Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het aan hem tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 12 september 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing in vereniging en diefstal van een auto. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 augustus 2019, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van een benadeelde partij tot de afgifte van autosleutels en het wegnemen van een Ford Transit, onder bedreiging met een vuurwapen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het tenlastegelegde feit, terwijl de verdediging betoogde dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kon komen, aangezien de verdachte zich aan de situatie had onttrokken.
De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken partijen en de beschikbare bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen. Het oordeel van de rechtbank was dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing en diefstal. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich had gedistantieerd van de handelingen die tot de tenlastelegging leidden en dat zijn latere handelingen niet konden bijdragen aan een bewezenverklaring van medeplegen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het aan hem tenlastegelegde feit en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.