ECLI:NL:RBZWB:2019:4032

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
02-043466-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Gillesse
  • A. Goossens
  • J. de Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en poging tot afpersing in Kaatsheuvel

Op 13 september 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en poging tot afpersing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 augustus 2019. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van twee slachtoffers in de periode van 18 tot en met 21 mei 2019 in Kaatsheuvel. De eerste slachtoffer, [slachtoffer], verklaarde dat zij door de verdachte meermalen in het gezicht was geslagen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor deze mishandeling, onderbouwd door medische rapporten en getuigenverklaringen. De verdachte werd echter vrijgesproken van andere tenlastegelegde mishandelingen, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was.

Het tweede slachtoffer, [slachtoffer 2], verklaarde dat hij op 21 mei 2019 door de verdachte was mishandeld en dat de verdachte hem had bedreigd met afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht had geslagen en dat er voldoende bewijs was voor de poging tot afpersing, waarbij de verdachte eiste dat [slachtoffer 2] hem een bedrag van € 15.000 zou betalen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere onderdelen van de tenlastelegging, omdat het bewijs daarvoor ontbrak.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 132 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de relationele context van de mishandeling en het strafblad van de verdachte, dat eerdere geweldsdelicten toonde. De uitspraak benadrukte het belang van veiligheid in de relatie en de noodzaak om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/124435-19
vonnis van de meervoudige kamer van 13 september 2019
in de strafzaak tegen
[voor en achternaam verdachte]
geboren op [datum en plaats]
thans gedetineerd te PI Zuid West - De Dordtse Poorten, Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2019 tot en met 20 mei 2019 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen tegen/in/op het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of
- aan de haren te trekken en/of
- met een kinderstoel, althans een hard voorwerp, te slaan en/of
- de keel van voornoemde [slachtoffer] dicht te knijpen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- meermalen (met kracht) tegen/in/op het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of stompen en/of
- meermalen (met kracht en/of geschoeide voet) op de testikels van die [slachtoffer 2] te staan en/of
- meermalen (met kracht en/of geschoeide voet) tegen/in/op het kruis van die [slachtoffer 2] te schoppen en/of te trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van € 15.000 (zegge vijftienduizend euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze(n), te weten aan die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde tegen die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd - zakelijk
weergegeven - :
- " dat hij niet aan het afpersen was, maar dat het een boete was" en/of
- " dat zij blij moesten zijn dat hij het hierbij liet omdat hij anders ergere dingen zou doen" en/of
- " dat hij direct € 5000,- van die [slachtoffer 2] wilde hebben en volgende week nogmaals
€ 10.000, en als dit niet zou gebeuren, hij, [slachtoffer 2] nogmaals mishandeld zou worden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer] meermalen heeft mishandeld in de periode van 18 mei 2019 tot en met 21 mei 2019. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , de foto’s van het letsel en de letselverklaring.
Daarnaast acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[slachtoffer 2] op 21 mei 2019 heeft mishandeld en heeft geprobeerd af te persen. Zij baseert zich hierbij op de verklaring van [slachtoffer] , het filmpje op de telefoon van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen waarin de verklaring van [slachtoffer 2] is opgenomen en wordt vastgesteld dat er sprake is van letsel bij [slachtoffer 2] . De officier van justitie heeft meegedeeld dat mede gelet op de aanvullende schriftelijke verklaringen van [slachtoffer] , niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ook heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Verdachte heeft het feit ontkend en het geconstateerde letsel sluit niet aan bij het dichtknijpen van de keel, het slaan met een kinderstoel en het trekken aan de haren. Het letsel aan de bovenarmen kan worden verklaard doordat verdachte aangeefster heeft vastgepakt, maar dit wordt verdachte niet verweten. Tot slot is aangeefster brildragend. Indien zij zou zijn geslagen op haar oog, dan zou ook de bril beschadigd moeten zijn. Dat is niet gebleken. Om die reden heeft de verdediging verzocht verdachte integraal vrij te spreken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2 wordt het staan op de testikels of trappen tegen het kruis van [slachtoffer 2] door verdachte ontkend. De verklaring van [slachtoffer 2] dat hij in zijn kruis zou zijn getrapt wordt volgens de verdediging niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals foto’s of een verklaring over het opgelopen letsel. Voor dit deel van feit 2 wordt vrijspraak gevraagd. Het door verdachte erkende slaan van [slachtoffer 2] kan wel bewezen worden.
De verdediging is voor feit 3 net als de officier van justitie van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer] heeft geprobeerd af te persen en heeft verzocht verdachte hiervoor vrij te spreken. Ten aanzien van de poging afpersing van [slachtoffer 2] zijn de uitlatingen richting [slachtoffer 2] door verdachte gedaan in een emotionele toestand. Volgens de verdediging wilde verdachte [slachtoffer 2] niet echt afpersen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 21 mei 2019 heeft aangeefster [slachtoffer] aangifte gedaan. Zij heeft verklaard over de ruzies met verdachte in de periode van 18 mei 2019 tot en met 20 mei 2019 in haar huis te Kaatsheuvel. Tijdens deze ruzies is zij op 18 mei 2019 door verdachte een aantal keren in haar gezicht geslagen. [1] Door een arts is letsel in de vorm van een hematoom onder het rechter oog en een hematoom op de kin / kaak van aangeefster geconstateerd. [2] Ter zitting heeft verdachte verklaard dat tijdens ruzies met aangeefster ook sprake was van fysiek contact. [3]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte op 18 mei 2019 in Kaatsheuvel aangeefster meermalen in haar gezicht heeft geslagen. Weliswaar heeft aangeefster later bij de rechter-commissaris en in schriftelijke verklaringen haar aangifte op andere punten genuanceerd, maar zij heeft consequent volgehouden dat verdachte haar heeft geslagen. Bovendien passen eerdergenoemde hematomen niet bij (alleen maar) trekken en duwen, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard.
De andere onder feit 1 tenlastegelegde (mis)handelingen door verdachte kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden, nu het overige letsel van aangeefster niet past bij het trekken aan de haren, het slaan met een kinderstoel of het dichtknijpen van de keel door verdachte. Verdachte zal van die onderdelen van feit 1 worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3
Naast aangeefster [slachtoffer] is ook [slachtoffer 2] op 21 mei 2019 naar de politie gegaan. Uit angst voor verdachte wenste hij geen aangifte te doen en is zijn verklaring opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen. [slachtoffer 2] heeft verteld dat hij op 21 mei 2019 naar de woning van [slachtoffer] in Kaatsheuvel is gegaan. Daar is hij door verdachte meerdere keren in het gezicht geslagen. Verdachte heeft hem daarna gezegd dat hij direct € 5.000,00 wilde hebben en volgende week nogmaals € 10.000,00 omdat [slachtoffer 2] anders nogmaals mishandeld zou worden. [4] Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij aangever meerdere keren in het gezicht heeft geslagen en dat hij € 15.000,00 heeft gevraagd. [5]
Feit 2
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [slachtoffer 2] op 21 mei 2019 meermalen met kracht tegen het gezicht heeft geslagen. Dat geldt niet voor het staan op de testikels van [slachtoffer 2] of het trappen tegen zijn kruis, nu daarover uitsluitend wordt verklaard door [slachtoffer] in haar aangifte. [slachtoffer 2] zelf heeft hier niet over verklaard. Het trappen in het kruis waarover hij wel heeft verklaard, wordt niet ondersteund door de verklaring van [slachtoffer] . Bovendien is uit het procesdossier niet gebleken dat er sprake was van letsel aan het kruis van [slachtoffer 2] of dat hij daar pijn heeft gehad. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van deze onderdelen van feit 2.
Feit 3
Gelet op de eerdergenoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank ook de poging afpersing van [slachtoffer 2] op 21 mei 2019 wettig en overtuigend bewezen worden. Uit het proces-verbaal van bevindingen is de rechtbank gebleken dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk bang was voor verdachte. Door te handelen zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte willens en wetens het risico genomen dat [slachtoffer 2] zijn bewoordingen als een serieuze poging afpersing zou opvatten. Het andersluidende verweer wordt verworpen.
Uit het ter zitting overgelegde bericht van [slachtoffer] aan de raadsman blijkt dat [slachtoffer] inmiddels duidelijk is dat verdachte om zijn eigen geld vroeg dat blijkbaar in de woning lag. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de poging tot afpersing jegens [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij zal verdachte voor dit onderdeel van feit 3 vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 18 mei 2019 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen in het gezicht, te slaan;
2
op 21 mei 2019 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen met kracht tegen het gezicht te slaan;
3
op 21 mei 2019 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van
€ 15.000,- die aan die [slachtoffer 2] toebehoorde, tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - :
- dat hij direct € 5.000,- van die [slachtoffer 2] wilde hebben en volgende week nogmaals
€ 10.000,-, en als dit niet zou gebeuren, hij, [slachtoffer 2] nogmaals mishandeld zou worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een straf gelijk aan het voorarrest volstaat in onderhavige zaak. Subsidiair is betoogd dat een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest hooguit aangevuld kan worden met een beperkte voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 18 mei 2019 zijn vriendin [slachtoffer] , tevens de moeder van zijn kinderen, mishandeld door haar meermalen in haar gezicht te slaan. Daarnaast heeft verdachte op 21 mei 2019 [slachtoffer 2] mishandeld en hem vervolgens afgeperst door te dreigen hem nogmaals te mishandelen indien hij niet een bedrag van in totaal € 15.000,00 zou betalen.
Hoewel niet als strafverzwarende omstandigheid tenlastegelegd, houdt de rechtbank er bij de bepaling van de strafmaat rekening mee dat de mishandeling van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden in de relationele sfeer. Een gezamenlijke woning dient de plek te zijn waar een vrouw zich veilig moet kunnen voelen bij haar man. Niet de plek waar die man geweld tegen haar gebruikt. Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte ook rekening met zijn strafblad. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder veroordeeld is voor geweldsfeiten en bedreigingen. De rechtbank stelt wel vast dat deze veroordelingen langer geleden plaats hebben gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 102 dagen, volstaat als onvoorwaardelijk deel van de straf voor de bewezenverklaarde feiten volstaat. Gelet op zijn strafblad en de dreigende uitlatingen door verdachte in het bijzijn van verbalisanten na zijn aanhouding, stelt de rechtbank echter vast dat verdachte tijdens hevige emotionele momenten dreigend en gewelddadig kan reageren. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden en het feit dat verdachte vanwege de kinderen contact blijft houden met [slachtoffer] aanleiding om naast een onvoorwaardelijke straf ook een voorwaardelijke strafdeel op te leggen. Met de voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden nogmaals een strafbaar feit te plegen. De rechtbank acht daarom een gevangenisstraf voor de duur van 132 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 45, 57, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:mishandeling
Feit 2:mishandeling
Feit 3:poging tot afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 132 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Gillesse, voorzitter, mr. Goossens en mr. De Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 september 2019.

Voetnoten

1.Hierna wordt verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer PL2000-2019116767, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, genummerd van pagina 1 tot en met 99.
2.Een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring, pagina 67.
3.De verklaring van verdachte ter zitting van 30 augustus 2019.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 26 en 27.
5.De verklaring van verdachte ter zitting van 30 augustus 2019.