4.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Op 6 april 2019 deed [Slachtoffer 1] aangifte van zware mishandeling, gepleegd op 5 april 2019 in Oost-Souburg. Zij verklaarde dat zij tegen verdachte had gezegd dat zij een einde wilde maken aan hun relatie. Op het moment dat zij die dag met haar zoon [Slachtoffer 2] de auto in wilde gaan, was verdachte ineens daar. Hij was op een fiets en knalde een soort van tegen haar op. Hij had haar meteen beet. Ze begon gelijk te gillen, maar kreeg ook meteen klappen van verdachte. Ze heeft meerdere klappen geïncasseerd. Opeens lag ze op de grond en kon ze niet meer lopen. Ze kon ook haar been niet meer bewegen. Ze is met haar hoofd en rug op straat gevallen. Toen ze met haar rug op de grond lag, stompte verdachte op haar in. Hij sloeg haar met zijn vuisten. Ze voelde pijn. Verdachte sloeg haar met zijn rechtervuist. Daarna kon ze niet meer opstaan. In het ziekenhuis is geconstateerd dat haar linker heup versplinterd was en scheef stond. Er zijn pinnen in gezet. Dit is operatief gedaan. Haar heup was gekanteld en gebroken. Ze mocht er zeker zes weken niet op leunen. Ze had ook heel veel last van haar rug, hoofdpijn en pijn in haar nek en hand. De revalidatie zal zes maanden duren. Het is nog maar de vraag of haar heup opnieuw zal aangroeien. Wanneer dit niet gebeurt, welke kans bestaat, zal zij een heupprothese moeten krijgen.
Tijdens eerder telefonisch contact tussen aangeefster en de politie verklaarde zij dat verdachte haar bij haar haren had gepakt en keihard op de grond had geslingerd. Volgens haar was dit een paar keer gebeurd, ook met een heupworp of iets dergelijks. Hij had haar ook meerdere stompen gegeven. Ze had veel pijn als gevolg van de mishandeling door verdachte.
Getuige [Naam 1] verklaarde dat zij uit het raam keek en zag dat aangeefster door een man werd vastgepakt. Hij gooide haar met een soort heupworp met haar rug op de grond. Dit ging heel hard.
Getuige [Naam 2] verklaarde dat zij zag dat een man aangeefster diverse keren tegen haar lichaam aan trapte.
De zoon van aangeefster, [Slachtoffer 2] , verklaarde dat hij had gezien dat verdachte zijn moeder in elkaar sloeg. Hij sloeg haar bij haar buik en ze viel ook nog hard op de grond. Hij gaf haar een stomp in haar buik.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij explodeerde.
Bij de spoedeisende hulp bleek aangeefster een gebroken linker heup te hebben, die later tijdens de ziekenhuisopname met een schroef geopereerd en gefixeerd werd. Er volgde een revalidatietraject met poliklinische controles. Of het herstel volledig zal zijn, is niet zeker.
Gelet op de voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster met een heupworp op de grond heeft gegooid . De verklaring van aangeefster hierover wordt ondersteund door de verklaring van een objectieve getuige. Gelet op het hierdoor veroorzaakte letsel, namelijk een (gecompliceerde) breuk in de heup, is de rechtbank van oordeel dat deze heupworp, zoals ook door getuige [Naam 1] wordt omschreven, met veel kracht was. Vervolgens heeft verdachte aangeefster, terwijl zij op de grond lag, geschopt en in haar buik gestompt.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of bepaald letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte aan aangeefster toegebrachte letsel, te weten een (gecompliceerde) breuk in de heup, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dit letsel was van dien aard dat een operatie noodzakelijk is gebleken, terwijl thans nog geen uitzicht is op (volledig) herstel.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte, zoals hierboven weergegeven, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Zij betrekt daarbij in haar oordeel de verklaring van verdachte dat hij op dat moment explodeerde. Gelet op het voorgaande had verdachte ten minste voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
feit 2
Aangeefster [Slachtoffer 1] verklaarde dat ook haar zoon [Slachtoffer 2] op 5 april 2019 bij hen in de straat in Oost-Souburg klappen heeft gehad van verdachte. Ze zag dat [Slachtoffer 2] in zijn buik werd gestompt door verdachte en dat [Slachtoffer 2] ook op de grond is gevallen. Hij had een bult op zijn achterhoofd. [Slachtoffer 2] heeft ook een fiets over zich heen gekregen van verdachte.
[Slachtoffer 2] , geboren op [Geboortedag slachtoffer 2] 2009, verklaarde dat hij verdachte een duw gaf en verdachte hem toen een stomp in zijn buik gaf. Verdachte duwde hem met zijn fiets en hij viel op de grond. Hij viel achterover op een steen. Verdachte reed toen over zijn voet.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn fiets op [Slachtoffer 2] is gevallen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling van [Slachtoffer 2] , door hem in de buik te stompen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [Slachtoffer 2] dat verdachte hem heeft geduwd, waardoor hij op de grond is gevallen en dat verdachte met de fiets over zijn voet is gereden, onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte zal van dat gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
feit 3
Aangezien verdachte het aan hem onder 3 tenlastegelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de aangifte van [Slachtoffer 3] van 18 december 2017;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2019.