dat er geen kogelinslag is gevonden ondanks dat het een woonwijk betreft met meerdere woningblokken waarbij de kans op een inslag behoorlijk groot is, bevestigt – naar de mening van de verdediging – de verklaring van verdachte dat hij slechts eenmaal in de lucht heeft geschoten. Gelet hierop is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling (primair).
Naar de mening van de verdediging kan wel worden vastgesteld dat er sprake is geweest van de bedreiging, zoals subsidiair onder feit 1 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het tweede feit refereert de verdediging aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair onder feit 1 ten laste gelegde. Vast is komen te staan dat verdachte heeft geschoten met een pistool in de nabijheid van [naam 1] en [naam 2] . Het dossier bevat echter onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat verdachte gericht heeft geschoten in de richting van [naam 1] en [naam 2] . Verdachte heeft van begin af aan ontkend gericht in de richting van [naam 1] en [naam 2] geschoten te hebben en heeft verklaard één schot in de lucht te hebben gelost teneinde, met name, [naam 1] af te doen schrikken. Aangever [naam 1] , die op het moment dat het schot werd gelost, het dichtst bij verdachte stond, heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een voorwerp in zijn hand had. Hij kon echter niet zien wat het voorwerp was doordat het donker was, maar zag enkel dat verdachte druk heen en weer bewoog met het voorwerp alvorens hij een knal hoorde. Getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte één van zijn handen in hun richting hield, waarna zij een schot hoorde. Zij heeft echter ook verklaard het vuurwapen zelf niet gezien te hebben. Van de vele andere getuigen heeft niemand het schot daadwerkelijk gelost zien worden, doch enkel gehoord. Tot slot is er geen kogelinslag aangetroffen op basis waarvan kan worden vastgesteld waar de kogel die verdachte heeft afgevuurd terecht is gekomen, op welke plaats [naam 1] , [naam 2] en verdachte zich ten tijde van het afvuren precies bevonden en welke baan de kogel heeft afgelegd.
De enkele verklaring van [naam 2] is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte gericht in de richting van [naam 1] en [naam 2] heeft geschoten en zodoende (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van dan wel zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan [naam 1] en [naam 2] .
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrij spreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting [1] en bij de politie [2] ;
- de aangifte van [naam 1] [3] ;
- de getuigenverklaring van [naam 2] [4] .
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting [5] en bij de politie [6] ;
- het proces-verbaal voorlopige beschrijving Wapens, Munitie en Explosieven [7] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Subsidiair
op 30 maart 2019 te Breda [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen in de nabijheid van die [naam 1] en die [naam 2] te schieten.
2.
in de periode van 30 maart 2019 tot en met 2 april 2019 te Breda een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Zastava, kaliber 7.65 mm), zijnde een vuurwapen en munitie van categorie III, te weten 2 kogelpatronen (Selier & Bellot) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verzocht aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals geadviseerd door de reclassering met daaraan toegevoegd een drugsverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de houding van verdachte. Verdachte heeft vanaf het begin aangegeven dat hij ontzettend stom heeft gehandeld en dat hij spijt heeft van zijn handelen. Voorts heeft verdachte zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en meegewerkt aan het onderzoek van de reclassering tot het opstellen van een rapportage. Ook staat verdachte open voor nadere aanwijzingen, heeft hij een goede baan en veel te verliezen indien hem een gevangenisstraf zou worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf met een voorwaardelijk deel om de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, mogelijk te maken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Verdachte heeft een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen is naar zijn aard zeer gevaarlijk voor iedere burger die met het gebruik ervan zou kunnen worden geconfronteerd. Het voorhanden hebben van vuurwapens bevordert het gebruik ervan, zoals ook is gebleken in deze zaak. Verdachte heeft er na een verbale confrontatie op straat, bewust voor gekozen om thuis zijn wapen te halen en daadwerkelijk te gebruiken. Daarom dient er vanuit het oogpunt van generale preventie streng te worden opgetreden tegen wapenbezit. Voorts weegt voor de rechtbank zwaar dat verdachte op de openbare weg het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Verdachte bevond zich op straat in een woonwijk, waar – gelet op het nachtelijk tijdstip – vele bewoners in hun woning lagen te slapen. Dat verdachte vervolgens met een pistool is gaan zwaaien en daadwerkelijk een schot heeft gelost, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Met zijn handelen heeft verdachte dan ook niet alleen angst ingeboezemd bij de bedreigden, maar heeft hij ook bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij buurtbewoners en de maatschappij.
Vanwege de ernst van de voornoemde feiten kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Volgens deze oriëntatiepunten is bij het louter voorhanden hebben van het vuurwapen een gevangenisstraf van drie maanden het uitgangspunt. De rechtbank weegt mee dat in het wapen ook scherpe munitie is aangetroffen, dat het vuurwapen gereed was om ermee te vuren en dat verdachte ook daadwerkelijk heeft geschoten, waardoor de rechtbank als uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden uitgaat.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting tevens in aanmerking genomen dat verdachte – blijkens zijn strafblad van 22 juli 2019 – eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Wet wapens en munitie. De rechtbank houdt hiermee, ten nadele van verdachte, rekening. De eerdere straf heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een wapen in bezit te hebben.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport van GZ-psycholoog Zwaan waarin staat vermeld dat de intelligentie van verdachte als laag normaal dient te worden ingeschat. Er lijkt bij verdachte sprake te zijn van onvoldoende emotionele verwerking van de scheiding van zijn ouders, en met name de reden voor die scheiding. Dit leidt tot gedragingen die gericht zijn op overcompensatie van aanwezige onbewuste angsten bij verdachte. Volgens de psycholoog kan gesproken worden van een persoonlijkheidspathologie die voldoet aan de criteria van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Op grond hiervan heeft de psycholoog geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank zal dit advies overnemen. Tot slot is bij verdachte sprake van een sterke hedonistische inslag, die ertoe leidt dat hij gemakkelijk verslavingsgedrag ontwikkelt.
Uit de over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportage van de reclassering van 19 juni 2019, komt naar voren dat er op vele leefgebieden sprake is van stabiliteit. Alcoholgebruik en de impulsiviteit van verdachte worden als direct delict gerelateerde factoren aangemerkt, waardoor interventies op deze gebieden geïndiceerd worden geacht. Zolang verdachte bepaalde zaken niet verwerkt, zoals de scheiding van zijn ouders, hetgeen invloed heeft op zijn impulsieve beslissingen zeker in combinatie met alcohol, zal het recidiverisico gemiddeld blijven. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank – in navolging van de officier van justitie en in aansluiting op het reclasseringsrapport – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen, wordt hiervan vijf maanden voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Daarbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
*
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34, Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
*
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/ begeleider;
*
Alcoholverbod
Verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
*
Andere voorwaarden betreffende gedrag
Verdachte werkt mee aan behandeling bij forensische behandeling bij Polikliniek Fivoor, of
soortgelijke instantie, als toezichthouder dit noodzakelijk acht;
Verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
Verdachte verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Diepenhorst, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Berkel-de Jongh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2019.

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 27 augustus 2019.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 april 2019, pagina 68 tot en met 70.
3.Het proces-verbaal aangifte van [naam 1] d.d. 30 maart 2019, pagina 15.
4.Het proces-verbaal verhoor getuige [naam 2] d.d. 30 maart 2019, pagina 17.
5.De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 27 augustus 2019.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 april 2019, pagina 68 tot en met 70.
7.Het proces-verbaal voorlopige beschrijving Wapens, Munitie en Explosieven d.d. 1 mei 2019, pagina 83 en 84.